ECLI:NL:RBMNE:2018:756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
16/652408-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel, drugsbezit en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool

Op 28 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel, drugsbezit en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 april 2017 te Lelystad heeft gehandeld in cocaïne en MDMA, en op 2 april 2017 opzettelijk 16,25 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte op 25 september 2017 een opvouwbaar mes en een gasdrukpistool voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 1, 2 en 3, maar sprak hem vrij van feit 4, dat betrekking had op het betalen met valse bankbiljetten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen openheid van zaken had gegeven over de wapens die in de auto werden aangetroffen en dat hij zich schuldig had gemaakt aan de handel in en het bezit van drugs, wat gevaar oplevert voor de gezondheid van gebruikers en de samenleving. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. De verdachte moet zich ook melden bij de reclassering en inzicht geven in zijn financiële situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652408-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 november 2017 en 14 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 april 2017 te Lelystad heeft gehandeld in cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of MMA;
feit 2:op 2 april 2017 te Lelystad opzettelijk 16,25 gram cocaïne en/of 1,63 gram MDMA en/of MMA aanwezig heeft gehad;
feit 3:op 25 september 2017 te Lelystad een opvouwbaar mes en/of een gasdrukpistool en/of een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
feit 4: op 31 augustus 2017 te Lelystad
primairheeft geprobeerd om meerdere valse bankbiljetten uit te geven,
subsidiairmeerdere valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde deel met betrekking tot de heroïne en het onder feit 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel van de heroïne. Ten aanzien van het onder feit 3 en feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en feit 2:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2018;
  • het verhoor van getuige [getuige] van 26 oktober 2017;
- een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen; [2]
- een NFI-rapport van 18 april 2017; [3]
- een proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen iPhone verdachte van 13 juni 2017. [4]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van XTC (MDMA en/of MDA) nu uit het NFI-rapport blijkt dat de aan het SIN-nummer AAJY2981NLgekoppelde pillen 2C-B bevatten.
feit 3:
Bewijsmiddelen
Op 25 september 2017 werd verdachte staande gehouden in Lelystad. Verdachte heeft verbalisanten toestemming gegeven om in zijn voertuig te kijken. Verbalisant [verbalisant 1] keek in het opbergvak in de deur van het voertuig en zag een donkerkleurige staaf liggen. Toen hij dit voorwerp uit de deur pakte herkende hij het als een ploertendoder. De verbalisant zag in het middenconsole van de auto een mes liggen. Verder zag hij dat de mat achter de bestuurdersstoel omhoog stond. Toen hij de mat optilde zag hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen, vermoedelijk een luchtdrukwapen. Alle bovengenoemde wapens lagen binnen handbereik van verdachte, waarbij de ploertendoder en het mes duidelijk zichtbaar waren. [5]
Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming zijn de aangetroffen goederen inbeslaggenomen en voorzien van een goednummer:
  • luchtdrukwapen PL0900-2017293933-2046482
  • ploertendoder PL0900-2017293933-2046484
  • mes PL0900-2017293933-2046485.
