ECLI:NL:RBMNE:2018:771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
16/653495-13 (zaak A), 16/652768-14 (zaak B), 16/659620-16 (zaak C) en 16/710431-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van een man voor oplichting, verduistering en valsheid in geschrifte met een gevangenisstraf van 1 jaar

Op 2 maart 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige man uit Huizen, die schuldig is bevonden aan oplichting, verduistering en valsheid in geschrifte. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar. Tussen 2009 en 2013 verduisterde hij meer dan 170.000 euro van zijn werkgever en pleegde hij valsheid in geschrifte. Daarnaast verduisterde hij als penningmeester van een voetbalvereniging in Houten 18.000 euro door dit bedrag over te maken naar de rekening van een advocaat waar hij een schuld had. De rechtbank weegt mee dat de man eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij geen spijt heeft betuigd. De rechtbank oordeelt dat alleen een gevangenisstraf recht doet aan de slinkse benadeling van de betrokken partijen. Naast de gevangenisstraf moet de man ook het verduisterde bedrag van 170.000 euro terugbetalen aan zijn werkgever, terwijl hij de 18.000 euro van de voetbalvereniging inmiddels heeft terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/653495-13 (zaak A), 16/652768-14 (zaak B), 16/659620-16 (zaak C) en 16/710431-10 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1958] te [geboorteplaats] ,
woonachtig op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting in de zaak met parketnummer 16/653495-13 (zaak A) heeft plaatsgevonden op de enkelvoudige politierechterzittingen van 12 februari 2014 en van 23 april 2014. Dit onderzoek is ter terechtzitting van 23 april 2014 geschorst om gelijktijdig met de zaak onder parketnummer 16/659620-16 (zaak C) ter terechtzitting behandeld te worden.
Op 27 oktober 2017 heeft de voorzitter, in hoedanigheid van politierechter en met instemming van de officier van justitie en de raadsman, het onderzoek van de zaak A in de stand waarin het zich op het moment van de schorsing op de zitting van 23 april 2014 bevond, hervat en verwezen naar de terechtzitting van de meervoudige kamer van 27 oktober 2017, ter gelijktijdige afdoening met de zaak onder parketnummer 16/652768-15 (zaak B), zaak C en de aangebrachte vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/710431-10.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd en het onderzoek ter terechtzitting geschorst tot de terechtzitting van 16 februari 2018, onder verwijzing naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen.
In alle zaken heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens plaatsgevonden op 16 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen verdachte en mr. J.J.C. van Haren , advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Eveneens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde 1] , door de directeur [directeur] , naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGINGEN

De tenlasteleggingen zijn op de zitting gewijzigd. De tenlasteleggingen en de wijzigingen van de tenlasteleggingen zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Zaak A
zich in de periode van 2 april 2013 tot en met 4 juni 2013 te Utrecht heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Zaak B
onder 1
in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Houten een geldbedrag, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als penningmeester van de voetbalvereniging [benadeelde 2] , heeft verduisterd.
onder 2
zich in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Houten heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en gebruikmaking van dat valse geschrift.
onder 3
zich in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Houten zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van de Rabobank.
Zaak C
Primair: in de periode van 23 december 2009 tot en met 10 mei 2013 te Utrecht een geldbedrag, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, namelijk als boekhouder/financieel manager bij het bedrijf [benadeelde 1] te [vestigingsplaats] , heeft verduisterd.
Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als diefstal.

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het in zaak A, het in zaak B, onder 1, 2 en 3 en in zaak C primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in de zaak A ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar het betreffende formulier heeft ingevuld, maar dat hij dit formulier niet heeft ondertekend. Verdachte heeft de stukken bij de heer [directeur] , directeur van [benadeelde 1] B.V. (hierna: [benadeelde 1] ) op zijn bureau gelegd met een briefje erbij om het na te lezen. Voor de ondertekening is onvoldoende bewijs en ook een motief om valsheid in geschrift te plegen ontbrak. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten merkt de raadsman op dat er geen sprake is geweest van de onder 1 ten laste gelegde verduistering. Dit geldbedrag heeft nooit op de rekening van verdachte gestaan. Verdachte heeft zich dit bedrag niet wederrechtelijk toegeëigend. Hij heeft dit wel terecht doen komen op de rekening van zijn voormalig advocaat. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij dacht dat deze factuur een tussentijdse termijnnota van [bedrijf 1] betrof en heeft deze nota abusievelijk betaald aan het verkeerde rekeningnummer.
