ECLI:NL:RBMNE:2018:81

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
16.659808-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 12 januari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van twee verkeersongevallen door gevaarlijk rijgedrag. De feiten vonden plaats op 19 juni 2016, waarbij de verdachte als bestuurder van een bromfiets betrokken was. Bij het tweede ongeval raakte een persoon, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk gewond. De verdachte heeft in beide gevallen de plaats van het ongeval verlaten zonder zich om de slachtoffers te bekommeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een hechtenis van twee weken opgelegd voor zijn verkeersgedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en dat hij zonder geldig rijbewijs reed. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], toegewezen tot een bedrag van € 150,- voor materiële schade, maar andere schadevergoedingen zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.659808-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Zeilstra en van hetgeen verdachte en mr. D. van den Broek, raadsvrouw van verdachte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 19 juni 2016 te [woonplaats] op [adres] als bestuurder van een motorrijtuig gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2:
op 19 juni 2016 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig na het veroorzaken van een verkeersongeval de plaats daarvan heeft verlaten terwijl wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander ( [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
Feit 3 primair:
op 19 juni 2016 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval heeft veroorzaak door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
Feit 3 subsidiair:
op 19 juni 2016 te [woonplaats] in een steeg achter [adres] als bestuurder van een motorrijtuig gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 4:
op 19 juni 2016 te Lelystad als bestuurder van een motorrijtuig na het veroorzaken van een verkeersongeval de plaats daarvan heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander ( [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
Feit 5:
op 19 juni 2016 te Lelystad een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hij heeft ten aanzien van het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde kort gezegd aangevoerd dat verdachte deze feiten bekent. Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde benadrukt de officier van justitie dat het ongeval met [slachtoffer 2] slechts een paar minuten na het eerste ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij zowel bij het eerste als het tweede ongeval brokstukken worden gevonden van de scooter die toebehoort aan verdachte. Tevens ligt het tweede ongeval in de rijrichting na het eerste ongeval en komt het gros van de door getuigen gegeven signalementen overeen met het signalement van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde en heeft haar standpunt verwoord in de ter zitting overgelegde pleitnota. Zij heeft kort gezegd aangevoerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dat het enkel overtreden van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: RVV 1990) niet voldoende is om het gevaar zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 aan te kunnen nemen. Voorts is op basis van het dossier geenszins komen vast te staan hoe hard verdachte heeft gereden. Dat de brommer harder kon rijden dan de toegestane snelheid is niet relevant in dit verband.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde benadrukt de raadsvrouw primair dat niet kan komen vast te staan dat verdachte de aanrijding heeft veroorzaakt. Verdachte ontkent en hij begrijpt niet hoe het kan zijn dat de politie stelt dat op de plaats van de aanrijding onderdelen van de scooter zijn aangetroffen. Ook roepen de getuigenverklaringen en het tijdverloop vraagtekens op. Indien verdachte direct na het eerste ongeval zou zijn doorgereden naar de steeg, dan zou hij hier, gelet op de geringe afstand, binnen 30 seconden geweest moeten zijn. Getuige [getuige 1] verklaart echter dat hij pas enkele minuten later een gil hoorde, hetgeen duidt op het tweede ongeval.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw vrijspraak wegens het ontbreken van schuld bij verdachte. Gelet op de strenge jurisprudentie en hetgeen uit het dossier naar voren komt, kan geenszins worden vastgesteld dat sprake is van roekeloos rijgedrag door verdachte. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Uit de jurisprudentie volgt dat sprake moet zijn van meer dan het enkel overtreden van een verkeersregel. Het verwijt dient tevens stevig te zijn. Gelet op het dossier kan verdachte worden verweten dat hij door een steeg reed, maar niet dat de scooter te hard reed. Voorts stak [slachtoffer 2] plots over. De raadsvrouw verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2012 (ECLILNL:RBLEE:2012:BY7410), waarbij een verdachte werd vrijgesproken van zowel artikel 6 als artikel 5 wegenverkeerswet 1994, ondanks dat hij te hard reed en een oversteekplaats te snel was genaderd. Tot slot merkt de raadsvrouw in aanvulling op haar overgelegde pleitnota op dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] , nu het letsel van het slachtoffer de drempel van artikel 82 Wetboek van Strafrecht niet haalt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Op 19 juni 2016 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een verkeersongeval op [adres] te [woonplaats] . Aangever verklaart dat hij op voornoemde datum in zijn personenauto met kenteken [kenteken] reed ter hoogte van de woning, gelegen aan [adres] en zag dat uit de steeg naast de woning een scooter kwam rijden. Ondanks dat aangever hard remde om een aanrijding te voorkomen, zag hij dat de scooter geen snelheid minderde en tegen de voorzijde van de auto van aangever aanreed. [2]
Verdachte verklaart ter terechtzitting op de vraag van de voorzitter of het zicht op [adres] beperkt was door een heg, dat dit klopt. Voorts verklaart hij dat het klopt dat hij als bestuurder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] een aanrijding heeft gehad met een personenauto op 19 juni 2016 op [adres] te [woonplaats] . [3]
Feit 2:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] ; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 december 2017. [5]
Feit 3 primair en feit 4:
Op 20 juni 2016 heeft [aangever] namens [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een ongeval op 19 juni 2016 in de steeg achter [adres] te [woonplaats] . Aangever verklaart dat hij zag dat [slachtoffer 2] , nadat zij een voetbal had opgepakt, terug liep naar het grasveld en uit het niets door een scooter werd aangereden. [slachtoffer 2] vloog door de aanrijding tegen een tuinhekje, omdat de scooter erg hard tegen haar aanreed. [slachtoffer 2] heeft aangever verteld dat de bestuurder na het ongeval snel is weggereden. [6]
Getuige [getuige 2] heeft op voornoemde datum waargenomen en gehoord dat een scooter vol gas door de steeg naast zijn woning kwam rijden. Getuige zag in eerste instantie niets, maar hoorde wel een harde knal aan de achterzijde van zijn tuin, gelegen aan de [adres] . Hij keek op dat moment in de richting van de knal en zag een man op een scooter vol gas wegrijden over het voetpad. Op dat moment hoorde getuige ook het gegil van een meisje. Hij is er tezamen met zijn vriendin naartoe gerend en zag dat er een meisje van ongeveer 10 jaar oud op de grond lag. [7]
Getuige [getuige 3] heeft op voornoemde datum waargenomen en gehoord dat een scooter kwam aanrijden door de steeg achter zijn moeders huis. Hij denkt dat de brommer wel tussen de 40 en 50 km/u reed. Voorts zag hij dat op de kruising van de brandgang en het grasveldje de scooter tegen het meisje aanreed, waarop hij een harde klap hoorde en het meisje door de lucht zag vliegen. [8]
Getuige [getuige 4] heeft op voornoemde datum gezien dat zijn zusje werd aangereden door een scooter. Getuige verklaart verder dat hij de remverlichting van de scooter niet heeft zien branden. [9]
Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , blijkt dat de bestuurder van het motorrijtuig op grond van de regels vervat in het RVV 1990 niet in de steeg had mogen rijden. In dat proces-verbaal staat ook dat de politie in een steeg achter [adres] , in de directe nabijheid van de twee ongevalslocaties, te weten de plaats waar de aanrijding met de auto van [slachtoffer 1] plaatsvond (1) en de plaats waar [slachtoffer 2] aangereden is (2), een bromfiets heeft aangetroffen welke voldeed aan het door getuigen gegeven signalement en dat de verbalisant een onderzoek ingesteld heeft waaruit bleek dat de op de twee ongevalslocaties aangetroffen en door de politie veiliggestelde voertuigonderdelen (voor zover het gaat om ongevalslocatie 2: een witte en een blauwe kunststof kap) met zekerheid afkomstig waren van de nabij [adres] aangetroffen bromfiets. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij kort na de aanrijding met de auto van [slachtoffer 1] het door hem bestuurde voertuig neergezet heeft in de steeg achter de woning van de ouders van zijn vriendin, die woonachtig zijn op het adres [adres] te [woonplaats] . [11]
Uit de medische informatie van [slachtoffer 2] volgt dat de arts [arts] heeft waargenomen en geconstateerd dat zowel het kuit- als het scheenbeen is gebroken. De gebroken beenderen zijn rechtgezet op de spoedeisende hulp.
