ECLI:NL:RBMNE:2018:830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
C/16/405930 / HA ZA 15-1007
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident exceptie van litispendentie en veroordeling in werkelijke proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2018 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de exceptie van litispendentie. De eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een naamloze vennootschap, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die eveneens vennootschappen zijn. De gedaagden hebben de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren of de zaak aan te houden en/of te verwijzen naar de Belgische rechter, omdat er een gelijktijdige procedure aanhangig zou zijn in België die dezelfde partijen en hetzelfde onderwerp betreft. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van litispendentie, aangezien de Belgische procedure niet tussen dezelfde partijen plaatsvond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van de gedaagden misbruik van procesrecht inhoudt, omdat deze evident ongegrond was. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld in de werkelijke proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 3.119,92. De zaak is vervolgens aangehouden voor verdere uitlating door partijen over het houden van een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/405930 / HA ZA 15-1007
Vonnis in incident van 28 februari 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] B.V.,
gevestigd te [vestigingplaats] ,
2. vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres sub 2 in de hoofdzaak/verweerster sub 2 in het inicident] N.V.,
gevestigd te ( […] ) [vestigingplaats] ,
3. vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres sub 3 in de hoofdzaak/verweerster sub 3 in het incident],
gevestigd te ( […] ) [vestigingplaats] ,
4. vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres sub 4 in de hoofdzaak/verweerster sub 4 in het incident],
gevestigd te ( […] ) [vestigingplaats] ,
5.
[eiser sub 5 in de hoofdzaak/verweerder sub 5 in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] B.V.,
gevestigd te [vestigingplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] B.V.,
gevestigd te [vestigingplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
3.
[gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident],
wonende te ( […] ) [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en gedaagden genoemd. Gedaagden onder 1 en 2 worden hierna [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. genoemd, gedaagde onder 3 [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 8 juni 2016 tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident]
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident]
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken in de procedure tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident]
  • het zuiveren van verstek door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s.
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie houdende exceptie van litispendentie van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s.
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart dan wel de zaak aanhoudt en/of verwijst naar de Belgische rechter. [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.3.
[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. beroept zich op artikel 27 en 28 van de EEX Verordening. Zij is met [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. verwikkeld in een procedure die aanhangig is bij de Belgische rechter (hierna: “de Belgische procedure”). Volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. betreffen beide procedures dezelfde partijen en hetzelfde onderwerp terwijl zij op dezelfde oorzaak berusten. Er is sprake van verknochtheid en samenhang in de zin van artikel 28 van de EEX-Vo, aldus [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s.
2.4.
De motivering van de vordering in het incident is vrijwel identiek aan de vordering in het incident die [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] eerder in de procedure heeft ingesteld en die is afgewezen door de rechtbank in het vonnis van 8 juni 2016. Het enige dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. als aanvullende motivering heeft gegeven is dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. (in tegenstelling tot [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] ) wél partij is in de Belgische procedure en dat dus sprake is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo. Volgens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. is evident dat beide procedures hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. Als [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de Belgische procedure in het gelijk wordt gesteld, moet de vordering in deze procedure al om die reden worden afgewezen, aldus [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s.
2.5.
[eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. wijst er op dat de rechtbank in haar beslissing van 8 juni 2016 een zelfde vordering al heeft verworpen. Uit de motivering van die beslissing blijkt dat ook de aanvullende motivering van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. niet slaagt. Met het tegen beter weten in instellen van een evident onjuiste vordering, maakt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. misbruik van recht en handelt zij onrechtmatig tegenover [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s., aldus [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de werkelijke in dit incident gemaakte kosten, begroot op € 3.119,92.
2.6.
Zoals gezegd is de vordering en de onderbouwing daarvan door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. vrijwel identiek aan die van [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] . De aanvullende onderbouwing wordt weerlegd door de overwegingen van de rechtbank in het vonnis in het incident van 8 juni 2016. De rechtbank volstaat daarom met het herhalen van die overwegingen, die ook dragend zijn voor de afwijzing van de vordering in dit incident:
“De rechtbank is van oordeel dat de Belgische procedure niet valt aan te merken als een procedure tussen dezelfde partijen. [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] is geen partij bij de Belgische procedure. Dat betekent dat geen sprake is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo. [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] doet echter een beroep op artikel 28 EEX-Vo en stelt dat hier sprake is van samenhangende vorderingen in de zin van artikel 28 lid 3 EEX-Vo. De rechtbank stelt voorop dat indien sprake is van samenhangende vorderingen dit tot gevolg kan hebben dat de uitspraak in deze procedure wordt aangehouden, maar niet dat de Nederlandse rechter onbevoegd is. Aangezien twee van de drie gedaagden woonplaats hebben in Nederland, de beide vennootschappen zijn immers statutair gevestigd in Nederland, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 lid 1 EEX-Vo bevoegd om van de tegen hen gerichte vorderingen kennis te nemen. Op grond van artikel 6 EEX-Vo is de rechtbank ook bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] . Tussen de vorderingen gericht aan de verschillende gedaagden bestaat een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om van de vorderingen van eisers kennis te nemen.
