ECLI:NL:RBMNE:2018:6948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
16/659505-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van ontuchtige handelingen met minderjarigen en bewijsminimum in strafrechtelijke procedure

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2018, werd de verdachte beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte beide feiten heeft bekend, maar dat voor één van de feiten het wettelijk vereiste bewijsminimum ontbrak, wat leidde tot vrijspraak voor dat feit. De zaak kwam aan het licht na een aangifte en het onderzoek op de terechtzitting op 29 oktober 2018. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd, waarbij de verdediging een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bewezen verklaarde feit, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor de pedofiele stoornis van de verdachte. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door hun wettelijk vertegenwoordiger, vorderden schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij [minderjarige] niet-ontvankelijk was, omdat de verdachte voor dat feit werd vrijgesproken. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen en de gevolgen van de gepleegde feiten voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659505-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en mr. C.N. Noordzee, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [benadeelde] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2018 te Amersfoort en/of Leusden ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.
Feit 2: in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 januari 2015 te Amersfoort ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [minderjarige] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

Bij een verdenking van zedendelicten als de onderhavige komt het vaak aan op de vraag of er bij gebrek aan directe getuigen van de ontuchtige handelingen die zouden zijn gepleegd, toch voldaan is aan het bewijsminimum als neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Volgens dit artikel - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden waarover één getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Er moet dus meer zijn dan alleen een getuigenverklaring. De vraag of aan dat bewijsminimum wordt voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De vraag of er voldoende steunbewijs aanwezig is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige is dus sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Toch zijn daarvoor wel enige regels in de jurisprudentie geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige.
Bijzonder in de onderhavige zaak is dat de verdenking voortkomt uit de verklaring van de verdachte. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan, zo schrijft artikel 341, lid 4 Sv voor, niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van de verdachte. Ook hier komt het dan ook aan op de vraag of er naast de verklaring van verdachte voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. Ook dit voorschrift is bedoeld om de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft over feit 2 een bekennende verklaring afgelegd tegenover de politie, en zijn bekentenis herhaald op de zitting.
De moeder van [minderjarige] heeft in zowel de aangifte als in een eerder geverbaliseerd informatief gesprek verklaard dat [minderjarige] zich niets kon herinneren in reactie op haar uitdrukkelijke vraag of verdachte hem aangeraakt had op plaatsen waar [minderjarige] dat niet leuk vond, en in het bijzonder of verdachte aan zijn piemel had gezeten .
De vader van [minderjarige] heeft verklaard dat [minderjarige] ontkent dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [minderjarige] en dat [minderjarige] weigert er verder over te praten. De rechtbank constateert dat van [minderjarige] derhalve geen (studio-)verhoor is afgenomen, zodat de vaststelling geen andere kan zijn dan dat [minderjarige] klaarblijkelijk heeft volhard in zijn reactie dat er ‘niets’ is voorgevallen tussen hem en verdachte.
Gegeven het ontbreken van enig ander steunbewijs komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan het wettelijk vereiste bewijsminimum. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde, met uitzondering van de pleegperiode. De pleegperiode is gelegen tussen en 1 januari 2018 en 1 juni 2018. Voor het overige deel van de tenlastegelegde periode dient hij te worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [slachtoffer] , van 5 juni 2018, genummerd PL0900-2018156942-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 41 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 19 juni 2018, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 50 e.v.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2018 te Amersfoort en te Leusden (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [2012] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig
- over de kleding betasten en aanraken van de penis van die [slachtoffer] en
- wrijven met een handdoek ende hand over de ontblote penis van die [slachtoffer] en
- in zijn, verdachtes, mond nemen en/of houden van de blote penis van die [slachtoffer] en
- met zijn, verdachtes, blote penis aanraken van de blote penis van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met als (bijzondere) voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contact- en gebiedsverbod, het vermijden van contact met minderjarigen en kinderporno, meewerken aan het Cosa-project, en het opvolgen van aanwijzingen van de reclassering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit en verzocht aan te sluiten bij het advies van de reclassering, met inbegrip van de bijzondere voorwaarden tot het meewerken waaraan verdachte zich bereid heeft verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een half jaar schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een jong en kwetsbaar kind, op een leeftijd waarop kinderen zich volop gaan ontwikkelen. Hiermee is in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze minderjarige, en is zijn ontwikkeling verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak langdurige en ernstige psychische schade van deze gebeurtenissen ondervinden. Verdachte heeft voorts het vertrouwen beschaamd van de ouders, die dit kind aan verdachte toevertrouwden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. In het voordeel van verdachte pleit echter dat hij volledige opening van zaken heeft gegeven, zodat voor het gezin duidelijkheid bestaat over wat er is gebeurd.
Gelet op de hiervoor beschreven ernst van de feiten kan echter niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 13 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte op 13 september 2011 eerder is veroordeeld voor een pedoseksueel delict;
- een reclasseringsadvies van 25 oktober 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een psychologisch rapport uitgebracht door P.K. Kristensen, gz-psycholoog BIG, en een psychiatrisch rapport uitgebracht door dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater, beide van 19 oktober 2018.
Aan deze adviezen ontleent de rechtbank het volgende.
Volgens de deskundigen is er bij verdachte sprake van een pedofiele stoornis, een vermijdende persoonlijkheidsstoornis en van, mogelijk door het syndroom van Klinefelter ontstane, problemen in de aandachtsconcentratie en sociale communicatie. De vermijding is zo groot dat dit een wezenskenmerk is. Dit alles wordt zichtbaar in een verhoogde spanning. Seksuele ontlading is erg belangrijk in zijn spanningsregulatie.
