9.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank acht de kosten met betrekking tot het verblijf in het ziekenhuis (€ 84,00), verblijf bij Woonzorgcentrum Marijke (€ 190,00), de eigen bijdrage aan het CAK (€ 487,95), de parkeerkosten voor bezoek aan Altrecht (€ 80,00), de reiskosten voor 6 bezoeken aan Woonzorgcentrum Huize Marijke (€ 66,77) en 31 bezoeken aan Altrecht in Utrecht (€ 351,42) en reiskosten met de Regiotaxi voor een bezoek aan Altrecht (€ 15,60) voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.260,14 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige gevorderde kosten als volgt:
- € 2.260,54 aan kosten voor de paarden. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en deze ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 735,20 aan kosten voor de pensionstalling voor de paarden. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 233,65 aan kosten voor de kapotte ramen. De rechtbank acht deze kosten evenmin een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 3.905,75 aan eigen bijdrage CAK. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 464,77 aan reiskosten voor bezoeken aan Altrecht. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 144,14 aan reiskosten vriendin van partner. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en deze ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 105,80 aan parkeerkosten bij Altrecht in Utrecht. Afgezien van het toegewezen bedrag van € 80,00 zijn de kosten niet onderbouwd.
- € 78,00 aan ritkosten taxi. Afgezien van het toegewezen bedrag van € 15,60 zijn de kosten niet onderbouwd.
- € 50,00 aan telefoonkosten et cetera. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 109,98 aan inrichtingskosten. De rechtbank acht deze kosten onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
Zij zal de benadeelde partij daarom op voornoemde onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht de kosten met betrekking tot het verblijf in het ziekenhuis (€ 6,90 parkeren en 56,00 ziekenhuis), eigen risico zorgverzekering 2017 (€ 369,06), eigen risico zorgverzekering 2018 (€ 385,00), kosten rollator (€ 51,50), kosten bril (€ 40,00) kosten voor 7,5 maand huishoudelijke hulp a € 75,00 per maand (€ 562,50) en zorgverlof dochter (€ 210,95) voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 7.000,-. Hierbij speelt een rol dat [slachtoffer 2] tot op heden volledig arbeidsongeschikt is, maar ook dat nog niet duidelijk is of het letsel dat zij heeft blijvend is. De rechtbank heeft hierbij vergelijkbare zaken mede in aanmerking gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.681,91 aan materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 7.000,-.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige gevorderde kosten als volgt:
- € 397,49 aan reiskosten van de zus van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 1.260,50 aan overige kosten voor de huishoudelijke hulp. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2.
- € 339,23 aan kosten zelfwerkzaamheid. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en evenmin een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit 2. Daarnaast is er ook geen inzicht in de situatie voor en na de mishandeling. Dit geldt ook voor de navolgende kosten.
- € 75,00 aan energiekosten.
- € 450,00 aan zorgverlof zus. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 336,00 aan pensionkosten voor de hond. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2. De kosten staan in een te ver verwijderd verband.
Zij zal de benadeelde partij daarom op voornoemde onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent daarom tweemaal twee punten toe zodat de kosten voor [slachtoffer 1] worden begroot op 2 punten x € 384,-- = € 768,- en voor [slachtoffer 2] worden begroot op 2 punten x € 452,- = € 904,-. In totaal een bedrag van € 1.672,-.