ECLI:NL:RBMNE:2018:6947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
6421666 \ UC EXPL 17-13830
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gedeeltelijke ontbinding van een aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na tekortkoming in de uitvoering

In deze zaak vorderden eisers, [eisers c.s], bij de kantonrechter een gedeeltelijke ontbinding van een aannemingsovereenkomst met de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. en schadevergoeding wegens tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. De eisers hadden een overeenkomst gesloten met een contactpersoon van [gedaagde], maar stelden dat deze contactpersoon niet bevoegd was om namens [gedaagde] te handelen. De kantonrechter oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen eisers en [gedaagde], omdat de contactpersoon niet de vereiste volmacht had. De kantonrechter wees erop dat de enkele vermelding van de naam van [gedaagde] op de opdrachtbevestiging en de handtekening van de contactpersoon onvoldoende bewijs vormden voor de conclusie dat [gedaagde] als contractspartij kan worden aangemerkt. Bovendien werd het beroep van eisers op onrechtmatig handelen van [gedaagde] afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door geen aangifte te doen van eerdere misstanden. De kantonrechter concludeerde dat eisers in het ongelijk waren gesteld en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6421666 UC EXPL 17-13830 EdB/35168
Vonnis van 30 mei 2018
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

2.[eiseres sub 2] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eisers c.s] ,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 oktober 2017, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 28 februari 2018, waarin een mondelinge behandeling van het geschil is bepaald,
- op 30 april 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van hetgeen is besproken is aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Naar aanleiding van een voorgenomen ingrijpende renovatie van zijn woning was
[eisers c.s] op zoek naar een bekwame aannemer. [eisers c.s] heeft op enig moment een folder over kluswerkzaamheden ontvangen. In de folder werd ‘ [gedaagde] ’ als bedrijfsnaam vermeld en de heer [contactpersoon] (hierna: [contactpersoon] ) als contactpersoon.
2.2.
[eisers c.s] heeft een afspraak met [contactpersoon] gemaakt om over de verbouwing te spreken. [eisers c.s] en [contactpersoon] hebben vervolgens op 3 juni 2016 een overeenkomst van aanneming gesloten. In de opdrachtbevestiging staan de uit te voeren werkzaamheden omschreven. Onderaan de opdrachtbevestiging staat de naam van [eisers c.s] met daarbij een handtekening en de naam ‘ [gedaagde] BV’ met daarbij een handtekening. De overeengekomen aanneemsom bedraagt in totaal € 30.000,00.
2.3.
[contactpersoon] is gestart met de werkzaamheden. [eisers c.s] heeft op verzoek van [contactpersoon] € 27.000,00 van de aanneemsom voldaan op het rekeningnummer dat in de opdrachtbevestiging staat vermeld.
2.4.
Aangezien [contactpersoon] de gemaakte afspraken niet nakwam en op een gegeven moment in zijn geheel geen werkzaamheden meer uitvoerde, heeft [eisers c.s] [gedaagde] op 14 april 2017 in gebreke gesteld. [gedaagde] is in deze brief nadrukkelijk verzocht de werkzaamheden te hervatten en af te ronden.
2.5.
Omdat een reactie aan de zijde van [gedaagde] uitbleef heeft [eisers c.s] bij brief van 21 juli 2017 de overeenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
2.6.
[eisers c.s] heeft een derde ingeschakeld om de kosten vast te stellen voor het herstellen van bepaalde reeds uitgevoerde werkzaamheden en de afronding van de verbouwing. Deze aannemer heeft de herstel- en afrondingskosten begroot op € 27.744,09.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
I. gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen;
II. veroordeling van [gedaagde] om aan [eisers c.s] te voldoen € 25.000,00 (bestaande uit € 24.744,09 aan hoofdsom en € 255,91 aan rente tot 18 oktober 2017 en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 18 oktober 2017 tot de voldoening;
III. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten;
IV. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eisers c.s] primair dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, door de werkzaamheden niet deugdelijk en onvolledig uit te voeren. [eisers c.s] heeft de overeenkomst daarom ontbonden en vordert schadevergoeding op grond van artikel 6:277 BW. Nu [eisers c.s] € 27.000,00 van het overeengekomen bedrag van € 30.000,00 aan [contactpersoon] voldaan heeft en de herstel- en afrondingkosten geschat zijn op € 27.744,09, resteert er een schadebedrag van € 24.744,09. Subsidiair legt [eisers c.s] aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Tijdens de mondelinge behandeling van het geschil is naar voren gebracht dat [gedaagde] reeds eerder bij een soortgelijke procedure betrokken is geweest. In die zaak had [contactpersoon] ook uit naam van [gedaagde] een overeenkomst van aanneming afgesloten, zonder medeweten van [gedaagde] . Het is de maatschappelijke plicht van [gedaagde] om van een dergelijk feit aangifte te doen, aldus [eisers c.s] Omdat [gedaagde] dat heeft nagelaten en ook verder geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat opnieuw misbruik van zijn bedrijfsnaam zou worden gemaakt kon [contactpersoon] nu opnieuw uit naam van [gedaagde] handelen. Door na te laten bij de eerste zaak meteen aangifte te doen heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld en kan zij aansprakelijk worden gehouden voor de schade die voor [eisers c.s] is ontstaan. [eisers c.s] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eisers c.s] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Zij baseert haar verweer op het volgende. [gedaagde] heeft nimmer een overeenkomst gesloten met [eisers c.s] [contactpersoon] was niet bevoegd om namens haar een overeenkomst te sluiten. De heer
[A] (hierna: [A] ) is directeur en bestuurder van [gedaagde] en als enige bevoegd om namens [gedaagde] te tekenen. Hij heeft geen contact gehad met
[eisers c.s] en geen overeenkomst ondertekend. [gedaagde] heeft ook geen bedrag van
[eisers c.s] ontvangen. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. [gedaagde] is bij de vorige procedure, waarbij [contactpersoon] uit naam van [gedaagde] een overeenkomst van aanneming had gesloten, in het gelijk gesteld. Het leek [gedaagde] niet noodzakelijk om aangifte te doen. Daarnaast nam de hele procedure al veel tijd kwijt in beslag. [eisers c.s] had zelf beter onderzoek moeten doen naar de aannemer met wie hij een overeenkomst sloot. Als [eisers c.s] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst de Kamer van Koophandel (KvK) had geraadpleegd, dan had hij kunnen zien dat [A] enig bestuurder van [gedaagde] is en [contactpersoon] alleen al om die reden niet bevoegd was om uit naam van [gedaagde] de overeenkomst aan te gaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] als contractspartij bij de overeenkomst van aanneming kan worden aangemerkt. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is.
4.2.
[eisers c.s] heeft gesteld dat [gedaagde] contractspartij is, maar zij heeft deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] dat alleen [A] bevoegd is overeenkomsten te sluiten en dat hij onderhavige overeenkomst niet heeft gesloten, onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat op de opdrachtbevestiging de naam en bedrijfsgegevens van [gedaagde] zijn vermeld, is voor de conclusie dat met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst is gesloten in ieder geval onvoldoende. Ook dat er voor akkoord met de naam ‘ [gedaagde] B.V.’ is ondertekend, vormt onvoldoende aanwijzing voor de conclusie dat [gedaagde] als contractspartij aan te merken is.
4.3.
Voor zover [eisers c.s] door voornoemde omstandigheden erop vertrouwde dat [contactpersoon] gevolmachtigd was om namens [gedaagde] te handelen, geldt het volgende.
4.4.
Artikel 3:61 lid 2 BW bepaalt dat indien een rechtshandeling in naam van een ander ( [gedaagde] ) is verricht, tegen de wederpartij ( [eisers c.s] ) op de onjuistheid van de veronderstelling met een bevoegde vertegenwoordiger van doen te hebben, geen beroep kan worden gedaan, indien deze op grond van een verklaring of gedraging van die ander ( [gedaagde] ) heeft aangenomen en onder de omstandigheden ook mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook plaats zijn ingeval [eisers c.s] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [contactpersoon] door [gedaagde] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde ( [gedaagde] ) komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (zie onder andere Hoge Raad 3 februari 2012, NJ 2012, 390).
4.5.
Voor een beroep op artikel 3:61 lid 2 BW is op zichzelf onvoldoende dat [contactpersoon] die schijn heeft opgewekt. De kantonrechter is van oordeel dat [eisers c.s] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden en ook anderszins is niet gebleken van feiten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] de schijn heeft opgewekt dat [contactpersoon] bevoegd was tot het aangaan van de aannemingsovereenkomst. Evenmin heeft [eisers c.s] omstandigheden gesteld die voor rekening van [gedaagde] dienen te komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De door [eisers c.s] aangevoerde omstandigheden dat [contactpersoon] voor de opdrachtbevestiging briefpapier met daarop de naam en bedrijfsgegevens van [gedaagde] heeft gebruikt en dat op de huis-aan-huis verspreide folder de naam [gedaagde] wordt vermeld, zijn hiervoor onvoldoende.
4.6.
Nu geen andere concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, leidt het voorgaande tot de conclusie dat tussen partijen geen overeenkomst van aanneming tot stand is gekomen en dat [gedaagde] niet als de contractspartij van [eisers c.s] bij de overeenkomst van aanneming kan worden beschouwd.
4.7.
[eisers c.s] heeft nog aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De kantonrechter volgt [eisers c.s] hierin niet. Nog daargelaten de vraag of het feit dat [gedaagde] geen aangifte heeft gedaan kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen, is onvoldoende onderbouwd dat met een aangifte was bereikt dat [contactpersoon] zijn activiteiten zou hebben gestaakt en dat [eisers c.s] niet met [contactpersoon] in zee zou zijn gegaan. Met een onderzoek in het register van de KvK naar de bestuursstructuur van [gedaagde] had [eisers c.s] bovendien zelf op eenvoudige wijze kunnen achterhalen dat [contactpersoon] niet tekenbevoegd was. Dat [eisers c.s] dat niet heeft gedaan komt voor zijn eigen risico en rekening. De vordering op grond van een onrechtmatige daad wordt daarom eveneens afgewezen.
4.8.
[eisers c.s] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisers c.s] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.