ECLI:NL:RBMNE:2018:782

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/16/399948 / HL ZA 15-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit overeenkomst en onrechtmatige daad in het kader van samenwerking tussen motivational speakers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die als motivational speakers actief zijn. De eiseres, Making It Happen Now Incorporated, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] B.V., [gedaagde sub 3] B.V. en [gedaagde sub 4] B.V., met betrekking tot de financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van hun samenwerking. De eiseres stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten waarin is afgesproken dat de opbrengsten van hun gezamenlijke evenementen gelijk verdeeld zouden worden. De gedaagden betwisten deze afspraken en stellen dat de eiseres onrechtmatig heeft gehandeld door een andere overeenkomst te laten ondertekenen zonder dat de gedaagden hiervan op de hoogte waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, terwijl de rechtbank in reconventie heeft geoordeeld dat de eiseres onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde sub 2] en dat hij schadeplichtig is. De rechtbank heeft de eiseres veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, die nader moet worden vastgesteld, en tot teruggave van de door hem ontvreemde zaken aan [gedaagde sub 2]. De proceskosten zijn voor rekening van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/399948 / HL ZA 15-262
Vonnis van 7 maart 2018
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
2. vennootschap met beperkte aansprakelijkheid opgericht naar het recht van Belize
MAKING IT HAPPEN NOW INCORPORATED,
gevestigd te Belize City, Belize,
eiser in conventie,
advocaat mr. M. Annink te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] BV),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. W.J. Aardema te Heerenveen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiseres] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [eiseres] en MIHN. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2016
  • de akte d.d. 5 september 2016 van [gedaagde sub 1] c.s. inzake overlegging producties 30 t/m 34
  • de akte d.d. 6 september 2016 van [gedaagde sub 1] c.s. inzake overlegging kopie productie 29
  • de conclusie van repliek in conventie, conclusie tot wijziging van eis en conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] c.s.
  • de conclusie van dupliek in conventie, antwoordakte wijziging van eis in conventie en conclusie van repliek in reconventie van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de conclusie van dupliek in reconventie, akte uitlating producties in conventie en conclusie van repliek ter zake wijziging van eis in conventie van [eiseres] c.s.
  • de akte uitlating producties van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
Zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] zijn ‘motivational speakers’ en zij hebben elkaar om en nabij 2006 voor het eerst ontmoet. In 2007 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] via zijn bedrijf [gedaagde sub 2] gezamenlijk onder de naam ‘Making it happen now’ een vastgoedevenement, genaamd ‘ [.] ’ georganiseerd. In 2010 besluiten [eiseres] en [gedaagde sub 1] om (nogmaals) samen te werken. Het is de bedoeling van partijen om samen (met [bedrijfsnaam 1] Ltd. (hierna: [bedrijfsnaam 1] )) diverse evenementen in Nederland te organiseren. Tijdens zo’n evenement wordt geprobeerd voldoende gegadigden te vinden die zich inschrijven en betalen voor toekomstige seminars/evenementen van [bedrijfsnaam 1] (back-end). De verdiensten komen voornamelijk voort uit de verkoop van de kaarten voor deze back-end. De overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] wordt daarvoor in maart 2011 ondertekend. In diezelfde maand trekt [eiseres] de stekker uit de samenwerking met [gedaagde sub 1] . Uiteindelijk heeft er maar één evenement plaatsgevonden, het [naam] -evenement ( [naam] ). Partijen laten zich niet uit wanneer dit evenement precies heeft plaatsgevonden, maar uit de stukken leidt de rechtbank af dat dit evenement van 1-3 april 2011 heeft plaatsgevonden.
2.2.
Tot zover lijken partijen het met elkaar eens te zijn. Wat betreft de feitelijke gebeurtenissen, de (beoogde) zakelijke constructie tussen [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam 1] en de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] gemaakte financiële afspraken, staan partijen lijnrecht tegenover elkaar.
2.3.
Volgens [eiseres] c.s. heeft [bedrijfsnaam 1] [eiseres] benaderd om door middel van een partnerschap het werkgebied van [bedrijfsnaam 1] uit te breiden naar Europa, met name Nederland en Scandinavië, omdat [eiseres] daar een netwerk heeft. MIHN heeft daarop met [bedrijfsnaam 1] een overeenkomst gesloten voor de duur van drie jaar waarin MIHN verschillende evenementen zal organiseren. Voor de organisatie in Nederland heeft [eiseres] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. benaderd om een samenwerking aan te gaan. Volgens [eiseres] c.s. heeft zij ten behoeve van de organisatie van het evenement een licentie aan [gedaagde sub 1] c.s. verstrekt voor het gebruik van de slogan ‘Making it happen now’ en het bijbehorende logo. Verder zou zijn overeengekomen dat [eiseres] c.s. een vergoeding van 5% zou krijgen nadat alle kosten waren afgewikkeld en dat de inkomsten van de back-end (het resultaat) daarna 50/50 zou worden verdeeld. Deze afspraak blijkt, hoewel deze nooit is ondertekend, volgens [eiseres] c.s. wel uit de schriftelijke conceptovereenkomst die is opgesteld tussen MIHN en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In de dagvaarding heeft [eiseres] c.s. gesteld dat om praktische redenen ( [eiseres] had geen Nederlandse vennootschap) is besloten alle activiteiten vanuit [gedaagde sub 2] te organiseren, als ook de financiële boekhouding en afwikkeling via [gedaagde sub 2] te laten verlopen. In latere conclusies heeft [eiseres] c.s. een andere stelling ingenomen en wel dat [eiseres] c.s. eigenlijk wilde dat [gedaagde sub 1] c.s. een aparte entiteit zou oprichten voor de samenwerking, maar dat [gedaagde sub 1] c.s. dit ten onrechte heeft nagelaten. Omdat [eiseres] daar pas na 6 maart 2011 achter kwam, heeft hij op het laatste moment de naam op het contract met [bedrijfsnaam 1] gewijzigd van [gedaagde sub 2] in MIHN. Er bleef volgens [eiseres] c.s. echter geen andere mogelijkheid over dan de organisatie en financiële afhandeling van het [naam] -evenement via [gedaagde sub 2] te laten verlopen. De financiële afwikkeling van het [naam] -evenement heeft volgens [eiseres] c.s. echter nog steeds niet plaatsgevonden. Volgens een door haar ingeschakelde accountant heeft [eiseres] c.s. nog recht op een bedrag van € 561.120,13. Daarnaast handelt [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig tegenover [eiseres] c.s. door nog steeds gebruik te maken van de naam ‘Making it happen now’ en het daarbij behorende beeldmerk.