De rechtbank zal deze zaak niet verwijzen naar het Belgische Hof van Beroep. Verwijzing is ingevolge artikel 28 lid 2 EEX-Vo mogelijk als de vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn. Deze vorderingen zijn in België al in eerste aanleg behandeld en inmiddels is de hoger beroepsprocedure aanhangig. Van verwijzing kan dus geen sprake meer zijn.
Dan resteert de vraag of tussen de vorderingen in de Nederlandse en de Belgische procedure een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] stelt dat het hier gaat om dezelfde partijen en hetzelfde onderwerp en dat de procedures op dezelfde oorzaak berusten. Hij motiveert dit verder niet. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft vastgesteld is geen sprake van een procedure tussen dezelfde partijen.
Eisers stellen voorts dat ook geen sprake is van een procedure met betrekking tot hetzelfde onderwerp. De Belgische procedure heeft, ten aanzien van eisers, betrekking op het profiteren van een wanprestatie door derden. De procedure betreft ook de vraag of die derden wanprestatie hebben gepleegd. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] hebben in die procedure schadevergoeding gevorderd van (onder meer) eisers. In dit verband hebben zij in november 2008 in Nederland 50 conservatoire beslagen ten laste van eisers gelegd. Eisers hebben vervolgens ter opheffing van die beslagen vervangende zekerheid gesteld. Inzet van de onderhavige procedure is het verkrijgen van schadevergoeding vanwege deze, volgens eisers onrechtmatige, beslagen en de vervolgens gestelde zekerheid. [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] is daarbij betrokken als bestuurder van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] . In de hoofdzaak vorderen eisers, na wijziging van eis, dat de rechtbank voor recht verklaart dat zodra de vorderingen van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in de Belgische Procedure zijn afgewezen als gevolg van een eindbeslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die het gevolg is van de beslagleggingen in 2008 en het vestigen van de hypothecaire zekerheden in 2009. Eisers vorderen dat de schadevergoeding nader wordt opgemaakt bij staat en voorts dat de rechtbank bepaalt dat een voorschot op de schadevergoeding van € 2.000.000,- dient te worden betaald. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering geen betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als de vordering in de Belgische procedure. De vraag of al dan niet is geprofiteerd van wanprestatie door een derde is in de Nederlandse procedure in het geheel niet aan de orde. Aangezien de vordering in de Nederlandse procedure afhankelijk is gemaakt van de uitkomst van de Belgische procedure kan er ook geen sprake zijn van een situatie waarbij de afzonderlijke berechting van de zaken tot onverenigbare beslissingen kan leiden. Dit maakt dat de vordering tot aanhouding van de procedure zal worden afgewezen.”
2.7.
Voor zover [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft bedoeld te vorderen dat de zaak wordt aangehouden totdat in de Belgische procedure is beslist, wordt dat verzoek afgewezen. Op dit moment acht de rechtbank daarvoor geen gronden aanwezig.
2.8.
Met [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. misbruik van procesrecht heeft gemaakt door een vordering in te stellen, die zij – gelet op de evidente ongegrondheid ervan – achterwege had behoren te laten. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. baseert haar vordering immers op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Zij heeft met haar handelwijze onnodige kosten aan de zijde van [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. veroorzaakt en zal als de in het ongelijk gestelde partij in de werkelijke proceskosten van [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. in het incident worden veroordeeld. [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. heeft die kosten onderbouwd en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft daarop niet meer gereageerd (hoewel wel daartoe in de gelegenheid gesteld).
De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. worden begroot op € 3.119,92 aan salaris advocaat.
Vervolg
2.9.
In de procedure tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] is op 14 september 2017 een pleidooi voor de meervoudige kamer van deze rechtbank gehouden en heeft de rechtbank bepaald dat op 25 oktober 2017 vonnis wordt gewezen. Op 24 oktober 2017 heeft [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s., die tot dan toe niet was verschenen in de procedure, het verstek gezuiverd. De zaak tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en [gedaagde sub 3 in de hoofdzaak/eiser in het incident] is vervolgens aangehouden. In de zaak tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. heeft [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. een conclusie van antwoord ingediend (met daarin de onderhavige incidentele vordering).
2.10.
De rechtbank verwijst de zaken in volle omvang (dus tussen [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. en alle gedaagden) naar de rol van 14 maart 2018 voor uitlating door partijen of zij een comparitie van partijen wensen. Indien partijen geen comparitie van partijen wensen, zal de zaak in volle omvang voor vonnis komen te staan. Aan partijen wordt
geengelegenheid gegeven voor nadere conclusiewisseling.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres sub 1 in de hoofdzaak/verweerster sub 1 in het incident] c.s. tot op heden begroot op € 3.119,92,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 maart 2018voor uitlating van alle partijen over het houden van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: HAB (4727)