Met betrekking tot hetgeen onder 2 en onder 3 is ten laste gelegd heeft de raadsman geen aanvullende opmerkingen op het hiervoor genoemde met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het in de zaak C ten laste gelegde merkt de raadsman op dat verdachte slechts een overzicht van de facturen aanleverde en dat uitsluitend [B] en [C] waren gemachtigd om betalingen te verrichten. Verdachte was niet zelf in staat om overboekingen te doen. Het is onjuist dat er batchbetalingen plaatsvonden. Voor crediteuren werd geen batch aangemaakt. De gemiddeld tien facturen per maand werden één voor één handmatig ingevoerd waarbij het bankrekeningnummer van de factuur werd overgenomen. De voor de betalingen verantwoordelijke personen, [B] en [C] , hebben de gelden dus aan verdachte overgemaakt; zij hebben de bankrekening van verdachte ingevoerd, evenals de met hem afgesproken bedragen.
Daarnaast heeft verdachte gesteld dat de aan hem ter beschikking gestelde bedragen zouden worden omgezet in een lening. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een leenovereenkomst en dat die overeenkomst mondeling was toegezegd. De overboekingen van de vijf grote bedragen zijn ook telkenmale betaald met een omschrijving als “volgens afspraak [initialen] ” en “voorschot van [initialen] zoals besproken” en “ [initialen] lening volgens afspraak”. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde diefstal merkt de raadsman op dat verdachte de betreffende gelden niet heeft gestolen, nu er geen sprake is geweest van ‘wegnemen’. De gelden zijn weliswaar overgemaakt op rekeningen die op zijn naam stonden, maar de opdracht tot deze overboekingen ging uit van de directie van [benadeelde 1] . Verdachte dient dan ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Zaak A
Op 27 juni 2013 heeft [directeur] , in zijn hoedanigheid van directeur van het bedrijf [benadeelde 1] te [vestigingsplaats] , aangifte gedaan. Aangever verklaarde dat hij op 4 juni 2013 een brief kreeg gedateerd op 3 juni 2013 van een gerechtsdeurwaarders-incassobureau. In de brief stond dat er op 3 april 2013 executoriaal derdenbeslag was gelegd op het inkomen van een medewerker van zijn bedrijf. Dit beslag had betrekking op de financieel manager de heer [verdachte] . Het was aangever nooit bekend geweest dat [verdachte] schulden of beslagen had. Aangever wist niets van het feit dat zij loonbeslag moesten leggen. [2] Aangever heeft het gerechtsdeurwaarders-incassobureau vervolgens verzocht om kopieën van de correspondentie die plaats had gevonden. Aangever zag dat er een brief gedateerd op 2 april 2013 was verstuurd door het gerechtsdeurwaarderskantoor. Aangever las dat er op executoriale titel beslag gelegd moest worden. Aangever zag dat het bijgevoegde formulier getekend en ingevuld had moeten worden door hemzelf. Aangever zag dat het bijgevoegde formulier uit zijn naam was ingevuld. Aangever zag dat iemand dit formulier had ingevuld op 2 mei 2013 met een stempel van het bedrijf. Op dit formulier moest ingevuld worden of er al loonbeslag lag, wat de heer verdiende et cetera.