2.4.
Zoals gezegd is de visie van [gedaagde sub 1] c.s. een totaal andere. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. organiseert [gedaagde sub 1] al langer evenementen in Nederland vanuit gedaagde sub 2, [gedaagde sub 2] , en handelt [gedaagde sub 1] al jaren niet meer privé. In 2007 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 1] al eens samen een evenement georganiseerd vanuit [gedaagde sub 2] . In 2010 heeft [bedrijfsnaam 1] [eiseres] en [gedaagde sub 1] beiden benaderd voor de organisatie van evenementen in Nederland. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit uiteindelijk geleid tot een overeenkomst voor de duur van drie jaar op naam van [bedrijfsnaam 1] en Making it happen now Netherlands (MIHNN), een handelsnaam van [gedaagde sub 2] . Deze overeenkomst heeft [gedaagde sub 1] ondertekend namens MIHNN/ [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] c.s. stelt vervolgens dat deze overeenkomst door toedoen van [eiseres] nooit is ondertekend door [bedrijfsnaam 1] , omdat [eiseres] (zonder medeweten van [gedaagde sub 2] en [bedrijfsnaam 1] ) een andere overeenkomst heeft opgesteld, op naam van MIHN, eiser sub 1, en deze overeenkomst aan [bedrijfsnaam 1] heef overhandigd ter ondertekening. [bedrijfsnaam 1] heeft deze overeenkomst volgens [gedaagde sub 1] c.s. blind getekend zonder naar de inhoud van de overeenkomst te kijken. [gedaagde sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 1] zijn hier pas in augustus 2011 achter gekomen, ruim nadat [eiseres] de samenwerking met [gedaagde sub 1] c.s. had opgezegd. [gedaagde sub 2] erkent dat het [naam] -evenement nog moet worden afgerekend met [eiseres] op basis van 50% van het nettoresultaat, maar beroept zich op opschorting en verrekening. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de betaling opgeschort, omdat in opdracht van [eiseres] bij een inbraak in het kantoor van [gedaagde sub 2] diverse delen van de administratie zijn meegenomen, waardoor [gedaagde sub 2] het uiteindelijke resultaat niet vast kan stellen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] grote schade geleden als gevolg van de door [eiseres] gepleegde vervalsing van het contract met [bedrijfsnaam 1] , waardoor [gedaagde sub 2] gedurende drie jaar geen evenementen meer kon organiseren voor [bedrijfsnaam 1] dat zij wenst te verrekenen met het aan [eiseres] toekomende bedrag.

3.De vorderingen

in conventie

3.1.
[eiseres] c.s. vordert – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I. een verklaring voor recht dat de tussen [eiseres] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. gemaakte financiële afspraken ter zake de verdeling van het resultaat van de samenwerking op basis van 50%-50% moet geschieden;
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] c.s. van een bedrag van € 561.120,13, zijnde 50% van het resultaat van de samenwerking, vermeerderd met rente en kosten;
III. [gedaagde sub 1] te veroordelen het gebruik van de domeinnaam www.makingithappennow.nl te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
IV. [gedaagde sub 1] te veroordelen de noodzakelijke medewerking te verlenen om de domeinnaam www.makingithappennow.nl rechtsgeldig over te dragen aan [eiseres] c.s. op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
V. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te veroordelen om het gebruik van de handelsnamen Making It Happen Now en Making It Happen Now Netherlands, dan wel een andere naam in nauw verband met de door [eiseres] c.s. gebruikte (handels)naam, te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
VI. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te veroordelen om het gebruik van de handelsnamen Making It Happen Now en Making It Happen Now Netherlands, dan wel een andere naam in nauw verband met de door [eiseres] c.s. gebruikte (handels)naam, uit te (laten) schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
VII. [gedaagde sub 4] te veroordelen om het gebruik van het beeldmerk met inschrijvingsnummer [nummer] , dan wel een ander beeldmerk in nauw verband met het auteursrecht van [eiseres] c.s., te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
VIII. [gedaagde sub 4] te veroordelen om het beeldmerk met inschrijvingsnummer [nummer] uit te (laten) schrijven uit het Benelux merkenregister op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
IX. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] te veroordelen om de database met cliënten van het Evenement over te dragen aan [eiseres] op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 5.000,- per dag of een gedeelte hiervan dat de overtreding voortduurt;
X. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.931,65, vermeerderd met rente en kosten;
XI. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de volledige kosten van de onderhavige procedure ad art. 1019h Rv, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 2] vordert samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld tegen [gedaagde sub 2] en als gevolg daarvan schadeplichtig is tegenover [gedaagde sub 2] ;
II. [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde sub 2] de geleden schade te voldoen nog nader op te maken bij staat;
III. [eiseres] te veroordelen om een voorschot op de schade ter hoogte van € 500.000,- te betalen aan [gedaagde sub 2] ;
IV. [eiseres] te veroordelen om alle van [gedaagde sub 2] weggenomen zaken terug te geven op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag totdat in ieder geval de volledige administratie aan [gedaagde sub 1] c.s. is overhandigd;
V. [eiseres] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure.
3.5.
