ECLI:NL:RBMNE:2018:852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
UTR 17/3224
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor gebruik woonschip als hoofdverblijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die op een woonschip woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat zij haar woonschip als hoofdverblijf gebruikte in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat handhavend optreden niet onevenredig was in verhouding tot de te dienen belangen. Eiseres had in 2010 een woonschip gekocht en was in 2011 gaan wonen op de locatie, maar het bestemmingsplan stond permanente bewoning niet toe. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde last rechtmatig was en dat de beroepsgronden van eiseres, waaronder schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, niet slaagden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de proceskostenveroordeling achterwege.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.R. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last opgelegd inhoudende dat eiseres het strijdige gebruik van het woonschip aan de [adres] te [woonplaats] als hoofdverblijf vóór 31 december 2017 dient te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeuring van een dwangsom voor het wonen in strijd met de bestemming van € 2.000,- per constatering per vier weken, met een maximum van € 26.000,- en € 5.000,- ineens voor het met het woonschip innemen van een ligplaats in strijd met de bestemming, indien er niet aan de last wordt voldaan.
Bij besluit van 27 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 november 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft in 2010 een woonschip gekocht dat zij op locatie ‘ [locatie X] ’ heeft afgemeerd in de Jacht- en Recreatiehaven [achternaam] , [adres] te [woonplaats] . Begin februari 2011 is zij gaan wonen op het woonschip en heeft zij zich bij de gemeente Wijdemeren ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
1.2.
Bij brief van 12 oktober 2015 is eiseres door verweerder geïnformeerd dat zij zich heeft ingeschreven in een recreatieverblijf met een recreatieve bestemming waar permanente bewoning niet is toegestaan. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat, als na onderzoek zou blijken dat eiseres hier in strijd met de bestemming woont, er kan worden gehandhaafd.
1.3.
Op 7 juni 2016 heeft verweerder aan eiseres het voornemen geuit om een last onder dwangsom op te leggen, in verband met het strijdige gebruik van het woonschip. Eiseres heeft tegen dit voornemen haar zienswijze kenbaar gemaakt. Hierna heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
2. Op het perceel waar het woonschip is afgemeerd geldt het bestemmingsplan ‘ [.] ’ (het bestemmingsplan) en rust op het perceel de bestemmingen ‘ Recreatie-Dagrecreatie ’ en ‘ Water-Waterweg ’. Op grond hiervan is permanente bewoning en het innemen van een ligplaats verboden ter plaatse van het woonschip van eiseres. Dit is tussen partijen niet in geschil.
3. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder bij de besluitvorming ervan is uitgegaan dat het woonschip van eiseres is afgemeerd op de locatie ‘ [locatie Y] ’, terwijl haar woonschip is afgemeerd op de locatie ‘ [locatie X] ’. Tevens is er bij een opnamerapport ter controle van permanente bewoning een foto van een woonschip gevoegd, die niet van eiseres is.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ondanks dat in de controlerapporten ‘ [locatie Y] ’ is vermeld, bij het bestreden besluit is uitgegaan van de locatie ‘ [locatie X] ’, waar eiseres’ woonschip daadwerkelijk is gelegen. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van overtredingen en er ook geen onduidelijkheid bestaat over de opgelegde lasten, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de door eiseres genoemde onvolkomenheden consequenties te verbinden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Nu permanente bewoning en het innemen van een ligplaats ter plaatse van het woonschip van eiseres in strijd is met het geldende bestemmingsplan, was verweerder bevoegd tot handhavend optreden.
6. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1258) zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
7.1.
Eiseres betoogt dat er een ligplaatsontheffing is verleend voor haar afmeerlocatie. Daarnaast stelt zij dat, als zij had geweten van de procedure die bij de ABRvS heeft gespeeld inzake de vaststelling van het onderhavig bestemmingsplan, zij mee had kunnen procederen, zodat uiteindelijk ook haar woonschip zou zijn inbestemd in het bestemmingsplan. Per brief van 5 september 2017 heeft zij een legalisatieverzoek gedaan bij verweerder.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De ABRvS heeft in de uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1137), naar aanleiding van het beroep van de heer [achternaam] , de beheerder van de jacht- en recreatiehaven, inzake drie woonschepen - waar eiseres woonschip geen onderdeel van uitmaakt - geoordeeld dat het bestemmingsplan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming “Water-Woonschepenligplaats” voor het woonschip ten westen van het perceel, is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Daarnaast heeft de ABRvS ten aanzien van de twee woonschepen ten oosten van het perceel geoordeeld dat het plan, voor zover het betreft de aanduiding “specifieke vorm van wonen - woonschepenligplaats – 2”, is vastgesteld in strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet hierop heeft de ABRvS onder meer deze planonderdelen vernietigd, een voorlopige voorziening getroffen en de gemeenteraad opdracht gegeven om het plan te herzien. Naderhand heeft de gemeenteraad voor onder andere deze vernietigde plandelen een correctief bestemmingsplan vastgesteld. Voornoemde uitspraak van de ABRvS heeft geen betrekking op het woonschip van eiseres. Het woonschip van eiseres is dus niet inbestemd in het bestemmingsplan. Ter zitting heeft verweerder in dit kader nog gewezen op de ‘Nota Woonschepen’ van de gemeente Wijdemeren, waaruit volgt dat het de intentie is dat alle bestaande aanwezige legale woonschepen worden opgenomen in het bestemmingsplan. De feitelijke situatie op
18 augustus 2009 is hiervoor uitgangspunt. Uit luchtfoto’s blijkt dat het woonschip van eiseres pas in 2010 is afgemeerd. Er is dan ook geen sprake van een legale woonschepenligplaats. Daarbij heeft verweerder gewezen op zijn beleid, dat erop is gericht het recreatief karakter van de gemeente in stand te houden. Gelet hierop heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat hij niet bereid is medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
7.3.
Desgevraagd ter zitting heeft eiseres aangegeven niet in het bezit te zijn van een ligplaatsontheffing voor de locatie van haar woonschip, maar dat deze volgens de heer [achternaam] wel bestaat. Tevens heeft zij gewezen op kaartmateriaal, onder meer uit het Kadaster, waarop zeven woonschepen/afmeerplekken zichtbaar zijn, waaronder de locatie van het woonschip van eiseres. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit zijn archiefonderzoek niet is gebleken dat er voor onderhavige locatie een ligplaatsontheffing is afgegeven. In het licht hiervan heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er voor de locatie van eiseres’ woonschip een ligplaatsontheffing is afgegeven. Uit de enkele vermelding op het kaartmateriaal volgt dit niet. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit artikel 3, derde lid, van de ‘Woonschepenverordening Plassenschap Loosdrecht e.o.’ volgt dat een ligplaatsontheffing op naam van de eigenaar van het woonschip wordt gesteld. Niet ter discussie is dat er geen ligplaatsontheffing is op naam van eiseres.
7.4.
Gelet op het voorgaande is van concreet zicht op legalisatie geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Onevenredigheid
8.1.
Eiseres voert tevens aan dat zij niet wist dat zij op deze locatie geen ligplaats mocht innemen en haar woonschip niet permanent mag bewonen. Zij heeft zich op 25 februari 2011 kunnen inschrijven in het GBA en de beheerder van de jachthaven heeft haar ook verteld dat dit is toegestaan. Zij heeft geruime tijd gemeentelijke belastingen voldaan. Eiseres stelt dat haar woonschip geen belemmering vormt voor de doorvaart en zij juist de vervallen locatie is gaan onderhouden. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij een buitenmens is die enkel kan aarden in een natuurlijke omgeving. Zij doet wel haar best om andere woonruimte te vinden, echter zijn er lange wachtlijsten en zijn plekken voor woonschepen schaars en kostbaar. Door deze procedure ervaart zij inmiddels depressieve klachten. Eiseres kan zich er niet in vinden dat er gehandhaafd wordt nu zij niemand tot last is.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat het enkele tijdsverloop na een overtreding of stilzitten van de overheid bij een overtreding, geen reden is om van handhaving af te zien. De rechtbank wijst als voorbeeld op de uitspraak van de ABRvS van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4401. De argumenten van eiseres dat zij niet op de hoogte was van dat zij op deze locatie geen ligplaats mocht innemen en haar woonschip niet permanent mag bewonen, zij zich op deze locatie heeft kunnen inschrijven in het GBA, gemeentelijke belastingen heeft betaald en de beheerder van de jachthaven haar onjuist heeft geïnformeerd, vormen geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien. Bij de aankoop van het woonschip was het aan eiseres om te onderzoeken welke mogelijkheden het bestemmingsplan biedt met betrekking tot het gebruik daarvan. Volgens de ABRvS kunnen medische omstandigheden niet dan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen leiden tot het oordeel dat verweerder van handhavend optreden dient af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5063). Niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van eiseres dusdanig is dat dit het vinden van passende alternatieve woonruimte in de weg zou staan. De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheid, dat zij niemand tot last is en de locatie onderhoudt geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot handhaving mocht overgaan. Verweerder heeft het algemeen belang van handhaving van de regelgeving over ligplaatsen en het voorkomen van precedentwerking voorop mogen stellen. Over de gestelde financiële gevolgen wordt overwogen dat de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond biedt voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:592). Eiseres is sinds oktober 2015 op de hoogte van de illegale situatie en heeft derhalve ruim de tijd gehad in te spelen op de mogelijke consequenties van handhaving. Gelet op het voorgaande zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan verweerder van handhaving had behoren af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
9.1.
Voorts stelt eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met vertrouwensbeginsel, omdat zij zich wel in het GBA heeft kunnen inschrijven.
9.2.
De rechtbank overweegt dat de acceptatie van inschrijving in de GBA op deze locatie niet kan worden opgevat als een toestemming voor permanente bewoning van het woonschip, omdat de inschrijving volgens het stelsel van de Wet GBA niet kan worden geweigerd. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1895. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Misbruik van bevoegdheid
10.1.
Eiseres stelt eveneens dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het verbod van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir). Volgens eiseres wordt er gehandhaafd omdat er bij verweerder vermoedens zijn van uitkeringsfraude in de jachthaven. Wat bij eiseres niet het geval is.
10.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om misbruik van bevoegdheid aan te nemen. Verweerder heeft een beginselplicht tot handhaving en in het bestreden besluit is gemotiveerd toegelicht welke belangen hier gemoeid zijn met het handhavend optreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Begunstigingstermijn
11.1.
Ten aanzien van de begunstigingstermijn heeft eiseres gesteld meer tijd nodig te hebben om een andere geschikte afmeerlocatie te vinden, welke schaars zijn.
11.2.
De rechtbank overweegt dat een begunstigingstermijn is bedoeld om de aangeschrevene de gelegenheid te geven zelf de illegale situatie te beëindigen. Bij brieven van 12 oktober 2015 en 7 juni 2016 is eiseres al geïnformeerd dat permanente bewoning van het woonschip niet is toegestaan. De aanvankelijk in het primaire besluit gestelde begunstigingstermijn van 31 december 2017 is bij besluit van 17 november 2017 opgeschort tot zes weken na deze uitspraak. Gelet hierop heeft eiseres voldoende gelegenheid gekregen om een alternatieve ligplaats te zoeken. De rechtbank is van oordeel dat de begunstigingstermijn niet onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.