ECLI:NL:RBMNE:2018:6941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
16/659480-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Lelystad

Op 28 november 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 28 juni 2018 in Lelystad een slachtoffer meermalen met een mes gestoken, onder andere in het gezicht, achterhoofd en hals. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Het verweer van de verdachte, dat hij niet in staat was de gevolgen van zijn daden te overzien, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank heeft ook het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich verdedigde tegen een eerdere verkrachting door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van het feit een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659480-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Algerije),
gedetineerd te Veldzicht Vreemdelingen te Balkbrug.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 oktober 2018 en 14 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 2 oktober 2018 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 28 juni 2018 te [woonplaats] opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven door die [slachtoffer] meermalen met een mes te steken in diverse delen van zijn lichaam, waaronder het gezicht en/of het achterhoofd en/of de hals en/of het bovenlichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft daartoe onder meer gewezen op de verklaring van verdachte, waaruit kan worden opgemaakt dat het verdachte is geweest die de aangever heeft gestoken. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op diverse verklaringen van getuigen die het steekincident hebben waargenomen en de bij aangever geconstateerde steekverwondingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er dient te worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van verdachte, nu aangever kennelijk uitdrukkelijk heeft gekozen geen aanvullende verklaring af te leggen en niet heeft gereageerd op de verklaringen van verdachte.
Er kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij ten tijde van het ten laste gelegde geen inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gehad en dat zijn wil uitsluitend was gericht op het voorkomen van nieuw seksueel misbruik en bescherming van zijn eer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft aangifte gedaan en heeft onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
‘Op 28 juni 2018 te [woonplaats] heeft hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) mij gestoken met een mes en hij zei: ‘Jij moet doodgaan.’ Ik lag op de grond, ik bleef liggen en hij heeft me neergestoken met een mes. Toen hij mijn nier had geraakt, ben ik neergestort en blijven liggen. Ik ben ook geraakt in mijn hoofd. Hij heeft mij ook geraakt op een plek achter, waarmee we naar de wc gaan. En ook op mijn gezicht.’ [2]
Getuige [getuige 1] , directrice van de school op het AZC te [locatie] , heeft onder meer verklaard:
‘Ter hoogte van bungalow [nummer] hoorden wij achter ons geschreeuw van het slachtoffer. Ik weet dat dit het geschreeuw van het slachtoffer is omdat ik alleen het slachtoffer heb horen schreeuwen. (….)
Ik zag dat er een man, een hele donkere man, op de grond lag. Ik zag dat de dader het slachtoffer, die op de grond lag, schopte tegen zijn lijf en tegen zijn hoofd. (…)
De dader bleef het slachtoffer schoppen op zijn hoofd en lijf. Ook zag ik dat hij slaande bewegingen maakte met zijn handen. Ik zag dat het slachtoffer zich verweerde. Ik hoorde het slachtoffer schreeuwen. Ik hoorde dat het slachtoffer pijnkreten schreeuwde. (…)
Toen zag ik dat de man een mes in zijn rechterhand had. (….) De punt van het mes was bebloed. Ik zag dat er druppels en spetters bloed op het snijvlak zaten. (….) Ik zag dat de rechterhand en de onderarm van de dader onder het bloed zat. Dit waren ook bloeddruppels, net zoals op het mes.’ [3]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘Ik zag dat één van de mannen op de grond lag en dat deze zich verdedigde. De andere stond over hem heen en sloeg hem. Ik zag dat de man die op de grond lag zich probeerde te verdedigen met onder andere zijn benen. (…)
Ik zag gelijk dat de man die sloeg, een mes vasthield. (….)
Ik zag dat de dader steekbewegingen maakte richting het slachtoffer. Ik kan niet zeggen met welke hand hij dit deed, maar hij maakte meerdere keren steekbewegingen richting het slachtoffer. Ik zag dat de dader dit richting het hele lichaam deed. Ik zag dat de man die op de grond lag, zich verdedigde en omrolde. Ik zag dat de dader stak waar het ook maar kon.’ [4]
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik zag dat het slachtoffer steekwonden in zijn lijf had. Ik zag een steekwond in zijn been en een in zijn rug.’ [5]
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik heb aangever twee of drie keer met een mes gestoken.’ [6]
In een geneeskundige verklaring / letselbeschrijving betreffende aangever staat onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende opgenomen:
‘Op het hoofd een lineaire onderbreking van de huid, circa 20 centimeter met meerdere hechtdraden. Het beeld past bij een diepe snijverwonding.
In het aangezicht vier lineaire onderbrekingen van de huis met scherpe wondranden. Meerdere hechtdraden. Betreft een snijwond.
In de hals puntvorming letsel met hechtdraad. Het beeld past bij prikverwonding.
Op de lengteas van de rug een dwars verlopende snijwond. Het beeld past bij een steek- snijverwonding.