[eiseres] c.s. voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Omdat [eiseres] in het Verenigd Koninkrijk woont en MIHN een rechtspersoon is naar buitenlands recht, te weten Belize, en bovendien in het buitenland gevestigd is, moet allereerst de vraag beantwoord worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen in conventie en reconventie kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4 jo. artikel 8 lid 3 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), omdat gedaagden in conventie woonplaats hebben dan wel gevestigd zijn in Nederland en de vordering in reconventie voortvloeit uit hetzelfde rechtsfeit als waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is. Weliswaar is er sprake van een forumkeuzebeding dat is opgenomen in een concept overeenkomst waarbij Engels recht van toepassing wordt verklaard en de Engelse rechter als bevoegde rechter wordt aangewezen, maar dit concept is niet definitief geworden. Daarnaast stellen beide partijen zich op het standpunt dat het concept (in ieder geval) op dit punt niet een juiste weergave is van de mondeling gemaakte afspraken.
4.2.
Partijen hebben zich, behoudens over het hiervoor al besproken beding, niet uitgelaten over het toepasselijke recht. De rechtbank begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.

5.De beoordeling in conventie

Wie zijn de contractspartijen?

5.1.
[eiseres] c.s. baseert haar vorderingen tot – kort gezegd – nakoming van de financiële afspraken door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op een mondelinge overeenkomst. Volgens [eiseres] c.s. is afgesproken dat 50% van het resultaat van de samenwerking aan hen toekomt. Hoewel de opgestelde conceptovereenkomst tussen MIHN en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nooit is ondertekend, geeft dit stuk volgens hen wel de gemaakte afspraken weer.
5.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de door [eiseres] c.s. overgelegde conceptovereenkomst niet als bewijs van haar stellingen kan dienen. Het concept is niet alleen door geen van de partijen ondertekend, maar [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook onbetwist gesteld dat zij het concept voorafgaand aan de samenwerking nooit heeft gezien. Overigens staat tussen partijen niet ter discussie dat zij zouden gaan samenwerken bij het organiseren van evenementen en dat er financieel afgewikkeld zal worden op grond van 50/50 van het resultaat. De vraag is alleen tussen wie die afspraken precies gelden. Zoals gezegd lopen de visies van partijen over de gebeurtenissen op dit punt nogal uiteen. Gelet op hetgeen partijen in de processtukken hebben gesteld en aan bewijzen hebben overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de versie van de gebeurtenissen zoals deze door [gedaagde sub 1] c.s. is geschetst, niet anders dan de juiste kan zijn. Niet alleen komt de draai die [eiseres] c.s. in de procedure (ten opzichte van de dagvaarding) maken over het verloop van de gebeurtenissen, haar geloofwaardigheid niet ten goede, ook nemen zij regelmatig stellingen in die tegenstrijdig zijn aan elkaar. Maar belangrijker is dat de stukken die in deze procedure zijn overgelegd, de door [gedaagde sub 1] c.s. geschetste gang van zaken onderbouwen.
5.3.
In eerste instantie heeft [eiseres] c.s. gesteld dat zij de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] is aangegaan en vervolgens voor de uitvoering van de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ingeschakeld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in deze versie als onder-opdrachtnemers te beschouwen. Een versie die door [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd is betwist. Daarop heeft [eiseres] c.s. haar verhaal gewijzigd en gezegd dat het in eerste instantie de bedoeling was van [eiseres] en [gedaagde sub 1] om voor hun samenwerking een aparte onderneming op te richten (waar zij beiden voor 50% in zouden deelnemen), die de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] zou sluiten. Op het moment dat de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] klaar was voor ondertekening (rond 6 maart 2011) kwam [eiseres] er volgens [eiseres] c.s. achter dat [gedaagde sub 1] tegen de afspraken in geen aparte onderneming had opgericht en heeft hij de naam op het contract met [bedrijfsnaam 1] op het allerlaatste moment gewijzigd in MIHN, een nog door [eiseres] op te richten onderneming. De rechtbank vindt dit ongeloofwaardig. Als het inderdaad klopt dat [eiseres] er ten onrechte van uit was gegaan dat [gedaagde sub 1] een nieuwe BV had opgericht en hij daar inderdaad pas in maart 2011 achter kwam, dan had het voor de hand gelegen dat hij [gedaagde sub 1] daarmee op dat moment had geconfronteerd. En niet, zoals [eiseres] heeft gedaan, zonder medeweten van [gedaagde sub 1] , de namen op het contract te wijzigen. Dit terwijl MIHN (zoals door [eiseres] c.s. is erkend) op dat moment nog niet eens bestond. Dat is vreemd, want als het bezwaar was dat de door [gedaagde sub 1] op te richten gezamenlijke vennootschap nog niet bestond, waarom is het dan geen bezwaar om de ook nog niet bestaande MIHN naar voren te schuiven? Als je merkt dat je partner zijn afspraken niet nakomt, dan is de meest logische stap dat je hem daarop aanspreekt. Dat [eiseres] dat heeft gedaan, blijkt nergens uit. Hij heeft dat ook niet gesteld. Het feit dat [eiseres] de samenwerking met [gedaagde sub 1] slechts enkele weken later heeft opgezegd, waarbij hij (ook op dat moment) niets heeft gezegd over het volgens eigen zeggen niet nakomen van de afspraken door [gedaagde sub 1] , bevestigt veeleer het beeld dat [eiseres] de naam op het contract doelbewust heeft veranderd om [gedaagde sub 1] om de tuin te leiden.