Daardoor was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet alleen vatbaar voor de gedragingen, maar zocht hij ook geen adequate hulp. Voornoemde psychiater en de psycholoog adviseren om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Sociale isolatie kan dit versterken. Dit geldt ook voor de genoemde, door verdachte als positief ervaren seksuele ontlading binnen het contact met kinderen. De sociale isolatie van verdachte maakt dat begeleiding naar betekenisvol werk een aandachtspunt is.
Beide deskundigen bevelen behandeling bij een forensische polikliniek in combinatie met reclassering aan. Zij hebben geen hoge verwachtingen van behandeling die uitsluitend gericht is op inzicht en het van daaruit zichzelf controleren. Er dient vooral ingezet te worden op training, inslijten van nieuwe gedragspatronen en het organiseren van extern en actief risicomanagement, zoals het opzetten van een Cosa-cirkel vanuit een poliklinische setting. Ook is controle op het gebruik van porno noodzakelijk geacht.
Daarnaast is geadviseerd nader onderzoek te laten verrichten naar het bestaan van het syndroom van Klinefelter,
Met overneming van hun conclusies zal de rechtbank bij de straftoemeting rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden die onder meer beantwoorden aan de conclusies van de hiervoor genoemde deskundigen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden is.
Bij de straftoemeting is de rechtbank afgeweken van de eis van de officier van justitie nu verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 2. De partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde acht de rechtbank niet van wezenlijke invloed op de strafmaat, gelet op de ernst van hetgeen wel bewezen wordt verklaard.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] en [minderjarige] , hierna te noemen: [slachtoffer] en [minderjarige] , hebben zich, ieder voor haar eigen zaak en daartoe wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde] , als benadeelde partij in het geding gevoegd en zij vorderen een bedrag van € 5.756,26 respectievelijk € 2.192,44 ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting is gebleken dat bij de vordering van [minderjarige] een bedrag van € 10,00 ter vergoeding van telefoonkosten abusievelijk niet in de berekening van zijn vordering is meegenomen. De vordering van [minderjarige] bedraagt derhalve in totaal € 2.202,44.
Het voor [slachtoffer] gevorderde bedrag bestaat uit € 1.756,26 materiële schade en € 4.000,- immateriële schade; het voor [minderjarige] gevorderde bedrag bestaat uit € 952,44 materiële schade en € 1.250,- immateriële schade.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van een bedrag van € 4.813,82 aan [slachtoffer] en
€ 2.202,44 aan [minderjarige] , beide met de wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [minderjarige] gelet op de bepleitte vrijspraak.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer] is bepleit de materiële kosten voor [naam] en voor de vakantie op Vlieland niet-ontvankelijk te verklaren, en de immateriële kosten te matigen tot € 2.500,-.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [minderjarige] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
De door benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade komt voor vergoeding in aanmerking voor zover die betrekking heeft op de schadepost(en) telefoonkosten, kledingkosten , abonnementskosten voor de dierentuin, reis- en parkeerkosten, alsmede kosten na studioverhoor ter hoogte van in totaal € 293,82.
Voor zover de kosten betrekking hebben op de schadeposten therapie en vakantieverblijf te Vlieland concludeert de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 1 bewezen verklaarde feit. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat uit de processtukken naar voren komt dat [slachtoffer] al sinds november 2015 onder therapeutische behandeling is. Dit maakt dat de vereiste causaliteit niet zonder meer is vast te stellen, en de behandeling van de vordering voor dat deel in elk geval een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het smartengeld acht de rechtbank naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank zal daarom deze vordering tot het bedrag van € 2.793,82 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen.
De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.793,82, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 7 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde/voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 5 (vijf) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zijn ouders en broers, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich niet zal bevinden binnen een straal van 50 meter van de woningen aan de [adres] , [adres] en [adres] , alle te [woonplaats] , althans zich voor de duur van de proeftijd niet zal ophouden binnen een afstand van 50 meter van een eventueel toekomstig(e) woon- respectievelijk vestigingsadres van (de ouders van) [slachtoffer] of schoolinstelling van [slachtoffer] of zijn broers, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland zal melden op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, en vervolgens blijven melden zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, het meewerken aan diagnostiek daaronder begrepen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn pedofiele stoornis en vermijdende persoonlijkheidsstoornis, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal deelnemen aan het reclasseringsproject Cosa, waarbij verdachte zich dient te houden aan de hem in dit kader gegeven aanwijzingen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat A) contact met minderjarigen zo veel als mogelijk wordt vermeden; ingeval contact onvermijdelijk is, zorgt verdachte ervoor dat een volwassene die op de hoogte is van zijn delictgedrag daarbij aanwezig is,
B) kinderporno wordt vermeden, waarbij verdachte zich dient te onthouden, op welke wijze dan ook, van (1e) het seksueel getint communiceren met minderjarigen, (2e) van gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen, en (3e) van gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd, en waarbij verdachte meewerkt aan controle door/namens de reclassering van digitale gegevensdragers (bijvoorbeeld tijdens huisbezoeken);
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.793,82;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.793,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [minderjarige]
  • verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van J.D. Koteris, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 juni 2018 te Amersfoort en/of te Leusden , althans in het arrondissement Midden-Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [2012] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (tekens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig
- over de kleding betasten en/of aanraken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- wrijven met een handdoek en/of de hand over de ontblote penis van die [slachtoffer] en/of
- in zijn, verdachtes, mond nemen en/of houden van de blote penis van de [slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, blote penis aanraken van de blote penis van die [slachtoffer] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2013 tot en met 1 januari 2015 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [minderjarige] , geboren op [2005] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig (over de kleding) betasten en/of aanraken en/of wrijven over de penis van die [minderjarige] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht