ECLI:NL:RBMNE:2018:704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
455246 / HA RK 18-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in huurgeschil tussen Stichting Portaal en verzoekster

Op 22 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak, ingediend door verzoekster in een huurgeschil met de Stichting Portaal. Het wrakingsverzoek, dat het kenmerk 455246 / HA RK 18-62 draagt, is ingediend naar aanleiding van een eerdere procedure die geregistreerd staat onder zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132. Verzoekster heeft in haar wrakingsverzoek aangevoerd dat zij het niet eens is met een brief van de rechtbank van 19 januari 2018, waarin werd aangekondigd dat er op 14 februari 2018 vonnis zou worden gewezen. Daarnaast is verzoekster van mening dat de rechter de dagvaarding van de wederpartij nietig had moeten verklaren en dat er een onafhankelijke rechter moet worden aangewezen om het vonnis van 3 mei 2017 te herzien.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het wrakingsverzoek geen nieuwe gronden bevat die niet eerder zijn beoordeeld in een eerder verzoek van verzoekster, dat op 8 augustus 2017 werd ingediend en niet-ontvankelijk werd verklaard. De wrakingskamer heeft daarom besloten het huidige verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde procedure niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen en de voortgang van de procedure te waarborgen.

De rechtbank heeft in haar beslissing de griffier opgedragen om deze uitspraak toe te zenden aan verzoekster en andere betrokkenen, en heeft de procedure in de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zaaknummer/rekestnummer: 455246 / HA RK 18-62
beslissing van 22 februari 2018 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoekster.

1.Het verloop van de procedure

De hoofdzaak betreft de procedure over een huurgeschil aangespannen door de Stichting Portaal tegen verzoekster en geregistreerd onder zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132. Verzoekster heeft bij brief van 23 januari 2018, aangevuld bij brief van 12 februari 2018 een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek heeft het kenmerk 455246 / HA RK 18-62.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek ten grondslag dat zij het niet eens is met de brief van 19 januari 2018 waarin staat dat vonnis zal worden uitgesproken op 14 februari 2018. Bij brief van 12 februari 2018 stelt verzoekster dat de rechter de dagvaarding nietig had moeten verklaren. Voorts is verzoekster het niet eens met de beslissing van de wrakingskamer op haar wrakingsverzoek van 8 augustus 2017. Tot slot wil verzoekster dat het vonnis van 3 mei 2017 wordt rechtgezet door een onafhankelijke, onpartijdige rechter.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft op 8 augustus 2017 in dezelfde procedure ook een wrakingsverzoek ingediend. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van de wrakingskamer van 26 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Aan voornoemd wrakingsverzoek heeft verzoekster destijds ten grondslag gelegd dat het tussenvonnis van 3 mei 2017, waarin een comparitie gelast is, niet juist is. Verzoekster was van mening dat de rechtbank direct een eindvonnis moeten wijzen. Thans voert zij ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek aan dat zij het niet eens is met de brief van de rechtbank van 19 januari 2018, waarin staat dat de rechtbank op 14 februari 2018 vonnis zal wijzen en dat zij van mening is dat de rechtbank de dagvaarding van haar wederpartij nietig had moeten verklaren in een eindvonnis. Verzoekster blijft dus bij haar in augustus 2017 ingenomen standpunt dat de rechtbank direct eindvonnis had moeten wijzen, inhoudende dat de dagvaarding nietig wordt verklaard. De wrakingskamer heeft dat standpunt in haar beslissing van 26 september 2017 beoordeeld. De wrakingskamer komt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek dat thans voorligt geen nieuwe gronden bevat die in de beslissing op het eerdere verzoek niet zijn beoordeeld. Het wrakingsverzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
3.3.
Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1, gelezen in samenhang met paragraaf 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.
3.4.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132, zal niet in behandeling worden genomen. Na de niet-ontvankelijkverklaring van haar eerdere verzoek dient verzoekster nu weer een wrakingsverzoek in dat kennelijk niet-ontvankelijk is omdat er geen nieuwe gronden zijn aangevoerd. Om in het belang van de voortgang van voornoemde procedure te voorkomen dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel, zal worden bepaald dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132 niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk ;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer 5660421 UC EXPL 17-1132 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en
mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.