4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 – mensenhandel
Aan verdachte is – kort gezegd – mensenhandel ten laste gelegd als bedoeld in artikel 273f, aanhef en onder sub 1, 4, 9 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
De strekking van de sub-onderdelen 1, 4 en 9 is dat strafbaar wordt gesteld hij die onder toepassing van een of meer middelen:
- sub 1: een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die ander;
- sub 4: die ander dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele arbeid of diensten;
- sub 9: die ander dwingt of beweegt hem (lees: verdachte) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen met of voor een derde.
Als middelen (hierna: dwangmiddelen) zijn in sub 1 onder meer omschreven: dwang, (dreiging met) geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), afpersing, fraude, misleiding dan wel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
De rechtbank stelt op basis van (onder meer) de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en in het dossier aanwezige SMS-berichten vast dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode in de prostitutie werkzaam is geweest.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde sub-onderdelen 1, 4 en 9 van artikel 273f Sr. is vereist dat verdachte bij de ten laste gelegde handelingen gebruik heeft gemaakt van een of meer dwangmiddelen, zoals genoemd in sub-onderdeel 1 van het ten laste gelegde. Het gebruik van dwangmiddelen raakt de kern van de in de sub-onderdelen 1, 4 en 9 ten laste gelegde verwijten. Immers, indien [slachtoffer] zonder dat sprake is geweest van een dwangmiddel vrijwillig in de prostitutie werkzaam was en mogelijk verdiensten uit die werkzaamheden aan verdachte heeft doen toekomen, zou er geen sprake zijn van een strafbaar feit.
Van de ten laste gelegde dwangmiddelen waarmee de gedragingen gepleegd zouden zijn, acht de rechtbank dwang, (dreiging met) geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), afpersing, fraude, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie niet bewijsbaar, nu zij van oordeel is dat deze ten laste gelegde onderdelen niet, althans onvoldoende door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen worden ondersteund.
Het dossier biedt daarentegen wel aanknopingspunten dat sprake zou kunnen zijn geweest van het gebruik van het dwangmiddel misleiding. Dit zou kunnen worden afgeleid uit de inhoud van (vele) SMS-berichten, aangetroffen in de telefoon van aangeefster, welke binnen de ten laste gelegde periode zijn ontvangen en verzonden door telefoonnummer [telefoonnummer] , zijnde het telefoonnummer van [slachtoffer] . Sommige van deze berichten wijzen op een affectieve dan wel seksuele relatie tussen aangeefster en de ontvanger(s) en verzender(s) daarvan. Uit andere berichten komt een beeld naar voren van het verslag doen van de prostitutiewerkzaamheden door aangeefster en de verdiensten daaruit, waarbij zij ook instructies lijkt te ontvangen over hoeveel en waar ze moet werken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld welke van deze SMS-conversaties hebben plaatsgevonden met verdachte. Verdachte ontkent een aantal van de in het dossier aanwezige conversaties te hebben gevoerd en het dossier biedt ruimte voor het door verdachte geschetste scenario dat niet hij, maar een ander deze gesprekken met [slachtoffer] heeft gevoerd. Het telefoonnummer of telefoonnummers waarmee contact is gelegd, zijn niet geregistreerd en uit het dossier kan (ook) niet worden opgemaakt of alle conversaties met hetzelfde nummer hebben plaatsgevonden. Bovendien komen de tijdstippen waarop de conversaties hebben plaatsgevonden niet overeen met de tijdstippen waarop [slachtoffer] blijkens de door haar overgelegde gegevens van haar provider berichten heeft verstuurd en ontvangen. Het enkele gegeven dat in sommige berichten de naam [verdachte] voorkomt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat alle conversaties met verdachte hebben plaatsgevonden. Dit klemt temeer nu uit de weergave van de berichten niet volgt of, en zo ja, welke berichten binnen één en dezelfde SMS-conversatie hebben plaatsgevonden.
Dat sprake zou zijn geweest van het gebruik van een of meer dwangmiddelen door verdachte volgt, gelet op het voorgaande, alleen uit de aangifte en overige verklaringen van [slachtoffer] . De aangifte wordt op dit onderdeel noch door de SMS-berichten waarvan kan worden vastgesteld dat die van of naar verdachte zijn verzonden, noch door enig ander stuk uit het dossier ondersteund. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder de sub-onderdelen 1, 4 en 9 ten laste gelegde.
Met betrekking tot sub-onderdeel 6 overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van sub-onderdeel 6 is vereist dat uitbuiting heeft plaatsgevonden. Ook hiervoor geldt dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden die de verklaringen van [slachtoffer] op dit (voor dit verwijt essentiële) punt ondersteunen, zodat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder sub-onderdeel 6 ten laste gelegde.
Feit 2 – afdreiging
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde afdreiging. In het dossier bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim [slachtoffer] heeft gedwongen tot het openen van een bankrekening, tot afgifte van de bij die rekening behorende bankpas en pincode, althans van geld of enig ander goed, toebehorende aan [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft weliswaar verklaard dat afdreiging heeft plaatsgevonden, maar dit wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Feit 3 – valsheid in geschrift
Verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd het vals (doen) opmaken of (doen) vervalsen van een salarisspecificatie betreffende de maand november 2013, afgegeven door of namens het bedrijf [bedrijf] aan [slachtoffer] en/of het opzettelijk gebruik (doen) maken van die specificatie.
In het dossier ontbreken stukken – waaronder de in de tenlastelegging omschreven salarisspecificatie – op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van een valse of vervalste specificatie. Reeds om die reden dient verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Feit 4 – diefstal
Verdachte wordt ervan verdacht zonder toestemming van [slachtoffer] geld te hebben gepind met een of meer bankpas(sen) en/of creditcard(s) van [slachtoffer] en met gebruikmaking van de bij die pas(sen) behorende pincode(s).
In het dossier bevindt zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de beschikking heeft gehad over een of meer bankpassen van [slachtoffer] en de daarbij behorende pincode(s). Van dit deel van het ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en van verdachte, van prints van camerabeelden bij pinautomaten en gegevens welke zijn verstrekt door creditcardmaatschappij ICS is vast komen te staan dat verdachte heeft gepind met een op naam van [slachtoffer] gestelde creditcard. Deze creditcard betreft de Visa-creditcard met nummer [creditcardnummer] .
Uit door ICS verstrekte informatie blijkt dat voornoemde creditcard op 15 december 2013 via internet is aangevraagd vanaf een IP-adres dat is gekoppeld aan een Ziggo-gebruiker, te weten [verdachte] , [adres] te [woonplaats] . Laatstgenoemd adres is het woonadres van de moeder van verdachte.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de creditkaart buiten haar medeweten en zonder haar toestemming is aangevraagd. Uit door ICS verstrekte informatie blijkt dat op 18 december 2013 door een vrouw is gebeld naar ICS met de vraag welke stukken aangeleverd moesten worden. Ook in de dagen daarna is meermalen telefonisch contact opgenomen met ICS en daarbij is gebeld vanaf de nummers [telefoonnummer] , zijnde een telefoonnummer van [slachtoffer] , en [telefoonnummer] , zijnde een telefoonnummer uit het telefoondistrict Hilversum, in welke plaats [slachtoffer] woonachtig is. De creditcard is voorts verstuurd naar het woonadres van [slachtoffer] .
Nu de creditcard – anders dan [slachtoffer] heeft verklaard – door de creditcardmaatschappij aan [slachtoffer] en niet aan verdachte is verstuurd en het dossier buiten de verklaring van [slachtoffer] geen aanknopingspunten biedt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van de pas en het pinnen van geld met deze pas met het oogmerk om het geld zich wederrechtelijk toe te eigenen, laat het dossier ruimte voor het door verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer] de creditcard aan hem heeft verstrekt met het verzoek om geld voor haar te pinnen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal verdachte ook van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.