5.4.
Het e-mailverkeer dat in februari en maart 2011 heeft plaatsgevonden (producties 6-10 van [gedaagde sub 1] c.s.) bevestigt dit beeld. In een e-mail van 26 februari 2011 geeft [eiseres] bijvoorbeeld zelf het adres en kvk-nummer van [gedaagde sub 2] door aan [bedrijfsnaam 1] . Dat hij daarbij in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat het nummer en adres toebehoorden aan de nieuwe BV, en niet aan [gedaagde sub 2] , kan daaruit niet worden opgemaakt. Het lijkt eerder te bevestigen dat [eiseres] (op dat moment al) wist dat [gedaagde sub 1] geen nieuwe BV had opgericht en dat in de samenwerking met [bedrijfsnaam 1] gewerkt zou worden vanuit [gedaagde sub 2] . Het door [eiseres] overgelegde transcript van een skypegesprek met [gedaagde sub 1] waaruit blijkt dat [eiseres] vraagt om een kvk-nummer van de (nieuwe) BV en [gedaagde sub 1] hem antwoord dat de BV (nog) niet bestaat, en wat dus mogelijkerwijs het verhaal van [eiseres] c.s. ondersteunt, is niet voorzien van een datum. Ook in haar conclusie noemt [eiseres] c.s. geen datum waarop dit gesprek heeft plaatsgevonden. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat dit gesprek omstreeks februari/maart 2011 heeft plaatsgevonden. Uit de producties 6, 27 en 30 van [eiseres] c.s. zelf lijkt het er meer op dat dit gesprek op een veel eerder moment, namelijk al halverwege 2010 heeft plaatsgevonden. In dat geval kan daaruit alleen worden opgemaakt dat dit in eerste instantie wel de bedoeling is geweest van [eiseres] en [gedaagde sub 1] , maar niet dat die bedoeling er in maart 2011 nog steeds was bij partijen. Als het gesprek wel in februari/maart 2011 zou hebben plaatsgevonden, dan is de e-mailwisseling van 6 maart 2011 tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] niet te verklaren. In die mailwisseling antwoordt [eiseres] namelijk op een vraag van [gedaagde sub 1] om de zaken tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] te regelen, dat het daarvoor nu een goed moment is en dat hij dit na (het in april te houden) [naam] -evenement zal doen. Ook valt dit niet te verklaren in het licht van het (door [gedaagde sub 1] c.s. onbetwist gestelde) feit dat [eiseres] een volmacht had voor de bankrekeningen van [gedaagde sub 2] . Dit schetst nogmaals het beeld dat [eiseres] op dat moment wist dat er (vooralsnog) geen aparte BV was opgericht voor de samenwerking. Wat of wie er de oorzaak van was dat er (nog) geen aparte BV was opgericht ten tijde van de start van de samenwerking met [bedrijfsnaam 1] , is niet geheel duidelijk en is in dit kader ook niet relevant. Het gaat, gelet op de door [eiseres] ingenomen stellingen, namelijk om de vraag of hij er al dan niet van op de hoogte was dat er geen aparte BV was opgericht. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit wel het geval was.
5.5.
Dat MIHN een (samenwerkings)overeenkomst is aangegaan met [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] kan gelet op het voorgaande niet worden vastgesteld. Dit betekent dat de vorderingen I en II worden afgewezen, voor zover deze zijn ingesteld door MIHN. Uit de processtukken blijkt dat [eiseres] degene is geweest die afspraken heeft gemaakt met [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] . Dat [eiseres] dit heeft gedaan uit naam van MIHN, heeft [eiseres] c.s., mede gelet op het feit dat MIHN pas is opgericht nadat de samenwerking met [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] al van start was gegaan en gelet op de mailwisseling van 6 maart 2011, onvoldoende onderbouwd.
5.6.
De vorderingen I en II van [eiseres] zullen voor zover deze zijn ingesteld tegen [gedaagde sub 1] in persoon ook worden afgewezen. Het gaat bij beide vorderingen om de afwikkeling van het resultaat van de samenwerking. Uit de eigen stellingen van [eiseres] c.s. blijkt dat [gedaagde sub 2] degene is die het evenement (het onderwerp van de samenwerking) heeft georganiseerd en dat daar ook de financiële afwikkeling plaats dient te vinden. Dat [gedaagde sub 1] zich privé heeft verbonden om af te rekenen met [eiseres] , heeft [eiseres] gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende onderbouwd.
Financiële afspraken
5.7.
[eiseres] vordert onder I een verklaring van recht dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] hebben afgesproken dat de verdeling van het resultaat van de samenwerking op basis van 50%-50%. Zoals hiervoor al gezegd wordt dit niet betwist door [gedaagde sub 2] . De vordering zal daarom vanwege een gebrek aan belang worden afgewezen.
5.8.