Verdachte heeft op 26 september 2017 verklaard dat hij het mes in de auto heeft gezien en dat dit in de middenconsole lag. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft twee van de drie inbeslaggenomen goederen onderzocht. Het onder goednummer PL0900-2017293933-2046485 inbeslaggenomen wapen is onderzocht en de verbalisant heeft geconcludeerd dat voor dit wapen geldt dat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor geen ander doel is bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie, categorie IV onder 7°. [8]
Het onder goednummer PL0900-2017293933-2046484 inbeslaggenomen wapen is onderzocht en de verbalisant heeft geconcludeerd dat het een ploertendoder betreft. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie. [9]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft het onder goednummer PL0900-2017293933-2046482 inbeslaggenomen wapen onderzocht en geconcludeerd dat dit een gasdrukpistool betreft, van het merk Sheridan, model E series, kaliber 5mm (.20). Dit voorwerp is bestemd om projectielen door een loop af te schieten. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie, categorie IV onder 4. [10]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bij zijn verhoor op 26 september 2017 verklaard dat de auto waarin hij reed bij zijn staandehouding niet aan hem toebehoorde. Sinds drie weken reed hij in de auto en hij had het mes in de middenconsole zien liggen. Van de ploertendoder en het gasdrukpistool had hij geen weet. Ter zitting van 14 februari 2018 heeft verdachte verklaard dat hij ook niet wist van het mes in de middenconsole omdat de middenconsole gesloten zou zijn met een klep. De raadsman heeft naar voren gebracht dat het voertuig waarin verdachte reed niet aan hem toebehoorde, maar van zijn overleden schoonvader was geweest. Verschillende familieleden maakten gebruik van deze auto. Het is niet uit te sluiten dat zijn schoonvader of andere familieleden de wapens in de auto hebben gestopt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt. De goederen zijn aangetroffen in het voertuig waar verdachte in ieder geval al drie weken gebruik van maakte. De rechtbank is van oordeel dat het geschetste alternatieve scenario dat de wapens toebehoorden aan de overleden schoonvader van verdachte of aan andere gebruikers van het voertuig, onvoldoende concreet is en geen steun vindt in het dossier. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verbalisanten relateren dat het mes en de ploertendoder in het zicht lagen en dat alle drie de wapens binnen handbereik van verdachte lagen. Daarbij heeft verdachte wisselend verklaard over zijn wetenschap ten aanzien van de aanwezigheid van het mes.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes, een ploertendoder en een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.
feit 4:
Op 31 augustus 2017 heeft [aangeefster] aangifte gedaan van een poging tot het betalen met vals geld voor de koop van twee pakjes sigaretten bij het tankstation BP te Lelystad. De door verdachte aangeboden bankbiljetten ter betaling van de sigaretten werden niet geaccepteerd door de scanner en de geldchecker. Aangeefster heeft dit geld, te weten tweemaal een briefje van 20 euro en eenmaal een briefje van 50 euro, aan verdachte teruggegeven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bankbiljetten had ontvangen bij de verkoop van zijn televisie. Hij had geen vermoeden van de valsheid omdat hij de bankbiljetten, na de weigering bij het tankstation, heeft gebruikt voor zijn boodschappen bij de Albert Heijn.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd te betalen met zowel twee bankbiljetten van 20 euro, als een bankbiljet van 50 euro, maar dat deze werden geweigerd door de bediende van het tankstation. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat hier sprake is van het proberen te betalen met vervalste bankbiljetten en/of het in voorraad hebben van vervalste bankbiljetten is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet is komen vast te staan dat de door de verdachte aangeboden bankbiljetten ook daadwerkelijk vervalste bankbiljetten betroffen. Nu de valsheid van de bankbiljetten niet is vast te stellen spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 april 2017 te Lelystad, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een gebruikershoeveelheid cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:hij op 02 april 2017 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,25 gram cocaïne, zijnde cocaïne(telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 3:hij op 25 september 2017 te Lelystad een wapen van categorie IV onder 7, voor welk wapen gelet op aard en/of de omstandigheden waaronder dit wapen werd aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen en een wapen van categorie IV onder 4, te weten een gasdrukpistool, merk Sheridan, model E series, kaliber 5mm (.20), bestemd om projectielen door een loop af te schieten en een ander wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering;
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het niet passend om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest op te leggen. Gelet op de bepleite vrijspraak van het onder feit 3 en feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging verzocht om de taakstraf te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in en het aanwezig hebben van drugs, in ieder geval in de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 april 2017. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Verdachte heeft daaraan welbewust een bijdrage geleverd en is daarbij slechts gericht geweest op eigen financieel gewin. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende verboden wapens in het voertuig waarin hij zich bevond. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens levert gevaar op.