Aangever zag voorts een brief die door hem zou zijn verstuurd op 2 mei 2013. Aan deze brief zat een formulier vast met de berekening van de beslagvrije voet en gegevens omtrent het inkomen van [verdachte] . Aangever zag dat wederom uit zijn naam het formulier was ingevuld en dit keer ook was ondertekend. Deze handtekening is niet van aangever en aangever had dit formulier nooit onder ogen gekregen. Aangever was deze datum bovendien op vakantie in het buitenland. Aangever heeft niemand toestemming gegeven namens hem iets in te vullen of te ondertekenen.
Aangever verklaarde dat [verdachte] binnen het bedrijf verantwoordelijk was voor het overmaken van de lonen en alle financiële zaken hieromtrent. Tevens deed hij de verwerking van de post. De stempel van het bedrijf was ook in zijn bezit. [3]
Bij deze aangifte zijn de volgende stukken gevoegd:
- Een brief van gerechtsdeurwaarders-incassobureau Kruythof c.s. van 2 april 2013 alsmede als bijlage een op 2 mei 2013 ingevuld formulier, waarop staat aangegeven: aldus ingevuld door: [directeur] en voorzien van een bedrijfsstempel van [benadeelde 1] B.V. [4]
- Een brief van [benadeelde 1] van 2 mei 2013, gericht aan gerechtsdeurwaarders-incassobureau Kruythof c.s, ondertekend door [directeur] , directeur en voorzien van een handtekening, alsmede een op 2 mei 2013 ingevulde verklaring, ingevuld en ondertekend door [directeur] , directeur, en voorzien van een bedrijfsstempel van [benadeelde 1] B.V. [5]
- Een brief van gerechtsdeurwaarders-incassobureau Kruythof c.s. gedateerd 3 juni 2013 en gericht aan [benadeelde 1] B.V., inhoudende dat er geen betalingen zijn ontvangen. [6]
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat het niet aannemelijk is dat verdachte de formulieren alleen zou hebben ingevuld en dat vervolgens een ander dan verdachte dit formulier en deze brief zou hebben ondertekend. Daarnaast staat vast dat de tot ondertekening bevoegde directeur op de datum van 2 mei 2013, de datum waarop het formulier en de brief van [benadeelde 1] met zijn naam zijn ingevuld en ondertekend, niet aanwezig was. Deze correspondentie had bovendien betrekking op een verdachte aangaand loonbeslag. Verdachte had dan ook een motief om deze stukken buiten het zicht van zijn werkgever te willen houden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Zaak B onder 1, 2 en 3
Op 9 augustus 2013 heeft [aangever] , in zijn hoedanigheid als bestuurslid van [benadeelde 2] , namens de benadeelde [benadeelde 2] te [vestigingsplaats] aangifte gedaan van verduistering en valsheid in geschrifte gepleegd door [verdachte] . Aangever verklaarde dat [verdachte] bij de voetbalvereniging [benadeelde 2] de functie van penningmeester bekleedde. [7] Aangever hoorde op 9 juli 2013 dat er van de rekening van [benadeelde 2] een onverklaarbaar bedrag van 18.000 euro was afgeboekt. De verzorger van de ledenadministratie, [getuige] , zag dat dit bedrag op 1 juli 2013 vanaf het bouwdepot van [benadeelde 2] was overgemaakt naar de lopende rekening van [benadeelde 2] . Vervolgens zag aangever dat er vanaf deze rekening geld was overgemaakt naar bouwbedrijf [bedrijf 1] . Aangever zag een voor hem onbekend rekeningnummer, te weten [rekeningnummer] . Aangever heeft vervolgens contact opgenomen met [bedrijf 1] en hoorde de medewerker van [bedrijf 1] zeggen dat dit rekeningnummer niet van hen was. Tevens hoorde aangever de medewerker zeggen dat zij geen factuur voor 18.000 euro hadden verstuurd.
Na onderzoek bleek dat dit rekeningnummer, waarbij de naam [bedrijf 1] stond, op naam stond van een privé persoon uit Vught .
Op 11 juli 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een aantal bestuursleden van [benadeelde 2] en [verdachte] . [verdachte] verklaarde dat hij 18.000 euro had overgeboekt naar een advocaat. Deze advocaat was genaamd [A] en was woonachtig in [woonplaats] .