Daarbij komt dat de gevraagde verklaring nog niets zegt over de door partijen gehanteerde definitie van het resultaat van de samenwerking. En juist daar twisten partijen over. Volgens [eiseres] is onderdeel van de afspraak dat hem 5% van het resultaat (na aftrek kosten) van het evenement toekomt en dat het dan nog resterende bedrag (voor belastingen) 50/50 moet worden verdeeld. [gedaagde sub 2] betwist dat [eiseres] 5% van het resultaat toekomt en stelt dat er moet worden verdeeld nadat belasting is afgedragen (nettoresultaat). Tot slot twisten partijen over de vraag welke inkomsten en kosten (nog) toe te rekenen zijn aan het evenement.
5.9.
Allereerst merkt de rechtbank op dat het niet duidelijk is of [eiseres] zijn stelling dat hij recht heeft op 5% voorafgaand aan de verdeling nog steeds handhaaft. In het lichaam van de conclusie lijkt dit wel het geval te zijn, maar het bedrag lijkt niet te zijn meegenomen in zijn vermeerderde eis. Maar ook als [eiseres] niet heeft bedoeld zijn stelling op te geven, stelt de rechtbank vast dat aan deze stelling voorbij moet worden gegaan. [eiseres] heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde recht op 5% van het resultaat na aftrek kosten alleen verwezen naar de skypeverslagen van 23 juli en 25 juli 2010 (productie 6, [eiseres] c.s.). Uit deze verslagen kan weliswaar worden opgemaakt dat [eiseres] dit percentage heeft voorgesteld aan [gedaagde sub 1] , maar er blijkt niet uit dat [gedaagde sub 1] dit voorstel – namens [gedaagde sub 2] –
ook daadwerkelijk heeft geaccepteerd. Ook nadat [gedaagde sub 2] (bij antwoord in conventie) deze 5%-afspraak gemotiveerd heeft betwist, heeft [eiseres] zijn stellingen op dit punt niet nader onderbouwd. [eiseres] heeft dan ook niet voldaan aan zijn stelplicht.
5.10.
[eiseres] heeft evenmin voldaan aan zijn stelplicht daar waar hij stelt dat de verdeling plaats moet vinden over het brutoresultaat van het evenement. Volgens [eiseres] kan het niet de bedoeling zijn geweest om het nettoresultaat te verdelen, omdat hij dan geconfronteerd wordt met twee verschillende belastingheffingen, zowel in Nederland als in Engeland. Dit baat hem niet. De rechtbank vindt voldoende komen vast te staan dat partijen, voordat is besloten de evenementen vanuit [gedaagde sub 2] te organiseren, de intentie hadden een aparte entiteit op te richten waarbij beide partijen elk voor 50% zouden delen in de winst. Dit volgt overigens ook uit [eiseres] zijn stellingname in de door hem genomen conclusies. Dit impliceert dat het gaat om verdeling van het resultaat na aftrek van belasting. Dat die aparte entiteit er niet is gekomen, lijkt (uiteindelijk) een gevolg te zijn van de opzegging van de samenwerking door [eiseres] zelf. Dat dit mogelijk voor [eiseres] het onwenselijke gevolg heeft dat hij nu geconfronteerd wordt met twee belastingheffingen, is een gevolg dat hij aan zichzelf te wijten heeft en komt daarom voor zijn eigen rekening en risico. De rechtbank stelt daarom vast dat de verdeling plaats moet vinden over het nettoresultaat.
5.11.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van het door hem gevorderde bedrag plompverloren verwezen naar een door hem overgelegd Engelstalig accountantsrapport van (inclusief bijlagen) honderden pagina’s. In zijn stellingname heeft [eiseres] niet meer gedaan dan aanspraak maken op de helft van het eindbedrag (onder “conclusion”) dat door de accountant is genoemd. Op basis daarvan krijgt de rechtbank geen enkele richting voor welke berekening dan ook mee. [eiseres] heeft niet voldaan aan zijn stelplicht. Het is niet aan de rechtbank om zelf uit het rapport te destilleren of de daarin genoemde bedragen juist zijn, wat de aannames zijn geweest en hoe is gerekend. De rechtbank zal ook geen deskundige benoemen, zoals [gedaagde sub 1] c.s. heeft geopperd, omdat het op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd onmogelijk is om instructies aan deze deskundige te geven of zinvolle vragen te formuleren. Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] vanwege het niet voldoen aan zijn stelplicht zal worden afgewezen.
5.12.
Gelet op het afwijzen van de vordering behoeft het door [gedaagde sub 1] c.s. gedane beroep op opschorting en verrekening geen beoordeling meer.
Intellectuele eigendomsrechten
5.13.
[eiseres] c.s. heeft bij dagvaarding de overdracht van haar intellectuele eigendomsrechten gevorderd als ook de staking van de inbreuk op deze rechten. Alhoewel [gedaagde sub 1] c.s. de intellectuele eigendomsrechten vervolgens heeft prijsgegeven, wat door [eiseres] c.s. wordt erkend, heeft [eiseres] c.s. haar vorderingen III tot en met VIII formeel niet ingetrokken. Reden waarom de rechtbank de vorderingen hierna zal bespreken.
5.14.
Aan de vorderingen legt [eiseres] c.s. ten grondslag dat de door haar aan [gedaagde sub 1] c.s. verstrekte licentie op ‘Making It Happen Now’ en ‘Making It Happen Now Netherlands’ is verstreken vanaf het moment dat het [naam] -evenement is afgelopen.
Handelsnaam
5.15.
Volgens [eiseres] c.s. handelen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] onrechtmatig tegenover haar en in strijd met art. 5 Handelsnaamwet doordat zij op 18 juli 2011 ‘Making It Happen Now’ ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) en ‘Making It Happen Now Netherlands’ ( [gedaagde sub 2] ) hebben ingeschreven als handelsnaam in het handelsregister. Dit terwijl volgens [eiseres] c.s. vast staat dat zij deze handelsnamen al voor 2007 rechtsgeldig gebruikte in Nederland.