De rechtbank heeft gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van 7 augustus 2017, opgesteld door reclasseringswerker J. Hoekstra. De reclassering adviseert een (gedeeltelijke) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden van een meldplicht en medewerking aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden. Uit het door de toezichthouder R. van Duijn opgestelde voortgangsverslag van 13 februari 2018 blijkt dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld in het reclasseringstoezicht. Het advies van 7 augustus 2017 is nog steeds toepasbaar op de situatie van verdachte. De toezichthouder heeft ter zitting van 14 februari 2018 verzocht om naast de eerder geadviseerde voorwaarden de voorwaarde toe te voegen datverdachte volledige inzage dient te geven in zijn financiële situatie zodat hij op dit vlak ook ondersteund kan worden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een sanctie en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft geen openheid gegeven over de in de auto aangetroffen wapens en uit het dossier blijkt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte ook voor én na de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in drugs. De rechtbank is niet overtuigd dat de financiële nood van verdachte zo hoog was dat hij niet anders kon dan zich overgeven aan het bezorgen van cocaïne en andersoortige drugs. De problemen die verdachte heeft ondervonden naar aanleiding van zijn aanhouding en detentie heeft verdachte geheel aan zichzelf te wijten. Aan de andere kant heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat hij zich meewerkend heeft opgesteld in het reclasseringstoezicht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met daarbij een taakstraf voor de duur van 150 uren een passende straf is. De rechtbank volgt daarmee de eis van de officier van justitie. Het feit dat de rechtbank vrij spreekt van feit 4 leidt niet tot een ander oordeel.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
240 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 200 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij Reclassering Nederland (Meent 4 te Lelystad), en daarna zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal deelnemen aan een gedragsinterventie bestaande uit een GI-RN Cognitieve Vaardigheden, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* volledige inzage zal geven in zijn financiële situatie en zal meewerken aan eventueel daaruit voortvloeiende ondersteuning vanuit de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en
H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2018.
Mr. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 2 april 2017 te Lelystad, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een (gebruikers)hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en/of en/of XTC (MDMA en/of MMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of MMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MMA en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op debij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Lelystad opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,25 gram cocaïne en/of 1,63 gram xtc (MDMA en/of MMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC (MDMA en/of MMA), zijnde cocaïne en/of XTC (MDMA en/of MMA) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
feit 3:
hij op 25 september 2017 te Lelystad een wapen van categorie IV onder 7, te weten een opvouwbaar mes waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft en/of de lengte in opengevouwen toestand langer dan 28 cm is en/of voor welk wapen gelet op aard en/of de omstandigheden waaronder dit wapen werd aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen en/of een ballistisch mes en/of een wapen van categorie IV onder 4, te weten een gasdrukpistool, merk Sheridan, model E series, kaliber 5mm (.20) (bestemd om projectielen door een loop af te schieten) en/of een (ander) wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
hij op 31 augustus 2017 te Lelystad ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 20 euro en/of 50 euro en/of waarvan de valsheid of vervalsing hem, verdachte, toen hij dit/deze biljet(ten) ontving, bekend was, - bij tankstation BP - als echt en onvervalst uit te gegeven, dit/deze biljet(ten) ter betaling aan een medewerkster - van dat tankstation – heeft overhandigd, althans ter betaling aan die medewerkster heeft aangeboden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op 31 augustus 2017 te Lelystad opzettelijk een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 20 euro en/of 50 euro, waarvan de valsheid of vervalsing hem, verdachte, toen hij dit/deze biljet(ten) ontving, bekend was, in voorraad heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 november 2017, genummerd 2017097879, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1171. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Pagina 156.
2.Pagina 73 en 74.
3.Pagina 010 van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 januari 2018, genummerd 2017097879/2017293933/2017267613, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 84. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Pagina 66 tot en met 68 van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 januari 2018, genummerd 2017097879, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 212 en een ongenummerd deel. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 september 2017, genummerd 2017294917, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 55. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Pagina 38.
6.Pagina 44 en 45.
7.Pagina 26.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 januari 2018, genummerd 2017097879/2017293933/2017267613, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 84. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Pagina 44 tot en met 46.
9.Pagina 48 tot en met 50.
10.Pagina 52.