De geschatte duur van de genezing is zes weken.Voorts heeft [slachtoffer 2] diverse schaafwonden. [12]
Feit 5:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 5 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- verkeersongevallen dataset van 19 juni 2016; [13]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 december 2017. [14]
Bewijsoverwegingen
Feit 1:
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte is zonder snelheid te minderen uit een steeg komen rijden alwaar het zicht op [adres] beperkt was door een heg en waarna een botsing is ontstaan. Met voornoemd rijgedrag heeft verdachte gevaar op die weg veroorzaakt en heeft hij zich schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 3 primair:
Verdachte heeft met de door hem bestuurde bromfiets, toen hij er vandoor ging na een aanrijding met een auto die vlak daarvoor plaatsvond, met een hoge snelheid door een onoverzichtelijke steeg gereden waar hij bovendien blijkens het RVV 1990 niet had mogen rijden. Verdachte heeft bij het naderen van een kruising van de steeg waarin hij reed met een andere steeg geen snelheid geminderd, terwijl dit, gelet op het beperkte zicht, wel noodzakelijk was geweest. Op dat punt heeft hij [slachtoffer 2] aangereden. Tevens reed verdachte zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
De rechtbank leidt uit die feiten en omstandigheden af dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daarmee is sprake van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gereden. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Feit 4:
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank gaat ervan uit, mede gelet op hetgeen bij feit 3 is overwogen, dat verdachte het ongeval heeft veroorzaakt en daarna de persoon is geweest die de plaats ongeval heeft verlaten. Met voornoemd rijgedrag heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verlaten van een plaats ongeval in de zin van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 19 juni 2016 te [woonplaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, zonder snelheid te minderen uit een steeg (tussen [adres] en [adres] ) komen rijden alwaar het zicht op [adres] beperkt was door een heg en waarna een botsing is ontstaan met een op [adres] rijdend motorrijtuig;
Feit 2:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [woonplaats] op [adres] op 19 juni 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) schade was toegebracht;
Feit 3 primair:
op 19 juni 2016 te [woonplaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de steeg achter [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden op dat motorrijtuig terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met een motorrijtuig, vervolgens zonder snelheid te minderen uit die steeg te komen rijden terwijl het zicht beperkt was door een schutting, met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en vervolgens aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer 2] ) aan te rijden, waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het linker onderbeen, werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Feit 4:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [woonplaats] op [adres] op 19 juni 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) schade was toegebracht;
Feit 5:
op 19 juni 2016 te [woonplaats] als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ) heeft gereden op de weg, [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feiten 1, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Feiten 2 en 4, telkens:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 3:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht
Feit 5:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
Feit 1:
- een hechtenis voor de duur van 1 week;
Feiten 2, 3 primair en 4:
- een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
Feit 5:
- een hechtenis voor de duur van 1 week.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering, waarin wordt geadviseerd geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Indien een straf wordt opgelegd heeft de verdediging aangevoerd dat de straf gelijk dient te zijn aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in combinatie met een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 19 juni 2016 een aanrijding veroorzaakt door gevaarlijk rijgedrag. Hierbij heeft verdachte schade toegebracht aan de auto van [slachtoffer 1] . Verdachte is weggereden van de plaats van het ongeval zonder eerst zijn personalia bij de benadeelde achter te laten, waardoor de mogelijkheden voor de benadeelde om verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen werden bemoeilijkt. Verdachte heeft in zijn vluchtpoging wederom zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond en zodoende een tweede ongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook deze keer is verdachte van de plaats van het ongeval weggereden en heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer. Verdachte reed daarnaast als bestuurder van een motorrijtuig, zonder dat aan hem een geldig rijbewijs was afgegeven. Verdachte heeft niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht maar zich ook buitengewoon onverantwoordelijk in het verkeer gedragen. Strafverzwarend acht de rechtbank de omstandigheid dat verdachte zijn verantwoordelijkheid voor de aanrijding van [slachtoffer 2] niet heeft genomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 november 2017, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor verkeersdelicten.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar een reclasseringsadvies van 22 december 2017, uitgebracht door J. Koopmans namens Tactus Verslavingszorg. De reclassering adviseert een voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen en als bijzondere voorwaarden daaraan te verbinden een meldplicht bij de reclassering, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het volgen van een leefstijltraining.