5.15.1.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist gemotiveerd dat [eiseres] c.s. enige rechten heeft op de betreffende handelsnamen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is MIHN nooit gerechtigde geweest, omdat deze vennootschap pas in 2011 is opgericht. Ook [eiseres] zelf komen geen rechten toe, omdat uit niets blijkt dat hij de betreffende handelsnamen ooit in Nederland of de Benelux heeft gebruikt. Tot slot heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangegeven dat zij afstand doet van haar rechten en dat zij de betreffende handelsnamen inmiddels heeft uitgeschreven uit het handelsregister (producties 32 t/m 34, [gedaagde sub 1] c.s.).
5.15.2.
Aangezien [gedaagde sub 1] c.s. de namen heeft uitgeschreven uit het handelsregister heeft [eiseres] c.s. niet langer een belang bij haar vordering (VI) tot uitschrijving van de namen uit het handelsregister. Deze vordering zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.15.3.
De vraag of [eiseres] c.s. wel rechten toekomen op de beide handelsnamen moet desondanks nog steeds beantwoord worden. Als [eiseres] c.s. inderdaad aanspraak kan maken op de door haar geclaimde rechten heeft zij de vordering terecht ingesteld tegen [gedaagde sub 1] c.s. en dan heeft zij, hoewel de vordering wordt afgewezen, mogelijk toch recht op een proceskostenveroordeling op dit punt. Ook voor de vraag of de vordering onder V tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de handelsnamen is beantwoording van belang.
5.15.4.
Op grond van art. 5 Handelsnaamwet (Hnw) is het kort gezegd verboden om een handelsnaam te voeren, die al eerder door een ander rechtmatig gevoerd werd, of daarvan slechts in geringe mate afwijkt, waardoor bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Onder een handelsnaam wordt ingevolge artikel 1 Hnw verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Dit is de naam waaronder men feitelijk handelt, de naam die naar buiten toe (op commerciële wijze) wordt gebruikt als aanduiding van de onderneming. De inschrijving in het handelsregister is daarvoor niet bepalend. Het levert hoogstens een vermoeden op dat de handelsnaam worden gebruikt.
5.15.5.
[eiseres] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] en MIHN de beide handelsnamen reeds gebruikten voordat (via een vermeende licentie) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de handelsnamen zijn gaan gebruiken. [eiseres] c.s. stelt weliswaar dat [eiseres] en MIHN de handelsnamen al voor 2007 in Nederland gebruikten, maar MIHN is pas in 2011 opgericht en bestond in 2007 dus nog helemaal niet. Voor [eiseres] geldt dat onvoldoende onderbouwd is gesteld en niet is gebleken dat hij de beide namen ter aanduiding van een door hem gedreven onderneming heeft gebruikt. Dat is wel noodzakelijk om van handelsnaamgebruik in de zin van artikel 1 Hnw te kunnen spreken. Evenmin is voldoende komen vast te staan dat hij deze namen (nog steeds) actief gebruikte op het moment dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de namen zijn gaan gebruiken. Dit betekent dat [eiseres] c.s. geen ouder recht heeft op de beide namen dan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Het gebruik van die namen door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is in dat licht evenmin onrechtmatig. De vordering onder V. wordt daarom afgewezen.
Domeinnaam
5.16.
[gedaagde sub 1] heeft de domeinnaam www.makingithappennow.nl op 9 juli 2007 geregistreerd. Zoals zojuist is vastgesteld is niet komen vast te staan dat er op dat moment sprake was van handelsnaamgebruik door [eiseres] c.s. Dit betekent dat de registratie van de domeinnaam door [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig is. De vorderingen III en IV zullen daarom eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten overigens dat [gedaagde sub 1] zijn rechten op de domeinnaam gedurende de procedure al heeft prijs gegeven.
Beeldmerk
5.17.
Met haar vorderingen onder VII en VIII willen [eiseres] c.s. dat [gedaagde sub 4] het gebruik van het beeldmerk [nummer] staakt en dit beeldmerk uitschrijft uit het Benelux Merkenregister. [eiseres] c.s. beroept zich daarbij op artikel 2.4 sub f onder 2 van het Benelux-Verdrag Intellectueel Eigendom (BVIE), omdat [gedaagde sub 4] het betreffende beeldmerk te kwader trouw zou hebben ingeschreven. Daarnaast beroept [eiseres] c.s. zich op de door [gedaagde sub 4] gepleegde inbreuk op haar auteursrecht.
5.17.1.
Waar gaat het om? Volgens [eiseres] c.s. heeft zij het logo
ontworpen en gebruikte zij dit logo al sinds 2006 ter onderscheiding van haar diensten op de markt binnen en buiten de Benelux. [gedaagde sub 4] heeft het logo gekregen vanuit de rechtstreekse betrekking met [eiseres] c.s. en wist volgens [eiseres] c.s. van dit gebruik. Ondanks deze wetenschap heeft [gedaagde sub 4] het betreffende beeldmerk op 30 september 2011 gedeponeerd in het Benelux Merkenregister. [gedaagde sub 4] betwist dat [eiseres] c.s. enige (auteurs)rechten toekomen en dat er sprake is van een depot te kwader trouw, maar heeft in deze procedure al haar rechten op het beeldmerk opgegeven.
5.17.2.
