ECLI:NL:RBMNE:2018:769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
6618355 UV EXPL 18-26 MCE/30660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens niet-naleving woonbegeleiding en overlast door gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Bo-Ex'91 (hierna: Bo-Ex) en een gedaagde huurder. De gedaagde, die sinds 30 december 2016 een woning huurt van Bo-Ex, heeft zich niet gehouden aan de verplichting tot woonbegeleiding door het Leger des Heils en heeft overlast veroorzaakt voor omwonenden. Bo-Ex vorderde in kort geding dat de gedaagde binnen zeven dagen de woning zou ontruimen. De gedaagde heeft de vordering betwist en verklaard dat hij tijdelijk gasten onderdak had geboden, maar ontkende dat er sprake was van illegale activiteiten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zich niet aan de voorwaarden van de huurovereenkomst heeft gehouden, met name de verplichting tot woonbegeleiding. Daarnaast zijn er meerdere klachten van omwonenden over overlast, waaronder vermoedens van drugshandel en illegale prostitutie. De rechter oordeelde dat de overlast en het niet naleven van de huurovereenkomst voldoende grond vormen voor ontruiming van de woning.

De vordering van Bo-Ex is toegewezen, waarbij de gedaagde veertien dagen de tijd kreeg om de woning te ontruimen. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 617,01. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6618355 UV EXPL 18-26 MCE/30660
Kort geding vonnis van 27 februari 2018
inzake
de stichting
Stichting Bo-Ex'91,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Bo-Ex,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.C. van den Heuvel.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen blijkt uit de dagvaarding met producties, de nagekomen producties van de kant van Bo-Ex en de brief van de gemachtigde van [gedaagde] waarin hij zich stelt. De griffier heeft aantekening gehouden van de zitting van 13 februari 2018. Daarna is bepaald op welke datum dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De vordering

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 30 december 2016 een woning van Bo-Ex aan de [adres] in [woonplaats] . In de huurovereenkomst, die is gesloten tussen Bo-Ex, het Leger des Heils en [gedaagde] , is opgenomen dat [gedaagde] woonbegeleiding door het Leger des Heils moet accepteren. Daarnaast staan in de overeenkomst de gebruikelijke verplichtingen waar een huurder zich aan moet houden, zoals geen overlast veroorzaken en de woning niet zonder toestemming in gebruik geven aan derden. Bo-Ex vordert in kort geding om [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats] te verlaten en de sleutels in te leveren. Als grondslag voor deze vordering stelt Bo-Ex dat [gedaagde] geen woonbegeleiding van het Leger des Heils accepteert en dat hij veel overlast veroorzaakt voor omwonenden. Hij laat een stel dat erom bekend staat dat zij woningen gebruiken voor illegale prostitutie bij hem wonen. Deze mensen veroorzaken overlast en de klanten die de vrouw bezoeken ook. Er zijn klachten van in ieder geval drie omwonenden en er zijn verslagen van de politie en de gemeente waaruit de overlast blijkt. Uit de klachten, die ook nog van de laatste week voor de zitting zijn, blijkt dat de overlast niet minder wordt. Er zijn ook vermoedens van drugshandel, er is sprake van fraude met postpakketjes en er is stankoverlast bij de berging van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Op de zitting zegt hij dat er inderdaad twee gasten bij hem gelogeerd hebben. Het gaat om [A] en [B] . Zij leiden een zwervend bestaan en hij heeft hen voor de duur van ongeveer twee of drie maanden onderdak verschaft. Hij ontkent dat sprake is geweest van illegale prostitutie of drugshandel. Zijn gasten zijn sinds een week of twee vertrokken en komen nu alleen nog af en toe op bezoek bij hem. Verder vertelt [gedaagde] op de zitting dat de woonbegeleiding inderdaad gestopt is en dat hij daar blij om is. Hij zit helemaal niet te wachten op al dat gedoe.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] de woning moet verlaten, geldt als uitgangspunt dat een huurder verplicht is om zich als goed huurder te gedragen. Dat houdt bijvoorbeeld in dat een huurder zich aan de voorwaarden in de huurovereenkomst moet houden en geen overlast voor omwonenden mag veroorzaken. Als een huurder in strijd hiermee handelt dan komt hij zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen niet na. De verhuurder kan in dat geval de kantonrechter vragen om op korte termijn een einde te maken aan de bewoning. Zo’n verzoek is erg ingrijpend want een huurder zal bij toewijzing geen huis meer hebben en op zoek moeten gaan naar nieuwe woonruimte.
3.2.
Daar komt bij dat het hier gaat om een kort geding procedure. Dat is een procedure waarin een beslissing wordt genomen op basis van de uit de stukken en op de zitting verkregen informatie van partijen. Anders dan in een bodemprocedure worden in deze procedure dus geen getuigen gehoord en wordt niet aan partijen opgedragen om meer bewijs te leveren van een standpunt. Voor toewijzing in dit kort geding is daarom alleen plaats wanneer er voldoende zekerheid is dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] zich als zo’n slechte huurder heeft gedragen dat de huurovereenkomst om die reden moet eindigen. Op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken is dit naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden. Waarom dat zo is wordt hierna uitgelegd.
3.3.
[gedaagde] en Bo-Ex hebben geen gewone huurovereenkomst gesloten, maar een bijzondere huurovereenkomst met daarin de uitdrukkelijke voorwaarde dat [gedaagde] woonbegeleiding van het Leger des Heils moet aanvaarden. [gedaagde] heeft op de zitting zelf verklaard dat hij zich daar niet aan houdt. Hij vindt de begeleiding maar onzin en had de overeenkomst nooit getekend als hij van tevoren had geweten wat de woonbegeleiding inhield. Op grond van de huurovereenkomst is dat al voldoende reden om een ontruimingsprocedure te starten.
3.4.
Dat [gedaagde] zich niet aan de voorwaarde van verplichte woonbegeleiding houdt, is echter niet het enige probleem. Er is namelijk ook nog sprake van overlast. [gedaagde] heeft gezegd dat er niets bewezen is en dat iedereen wel wat kan verklaren. Maar er zijn niet alleen verklaringen van de drie omwonenden. In het dossier zitten ook bevindingen van de wijkagent en brieven van de gemeente en het Leger de Heils. Al die verklaringen, bevindingen en brieven bij elkaar maken dat voldoende aannemelijk is geworden dat (de gasten van) [gedaagde] veel overlast hebben veroorzaakt. [gedaagde] heeft op de zitting ook nog verklaard dat hij [B] en [A] weer bij hem zou laten verblijven als ze voor zijn deur staan. Dat betekent dat er ook geen afspraken met [gedaagde] kunnen worden gemaakt die ervoor zouden zorgen dat de overlast stopt en in de toekomst niet meer zal voorkomen. De overlastsituatie kan dus alleen worden beëindigd door de bewoning door [gedaagde] stop te zetten.
3.5.
De vordering van Bo-Ex zal daarom worden toegewezen. [gedaagde] zal in plaats van zeven dagen veertien dagen de tijd krijgen om de woning te ontruimen.
3.6.
[gedaagde] wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat Bo-Ex gelijk krijgt. De proceskosten van Bo-Ex worden begroot op € 98,01 aan dagvaardingskosten, € 119,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats] met alle personen en zaken die zich daar bevinden, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Bo-Ex te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Bo-Ex begroot op € 98,01 aan dagvaardingskosten, € 119,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
4.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.J.E. Cremer Eindhoven in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.