Uit navraag bij de Rabobank bleek dat aldaar een factuur was ontvangen van [bedrijf 1] van 18.000 euro. [8]
Bij deze aangifte is de volgende factuur gevoegd:
- een factuur van [bedrijf 1] B.V. Bouwbedrijf van 18 juni 2013 met factuurnummer 2013190, betreffende [benadeelde 2] - uitbreiding kantine, voor een totaalbedrag van € 18.500,00. [9]
De getuige [getuige] verklaarde dat hij de post verzorgt voor [benadeelde 2] en er onder meer verantwoordelijk voor is dat facturen gescand worden en naar de penningmeester worden gemaild. [10] De factuur van 18.500 euro heeft hij voor 12 juli [2013] nog nooit gezien en deze is niet via hem in gescand. [11]
Uit telefonisch contact op 18 september 2014 met [D] , controller bij bouwbedrijf [bedrijf 1] is gebleken dat er wel een factuur met nummer 2013190 bestaat, maar dit is een factuur voor La Place en betreft een ander bedrag.
Met [benadeelde 2] was afgesproken dat er in termijnen werd betaald. [12]
De aannemingsovereenkomst van 6 mei 2013 ziet op uitbreiding en interne verbouwing van het clubgebouw [benadeelde 2] . Facturering van de aanneemsom zal geschieden in vier termijnen van bedragen van respectievelijk 30.000 euro bij opdracht/start bestelling, 60.000 euro te verzenden half juli 2013, 60.000 euro te verzenden half augustus 2014 en eindtermijn van 46.000 euro bij gereed zijn werkzaamheden. Deze overeenkomst is op 6 mei 2013 getekend door de algemeen voorzitter [benadeelde 2] , de penningmeester [verdachte] en de aannemer [aannnemer] van bouwbedrijf [bedrijf 1] B.V. [13]
Op 29 oktober 2014 heeft [A] schriftelijk verklaard dat hij op 1 juli 2013
€ 18.000,- heeft ontvangen van [verdachte] via [benadeelde 2] . [verdachte] had verklaard dat hij dat bedrag, in overleg en met toestemming van het bestuur van [benadeelde 2] had geleend. [14]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het bedrag van € 18.000,- vanuit zijn woning in Odijk heeft overgemaakt. [15]
bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat verdachte bekend was met de aannemingsovereenkomst en de daarbij afgesproken termijnbetalingen en de hoogte van deze termijnbetalingen. Daarnaast staat vast dat de betaling van facturen geschiedde middels tussenkomt van [getuige] , die de facturen inscande en aan de penningmeester deed toekomen. De, naar vaststaat, valse factuur van [bedrijf 1] is hem nooit onder ogen gekomen. Vervolgens is het hieruit vrijgekomen bedrag van 18.000 euro door verdachte overgemaakt naar een advocaat waar hij een schuld had openstaan. Deze advocaat heeft bovendien verklaard dat hij wist dat hij het geld via [benadeelde 2] zou ontvangen.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de valse factuur heeft gebruikt om Rabobank te bewegen tot afgifte van eerdergenoemd bedrag uit het bouwdepot om vervolgens daarmee eigen schulden te voldoen.
In het verlengde hiervan acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij dacht dat de factuur van [bedrijf 1] van 18.000 euro betrekking had op tussentijds verrichte werkzaamheden en dat hij per vergissing in plaats van het rekeningnummer van dit bouwbedrijf het rekeningnummer van [A] had ingevuld, volstrekt ongeloofwaardig.
Dat dit bedrag niet op de eigen rekening van verdachte is gestort, maakt dit niet anders. Verdachte heeft deze gelden doelbewust en ten bate van het teniet doen van een eigen financiële schuld, gebruikt.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering, valsheid in geschrift en oplichting.
Zaak C, primair
Op 14 juni 2013 heeft [directeur] , in zijn hoedanigheid van directeur van [benadeelde 1] , aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Aangever verklaarde dat [verdachte] sinds 21 december 2009 was aangenomen als financieel manager op de administratie. In die functie beheerde hij de debiteuren, crediteuren en grootboek van het bedrijf. [16]
Aangever heeft het rekeningnummer van [verdachte] , ABN-AMRO [rekeningnummer] nagetrokken in de boekhouding en gezien dat er tot 10 mei 2013 betalingen zijn gestort naar dit nummer. Aangever kon slechts 16 maanden digitaal terugkijken bij ING. Uit het betaaloverzicht van de ING-betaalrekening is af te lezen dat [verdachte] betalingen heeft gedaan onder valse namen naar steeds hetzelfde rekeningnummer [rekeningnummer] . Hij gebruikt hier de namen Autogroep, Autogroep Twente, Autogroep Bunnik. Hij gebruikt als betalingskenmerk meestal: volgens afspraak [initialen] . [initialen] zijn de initialen van een groot aandeelhouder van [benadeelde 1] , de heer [C] . [17]
Uit het overzicht afschrijvingen van ING blijkt dat in de periode tussen 23 december 2009 en 10 mei 2013 van de rekening van [benadeelde 1] naar de rekening van verdachte gelden zijn overgemaakt met een totaalbedrag van € 167.516,74. [18]
Uit het overzicht afschrijvingen van rekeningnummer [rekeningnummer] van ING blijkt dat in de deze periode een bedrag van in totaal € 4.375,- wordt overgemaakt. [19] Dit rekeningnummer behoorde toe aan de echtgenote van [verdachte] . [20]
[C] heeft verklaard dat hij, als grootaandeelhouder, niet bij de dagelijkse gang van zaken bij [benadeelde 1] betrokken was en dat de heer [B] in die tijd directeur en direct leidinggevende van [verdachte] was.
Voorts verklaarde [C] dat hij nooit toestemming of goedkeuring heeft gegeven aan [verdachte] om geld over te boeken, geen betalingsopdracht voor verdiensten die hij zou hebben verleend aan [bedrijf 2] heeft gegeven en geen betalingsopdrachten heeft gegeven aan diverse autobedrijven of [verdachte] en/of zijn vrouw als begunstigde(n). [21]
[B] heeft verklaard dat hij in de periode vanaf 2008 tot en met 2013 als algemeen directeur en aandeelhouder bij [benadeelde 1] betrokken was en als zodanig verantwoordelijk voor onder meer de financiën. [verdachte] was de financiële man; eerst boekhouder en later geüpgraded naar financieel manager. [verdachte] beheerde het gehele facturatieproces. Hij zette alle facturen klaar en voerde deze in in de systemen. De accordatie vond door [B] of door [C] plaats. [verdachte] kon de betalingen invoeren en betaalbaar stellen. [B] of [C] controleerden geen rekeningnummers en moesten alleen de betalingen doen. Dat gebeurde met een druk op de knop ‘akkoord’. [B] verklaarde voorts dat hij het zich niet kon herinneren dat hij en [C] [verdachte] financieel zouden ondersteunen in verband met zijn schulden. [B] heeft hierover ook geen afspraken gemaakt met [verdachte] . Een dergelijke afspraak zou ook contractueel zijn vastgelegd. Evenmin is er met [B] gesproken over een lening die [verdachte] zou krijgen. Er is geen sprake geweest van een lening uit het bedrijf. Er is ook nooit aan [verdachte] toegezegd dat op enig moment een overeenkomst van lening opgesteld zou worden.
[B] bevestigde dat [verdachte] ook werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 2] B.V. Dat was een andere B.V. van [C] . Deze B.V. was in hetzelfde pand gevestigd als [benadeelde 1] en [verdachte] deed hier ook de financiële administratie. [verdachte] werd daar niet extra voor betaald, maar een stukje van zijn salaris werd doorbelast aan [bedrijf 2] . [22]
bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte binnen [benadeelde 1] verantwoordelijk was voor het klaarzetten van de betalingen. Verdachte maakte de overzichten, voerde deze in in de systemen, inclusief de rekeningnummers en wist dat deze vervolgens door een leidinggevende geaccordeerd zouden worden, zonder dat daar een verdere controle op rekeningnummers op plaatsvond. Om argwaan te voorkomen voorzag verdachte betalingen gericht aan het rekeningnummer van hemzelf of zijn echtgenote daarbij nog van een omschrijving in de trant van bedankjes, werkzaamheden en lening volgens afspraak met daarbij de initialen [initialen] , wetende dat deze bekend waren als zijnde de initialen van grootaandeelhouder [C] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat alle handelingen met betrekking tot de financiële betalingen, op het uiteindelijk accorderen na, bij verdachte lagen. Dit accorderen door de directeur gebeurde geheel op basis van de informatie waarvan verdachte hem had voorzien. Verdachte kon op deze wijze daadwerkelijk over de ten laste gelegde gelden beschikken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van vervulling van het bestanddeel ‘onder zich hebben’ zoals bedoeld in de kwalificatie van verduistering, waarbij verdachte willens en wetens in zijn functie als boekhouder/financieel manager bij [benadeelde 1] , geld dat toebehoorde aan [benadeelde 1] zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat verdachte formeel niet de bevoegdheid had om de betalingen te accorderen doet aan het voorgaande niet af.
De stelling van verdachte dat er sprake zou zijn van een lening, is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Ook de verklaring van verdachte dat hij extra zou zijn betaald voor werkzaamheden voor [bedrijf 2] is, blijkens de verklaring van [C] hieromtrent, onjuist. De dienaangaande verweren van de raadsman worden verworpen.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde verduistering.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Zaak A
op tijdstippen in de periode van 2 april 2013 tot en met 4 juni 2013 te Utrecht, een brief en een verklaring, afkomstig van [benadeelde 1] B.V. en gedateerd op 2 mei 2013 - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een handtekening geplaatst op bovenvermelde brief en verklaring en met het plaatsen van zijn handtekening heeft voorgewend dat hij gerechtigd was om namens [directeur] een verklaring af te geven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken.
Zaak B
onder 1
in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Odijk, opzettelijk 18.000 euro, toebehorende aan [benadeelde 2] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
onder 2
in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Odijk, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse factuur - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde factuur heeft overgelegd bij een verzoek tot uitbetaling uit het bouwdepot en bestaande die valsheid hierin dat voornoemde factuur niet opgemaakt is door [bedrijf 1] en voorzien is van een vervalst factuurnummer (2013190).
onder 3
in de periode van 18 juni 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Odijk, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep Rabobank heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (18.000,- euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk listiglijk en in strijd met de waarheid een vervalste factuur overgelegd bij de aanvraag van de uitbetaling van een hoeveelheid geld uit het bouwdepot, waardoor Rabobank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Zaak C, primair
in de periode van 23 december 2009 tot en met 10 mei 2013 in Odijk en/of Utrecht telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] , in totaal 167.516,74 euro, en een hoeveelheid geld, wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] , in totaal 4375 euro, dat toebehoorde aan [benadeelde 1] B.V., en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als financieel manager en/of boekhouder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde delen van de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Zaak A
Valsheid in geschrift;
Zaak B onder 1 en zaak C, primair:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
zaak B, onder 2 en 3:
Voortgezette handeling van:
Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
en:
Oplichting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door haar in zaak A, zaak B, onder 1, 2 en 3 en in zaak C, primair bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden.
De officier van justitie heeft in deze strafeis de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat het tijdsverloop in alle zaken zeer groot is en dat er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De afhandeling van deze zaken heeft jarenlang boven het hoofd van verdachte gehangen, dit terwijl zijn echtgenote op 23 maart 2015 na een lang ziekbed is overleden. Verdachte is sinds augustus 2016 weer in loondienst werkzaam bij de [naam] als opleidingsadviseur. Een veroordeling zal naar alle waarschijnlijkheid het einde van dit dienstverband betekenen. De raadsman verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen, maar hem een taakstraf op te leggen en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan 1 dag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een serie vermogensdelicten, te weten oplichting, valsheid in geschrift, gebruik maken van een vals geschrift alsof het echt en onvervalst is en verduistering.
Het bedrog dat verdachte pleegde is gedurende geruime tijd onopgemerkt gebleven, waardoor de hoogte van het verduisterde geldbedrag bij [benadeelde 1] is opgelopen tot ruim 170.000 euro. Kort daarna heeft verdachte een bedrag van 18.000 euro verduisterd van de voetbalvereniging [benadeelde 2] . Door zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen dat [benadeelde 1] in hem had gesteld beschaamd en heeft hij zijn positie als penningmeester misbruikt. Verdachte heeft uitsluitend het oog gehad voor eigen financieel gewin.
Verdachte heeft op geen enkel moment spijt betuigd ten opzichte van de benadeelden. Evenmin heeft hij enig inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen, maar blijft verdachte de schuld steeds buiten zichzelf leggen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 4 januari 2018 blijkt dat verdachte zich eerder aan soortgelijke vermogensdelicten schuldig heeft gemaakt. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er echter niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan en ten gunste van zichzelf anderen te benadelen. In tegendeel, het lijkt erop dat hij de daardoor ontstane schulden heeft willen voldoen door middel van de huidige feiten. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met deze omstandigheden.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, ook niet langer een passende strafmodaliteit. Thans doet slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur recht aan het patroon van misbruik van vertrouwen en de slinkse benadeling van personen en bedrijven van forse geldbedragen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat voor alle bewezen verklaarde feiten de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Uitgaande van het eerste verhoor van verdachte op 23 juli 2013 – waarmee de redelijke termijn is aangevangen - terwijl het eindvonnis op 2 maart 2018 wordt gewezen, is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden. Immers, als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot verlenging van deze termijn is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat met een vermindering van 20%.
Voorts houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 30 september 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ten slotte ten nadele van verdachte rekening gehouden met een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 25 november 2016, uitgebracht door E. Strasek, reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat het recidiverisico op een vergelijkbaar delict hoog/gemiddeld is. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet geïndiceerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden is. Gelet op de hierboven genoemde overschrijding van de redelijke termijn en de toegepaste strafvermindering van 20% komt de rechtbank op een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

9.BENADEELDE PARTIJEN

In de zaak B
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.410,98,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
In de zaak C
[directeur] heeft zich, in zijn hoedanigheid als directeur van de benadeelde partij [benadeelde 1] in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 171.659,46,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de stukken in dossier lijkt de gevolgtrekking gemaakt te kunnen worden dat deze kosten al zijn terugbetaald.
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden om reden dat het geld dat [benadeelde 2] toebehoorde, gerestitueerd is.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ook ten aanzien van deze vordering de niet-ontvankelijkheid bepleit en aangevoerd dat de opgevoerde kostenposten niet, dan wel onvoldoende onderbouwd zijn.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat gemaakte juridische kosten mogelijk al zijn verdisconteerd in de terugbetalingsovereenkomsten. De behandeling van de vordering van [benadeelde 2] levert om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering [benadeelde 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder het in zaak C primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 171.659,46,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 mei 2013tot de dag van volledige betaling. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de opgevoerde kostenposten concreet en met schriftelijke bewijsstukken genoegzaam heeft onderbouwd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 171.659,46, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkheid gevorderd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht dienovereenkomstig te beslissen.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 september 2013 is verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk opgelegd.