[gedaagde sub 4] heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat zij haar rechten op het beeldmerk heeft opgegeven, verwezen naar een e-mailbericht van [A] , werkzaam bij [bedrijfsnaam 2] B.V. (productie 31 van haar zijde). In deze e-mail, daterend van 15 augustus 2016, verklaart zij dat het merk nog staat ingeschreven tot 30 september 2021 omdat het niet gebruikelijk is de merkinschrijving vroegtijdig door te halen, maar dat het merk sinds 1 oktober 2015 niet meer wordt bewaakt. Hoewel daaruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde sub 4] hun rechten op het beeldmerk inderdaad opgeven, staat het merk nog wel ingeschreven in het Merkenregister, reden waarom de rechtbank de betreffende vorderingen wel inhoudelijk zal beoordelen.
5.17.3.
Wie een merk niet heeft ingeschreven maar het wel gebruikt en ontdekt dat een ander dit merk te kwader trouw heeft gedeponeerd, kan het ingevolge dat depot ingeschreven merk nietig laten verklaren. Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat het beeldmerk al door één van de eisers werd gebruikt ter onderscheiding van hun diensten voorafgaand aan het depot door [gedaagde sub 4] . Dit is wellicht anders voor de Make It Happen Now Foundation, maar deze organisatie is geen partij in dit geschil.
5.17.4.
Daarbij komt dat het enkele weten of behoren te weten van het bestaan van het ‘voorgebruik’ niet langer voldoende is om van een depot te kwader trouw te spreken. In de arresten Lindt & Sprüngli/Hauswirth (HvJ EG 11 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:361) en Malaysia Dairy Industries (HvJ EG 27 juni 2013, ECLI:EU:C:2013:435) heeft het Europese Hof bepaald dat daarvoor ook het oogmerk van de aanvrager om dat gebruik voortaan te beletten en de beschermingsomvang van beide tekens ten tijde van de aanvraag relevant is. [eiseres] c.s. heeft hierover echter niets gesteld. Dat er sprake is van een depot te kwader trouw kan dan ook niet worden vastgesteld. Nog daargelaten dus dat, zoals hiervoor is geoordeeld, niet is gebleken dat eisers het beeldmerk voorafgaande aan het depot van [gedaagde sub 4] zelf al gebruikten.
5.17.5.
Voor zover de vordering tot het staken van het gebruik van het beeldmerk is gegrond op het auteursrecht kan deze evenmin worden toegewezen. [eiseres] c.s. heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat haar het auteursrecht op het beeldmerk toekomt. Volgens de eigen stellingen van [eiseres] c.s. heeft [eiseres] het logo in 2006 laten ontwikkelen. Op dat moment bestond MIHN nog niet. [eiseres] c.s. heeft zich verder niet uitgelaten waarom MIHN desondanks enig auteursrecht op het beeldmerk zou toekomen. Reden waarom de vordering van MIHN zal worden afgewezen. Voor [eiseres] geldt dat, ook indien er veronderstellende wijs van uit wordt gegaan dat het logo in 2006 in zijn opdracht is ontwikkeld, daarmee in ieder geval volgens Nederlands recht nog niet is gezegd dat het auteursrecht hem automatisch toekomt. Het auteursrecht komt namelijk toe aan de maker van het werk. Vast staat dat [eiseres] het logo niet zelf heeft ontwikkeld en dus niet zonder meer als maker heeft te gelden. Dat kan anders zijn als het logo tot stand is gebracht naar aanleiding van zijn ontwerp en onder zijn leiding en toezicht is gemaakt of als het auteursrecht aan hem is overgedragen. Dat het logo op die wijze is ontwikkeld heeft [eiseres] echter niet gesteld. Het is aan [eiseres] om te onderbouwen waarom hem een auteursrecht toekomt en daartoe concrete omstandigheden te stellen. Dat heeft hij niet gedaan. In deze procedure kan daarom niet worden vastgesteld dat hem een tegenover [gedaagde sub 4] in te roepen auteursrecht toekomt. Ook de vordering van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.
5.18.
Aangezien niet is komen vast te staan dat [eiseres] c.s. enige intellectuele eigendomsrechten geldend kan maken tegenover [gedaagde sub 1] c.s. en de vorderingen om die reden niet kunnen worden toegewezen, heeft zij evenmin recht op vergoeding van de proceskosten in de zin van 1019h Rv.
Overdracht database
5.19.
Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiseres] c.s. van [gedaagde sub 1] c.s. de overdracht van de database met cliënten die het [naam] -evenement hebben bezocht. [eiseres] c.s. heeft ter onderbouwing van haar vordering volstaan met de stelling dat zij hier ‘natuurlijk recht op heeft’. Dit terwijl [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd heeft betwist dat [eiseres] c.s. recht heeft op de database. Mede in het licht van deze betwisting had [eiseres] c.s. haar stelling in ieder geval moeten onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Reden waarom de vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
5.20.
[eiseres] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.024,00

6.De beoordeling in reconventie

Onrechtmatig handelen
6.1.
[gedaagde sub 2] vordert in reconventie onder meer een verklaring voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde sub 2] , als ook de veroordeling van [eiseres] tot betaling van (een voorschot van) € 500.000,- aan schadevergoeding aan [gedaagde sub 2] .