De rechtbank heeft gelet op de LOVS-oriëntatiepunten die betrekking hebben op overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 een hechtenis voor de duur van 1 week dient te worden opgelegd. Aangaande de feiten 2, 3 primair en 4 is een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Ten aanzien van feit 5 wordt tevens een hechtenis voor de duur van 1 week opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Enerzijds is verdachte verhuisd van Lelystad naar Emmeloord en lijkt hij zich te onttrekken of al onttrokken te hebben aan het negatieve netwerk dat hij in Lelystad had en anderzijds ontvangt hij nog steeds woonbegeleiding van het Leger des Heils.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1913,26. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Het bedrag is als volgt opgebouwd: € 1.200 verloren werkweek en € 713,26 autoschade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op het eigen risico ter hoogte van in totaal € 150,- toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij in zijn vordering voor zover die betrekking heeft op de verloren werkweek niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze post onvoldoende is onderbouwd. Vergoeding van de schade aan de auto is slechts toewijsbaar tot het bedrag van het eigen risico, te weten € 150,-. De verdediging heeft verzocht de vordering voor de overige autoschade af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade aan de auto komt slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover deze bestaat uit het eigen risico ten bedrage van € 150,-. De overige schade is, zo leidt de rechtbank uit de door benadeelde partij als bijlage bij het schadeformulier gevoegde afrekening van Voogd & Voogd verzekeringen af, door de verzekering vergoed. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 150,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juni 2016 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van het restant van het schadebedrag afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van gemist arbeidsinkomen gevorderd. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juni 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Ten aanzien van parketnummer 16.652038-15:
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2015 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de rechtbank gelasten deze straf alsnog ten uitvoer te leggen.
Ten aanzien van parketnummer 96-056203-14:
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014 is verdachte een hechtenis voor de duur van 1 week voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de rechtbank gelasten deze straf alsnog ten uitvoer te leggen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 7, 107, 175, 176, 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde tot een hechtenis van 1 week;
- veroordeelt verdachte voor het onder 2, 3 primair en 4 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde/voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- veroordeelt verdachte voor het onder 5 bewezen verklaarde tot een hechtenis van 1 week;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 150,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2016 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de overige autoschade af;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde (“verloren werkweek”) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 150,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.652038-15
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad bij vonnis van 11 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96.056203-14
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad bij vonnis van 6 juni 2014 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2018.
Mrs. Eigeman en Bakker, voornoemd, zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 19 juni 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft/is hij, verdachte,
- gereden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen uit een steeg (tussen [adres] en [adres] ) komen rijden alwaar het zicht op [adres] beperkt was door een heg en/of waarna een botsing is ontstaan met een op [adres] rijdend motorrijtuig (personenauto gekentekend [kenteken] );
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [woonplaats] op/aan [adres] (ter hoogte van [adres] ), op of omstreeks 19 juni 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
Primair
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de steeg achter [adres] (percelen [nummer] t/m [nummer] ) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met dat motorrijtuig
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen door en/of uit die steeg te (komen) rijden terwijl het zicht beperkt was door een heg en/of schutting en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- ( vervolgens) aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer 2] ) aan te rijden/botsen,
waardoor een ander (te weten die [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het (linker)onderbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 19 juni 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] )), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de steeg achter [adres] (percelen [nummer] t/m [nummer] ), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door
- te rijden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met dat motorrijtuig
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen door en/of uit die steeg te (komen) rijden terwijl het zicht beperkt was door een heg en/of schutting en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- ( vervolgens) aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer 2] ) aan te rijden/botsen;
4.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [woonplaats] op/aan [adres] (ter hoogte van [adres] ), op of omstreeks 19 juni 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
5.
hij, op of omstreeks 19 juni 2016, te [woonplaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken] ) heeft gereden op de weg, [adres] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 september 2016, genummerd PL0900-2016188274, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 136. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 10.
3.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 29 december 2017, inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Pagina 10.
5.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 29 december 2017, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
6.Pagina 13-14.
7.Pagina 50.
8.Pagina 52.
9.Pagina 55-56.
10.Pagina 109 en 110.
11.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 29 december 2017, inhoudende de verklaring van verdachte.
12.Pagina 21.
13.Pagina 25.
14.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 29 december 2017, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.