Uit de justitiële documentatie van verdachte is gebleken dat dit vonnis op 3 maart 2015 onherroepelijk is geworden. De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de thans aangebrachte vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/710431-10, nu het feit van zaak C , maar ook de overige feiten zijn begaan vóór de datum van voormeld vonnis.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 56, 57, 63, 225, 321, 322 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het in zaak A, het in zaak B, onder 1, 2 en 3 en in zaak C, primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in zaak A, het in zaak B, onder 1, 2 en 3 en in zaak C, primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Benadeelde partijen
[benadeelde 2] :
- verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
[benadeelde 1] :
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 171.891,74,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 171.891,74,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2013 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/710431-10;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. L. Verschoor-Bergsma en I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2018. Mr. Severeijns is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlasteleggingen
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
(inclusief cursief weergegeven wijzigingen van de tenlasteleggingen)
Zaak A:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 april 2013 tot en met 4 juni 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een brief en/of een verklaring
(afkomstig van [benadeelde 1] B.V. en gedateerd op 2 mei 2013)- zijnde (een) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk een handtekening geplaatst op/onder bovenvermeld(e) formulier(en)
en/of brief en/of verklaringen/of met het plaatsen van zijn handtekening heeft voorgewend dat hij gerechtigd was om voor/namens [directeur] een verklaring af te geven, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Zaak B
1.
hij in of omstreeks de periode van
18 juni 2013tot en met 9 augustus 2013 te Houten
en/of Odijk, gemeente Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk 18.000 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van
18 juni 2013tot en met 9 augustus 2013 te Houten
en/of Odijk, gemeente Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) factuur, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde factuur heeft overgelegd bij een verzoek tot
(uit)betaling (uit het bouwdepot) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemde factuur niet opgemaakt is door [bedrijf 1] en/of in het geheel niet bestaat in de administratie van [bedrijf 1] en/of (derhalve) voorzien is van een vervalst factuurnummer (2013190);
3.
hij in of omstreeks de periode van
18 juni 2013tot en met 9 augustus 2013 te Houten
en/of Odijk, gemeente Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, Rabobank heeft bewogen tot de afgifte van
een hoeveelheid geld (18.000,- euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid een vervalste factuur overgelegd bij de aanvraag van de (uit)betaling van een hoeveelheid geld (uit het bouwdepot), waardoor Rabobank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Zaak C
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2009 tot en met 10 mei 2013 in Odijk,
gemeente Bunnik en/of Utrecht, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] ) (in totaal ongeveer 167.516,74 euro) en/of een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] ) (in totaal ongeveer 4375 euro), althans een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde 1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als administrateur
en/of financieel manager en/of boekhouder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2009 tot en met 10 mei 2013 in Odijk,
gemeente Bunnik en/of Utrecht, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] ) (in totaal ongeveer 167.516,74 euro) en/of een hoeveelheid geld (wat gestort is op bankrekening [rekeningnummer] ) (in totaal ongeveer 4375 euro), althans een (grote) hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal.
2.Proces-verbaal van aangifte door [directeur] , pag. 5.
3.Proces-verbaal van aangifte door [directeur] , pag. 6.
4.Een schriftelijk bescheid, pag. 12 en 14.
5.Een schriftelijk bescheid, pag. 10, 11 en 13.
6.Een schriftelijk bescheid, pag. 9.
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , pag. 4.
8.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] , pag. 5.
9.Een schriftelijk bescheid, pag. 11.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , pag. 17.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , pag. 18.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 19.
13.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een aannemingsovereenkomst, pag. 12-13.
14.Een schriftelijk bescheid inhoudende een brief van [A] , pag. 30.
15.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 februari 2018.
16.Proces-verbaal van aangifte door [directeur] , pag. 5
17.Proces-verbaal van aangifte door [directeur] , pag. 6.
18.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een overzicht afschrijvingen: [rekeningnummer] , ING van 30 maart 2016, pag. 21-23
19.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een overzicht af&bij: [rekeningnummer] , ING 21 augustus 2015, pag. 24-26.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pag. 61.
21.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een verklaring inzake [verdachte] afkomstig van [C] , pag. 38 (ondertekende versie ter terechtzitting overgelegd).
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [B] van 14 februari 2017, ongenummerd.