6.2.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen volgt dat de rechtbank voldoende vindt vast staan dat het de bedoeling van [bedrijfsnaam 1] was om een overeenkomst met [gedaagde sub 2] aan te gaan voor de duur van drie jaar om exclusief diverse ( [bedrijfsnaam 1] )evenementen te organiseren in Nederland. De rechtbank vindt ook voldoende vast staan dat [eiseres] [bedrijfsnaam 1] opzettelijk en zonder dat [bedrijfsnaam 1] hiervan afwist (zie bijvoorbeeld productie 48 van [gedaagde sub 1] c.s. waarin [B] , dit namens [bedrijfsnaam 1] bevestigt) een andere overeenkomst heeft laten ondertekenen op naam van MIHN in plaats van [gedaagde sub 2] , op grond waarvan [bedrijfsnaam 1] aan MIHN het exclusieve recht heeft gegeven om ( [bedrijfsnaam 1] )evenementen te organiseren in Nederland. Dit terwijl de beoogde overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde sub 2] al door [gedaagde sub 2] ondertekend retour was gestuurd aan [bedrijfsnaam 1] .
6.3.
Het op deze wijze buiten spel zetten door [eiseres] van zijn beoogde samenwerkingspartner, zonder dat daarvoor rechtvaardigingsgronden aanwezig zijn, is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig tegenover [gedaagde sub 2] . De rechtbank vindt op basis van de processtukken ook voldoende vast staan dat [gedaagde sub 2] als gevolg van de handelswijze van [eiseres] , behalve het [naam] -evenement, geen andere ( [bedrijfsnaam 1] )evenementen meer heeft kunnen organiseren in Nederland. Dit is een rechtstreeks gevolg van het feit dat [eiseres] [bedrijfsnaam 1] een andere overeenkomst heeft laten ondertekenen op grond waarvan [bedrijfsnaam 1] van mening was dat zij het exclusieve recht aan MIHN heeft gegeven (producties 28 en 29, [eiseres] c.s.).
6.4.
De gevraagde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
Schade
6.5.
Nu vaststaat dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde sub 2] , is hij gehouden de als gevolg van zijn handelswijze door [gedaagde sub 2] geleden schade te vergoeden.
Voor vergoeding van schade komt in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar rust, dat zij als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de schadevergoedingsverplichting is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden.
6.6.
Uit de opgestelde overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] en [gedaagde sub 2] blijkt dat [gedaagde sub 2] gedurende drie jaar het exclusieve recht had om voor [bedrijfsnaam 1] evenementen te organiseren in Nederland. Volgens [gedaagde sub 2] zou zij ongeveer twee evenementen per jaar hebben kunnen organiseren. Dit is door [eiseres] niet betwist. Voor de schadeberekening zal daarom worden uitgegaan van de aanname dat in die drie jaar nog vijf keer zo’n evenement zou zijn georganiseerd. Daarnaast zal worden uitgegaan van de aanname dat per keer hetzelfde nettoresultaat zou zijn behaald als bij het [naam] -evenement. Omdat de precieze omvang van de schade, mede op basis van de oordelen hiervoor van de rechtbank, op dit moment nog niet kan worden vastgesteld, verwijst de rechtbank de zaak naar de schadestaatprocedure.
6.7.
Omdat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten heeft voor de berekening van het resultaat van het [naam] -evenement, kan op dit moment met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld welke schade [gedaagde sub 2] in ieder geval heeft geleden of nog zal leiden. Reden waarom de gevorderde betaling van een voorschot op de schadevergoeding zal afwijzen.
Teruggave zaken
6.8.
[gedaagde sub 2] heeft tot slot de teruggave gevorderd “alle zaken”, waaronder (delen van) de administratie die door [eiseres] ontvreemd is. [eiseres] heeft in deze procedure aangeboden de betreffende zaken vrijwillig te retourneren.
6.9.
Aangezien [eiseres] met zijn aanbod (impliciet) erkent dat hij de gevorderde zaken onder zich heeft, kan de vordering worden toegewezen. Dat [eiseres] al heeft aangeboden de zaken te retourneren, maakt daarin geen verschil nu gesteld noch gebleken is dat hij dit aanbod al gestand heeft gedaan.
6.10.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen de zaken aan [gedaagde sub 2] moeten zijn geretourneerd, stellen op veertien dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 50.000,-. De gevorderde termijn van 24 uur na het wijzen van het vonnis acht de rechtbank te kort aangezien [eiseres] niet in Nederland woont en het de rechtbank onduidelijk is of de betreffende zaken zich in Nederland bevinden.
Proceskosten
6.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op € 3.225,00 aan salaris advocaat (2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 2.580,00).
Nakosten
6.12.
De na het vonnis nog vallende kosten (de nakosten) worden wat betreft het salaris voor de advocaat (het nasalaris) forfaitair berekend op € 131,- zonder betekening in conventie en op € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen. Omdat de reconventionele vordering alleen tegen [eiseres] is ingesteld, zal hij naast de hoofdelijke veroordeling tot € 131,- in conventie eveneens worden veroordeeld in € 74,- (het verschil tussen € 205,- en € 131,-).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiseres] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 9.064,00,
in reconventie
7.3.
verklaart voor recht dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [gedaagde sub 2] en dat [eiseres] als gevolg daarvan schadeplichtig is tegenover [gedaagde sub 2] ;
7.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de schade van [gedaagde sub 2] nader op te maken bij staat;
7.5.
veroordeelt [eiseres] tot teruggave van de door (of namens) hem bij [gedaagde sub 2] weggenomen zaken, waaronder in ieder geval de administratie, binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 50.000,-;
7.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 3.225,00,
in conventie en in reconventie
7.7.
veroordeelt [eiseres] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en veroordeelt [eiseres] daarnaast in de overigens na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 74,00,
7.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 7.2, 7.4, 7.5, 7.6 en 7.7 uitvoerbaar bij voorraad,
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)