Steekwond heupregio rechts. Fors letsel welke delen en spier, slagaderlijke bloeding van perforerende slagader doorstoken. Aan de achterzijde van de heup een steekgat gehecht tot op het niveau van de onderrug. In de bilregio een steekverwonding tot aan het bot. Het beeld past bij steek- snijverwondingen.’ [7]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood, al dan niet in voorwaardelijke zin, onder meer gelet op het verweer van de raadsman dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad.
De stelling van de raadsman dat van de verklaring van verdachte moet worden uitgegaan, nu aangever (kennelijk bewust) geen aanvullende verklaring heeft afgelegd en niet heeft gereageerd op de verklaring(en) van verdachte, wordt verworpen. Weliswaar volgt uit de aangifte dat aangever verward overkomt, maar daar waar het gaat om de toedracht van het feit is aangever helder en zijn verklaring wordt op dat punt ruimschoots ondersteund door andere bewijsmiddelen. Derhalve is de verklaring van aangever, voor zover het tegendeel is betoogd door de raadsman, bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van verdachte – waarbij de rechtbank zich afvraagt welke verklaring van verdachte dat dan zou moeten zijn, nu verdachte niet eenduidig en consistent heeft verklaard – dient dan ook niet dwingend tot uitgangspunt genomen te worden, zoals de raadsman stelt.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat verdachte de aangever meermalen met een mes heeft gestoken in diverse delen van het lichaam. Getuige [getuige 2] heeft treffend verklaard dat verdachte de aangever ‘stak waar hij maar kon’, en dit wordt bevestigd door de opgemaakte letselbeschrijving. De aangever heeft op meerdere plekken van zijn lichaam fors letsel opgelopen, waaronder aangezichtsverwondingen tot op het bot en een slagaderlijke bloeding in de heupregio rechts. Gelet op het handelen van verdachte en de door verdachte jegens aangever gedane uitlating ‘jij moet doodgaan’, waarvan de rechtbank geen reden heeft te twijfelen dat deze door verdachte is gedaan, heeft verdachte opzettelijk gepoogd de aangever van het leven te beroven. Het is algemeen bekend dat het hoofd en de hals kwetsbaar zijn, en, wanneer zij worden geraakt door het steken met een mes, kan dit de dood tot gevolg hebben. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is geenszins aan verdachte te danken. Daar komt nog bij dat verdachte de op de grond liggende aangever tegen het hoofd heeft geschopt.
Voor zover de raadsman stelt dat het verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, overweegt de rechtbank dat daarvan slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is van een situatie waarbij een dergelijke uitzondering aan de orde is niet gebleken.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 juni 2018 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer] meerdere malen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
- tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt en
- met een mes in het gezicht en het achterhoofd en de hals en het bovenlichaam en de bil en het been en de heup heeft gestoken,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Noodweer
De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij zichzelf heeft verdedigd. Hij heeft daartoe onder meer verklaard dat hij enkele dagen ervoor door aangever is verkracht en aangever zou gezegd hebben dat hij weer met hem, verdachte, wilde slapen (
de rechtbank begrijpt: seks met verdachte wilde). Voor zover verdachte hiermee stelt te hebben gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank dat dit door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, ook daar waar het gaat over de redenen van zijn handelen. Kort na het incident heeft verdachte verklaard dat hij voelde dat de aangever was gekomen om hem te doden. Dit is ook wat verdachte de dag ervoor tegen getuige [getuige 4] heeft gezegd, zo blijkt uit diens verklaring. Nadien heeft verdachte verklaard dat aangever hem enkele dagen ervoor verkracht zou hebben, en dat hij van vrienden heeft gehoord dat dit gefilmd is en dat die vrienden dat filmpje hadden gezien op internet. Verdachte heeft deze verklaring dat hij eerder verkracht zou zijn, en dat dit nu weer dreigde te gebeuren, echter op geen enkele manier verifieerbaar gemaakt, terwijl daartoe voldoende mogelijkheden bestonden, niet in de laatste plaats door middel van een aangifte bij de politie. Ook is van het bestaan van het beweerdelijke filmpje op internet niet gebleken.
Nu de feiten en omstandigheden die de verdachte aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk zijn geworden, wordt het beroep op noodweer verworpen.
7.2
Toerekenbaarheid
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de inhoud van de hierna te noemen rapportages van de psycholoog en de psychiater, geconcludeerd dat het ten laste gelegde in zijn geheel aan verdachte kan worden toegerekend.
7.2.2
Het verweer / standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het ten laste gelegde in zijn geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsman heeft gewezen op de inhoud van diverse verklaringen in het dossier over te toestand van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsman gewezen op de inhoud van de hierna te noemen Pro Justitia rapportages. Zowel de psycholoog als de psychiater sluiten een (rand)psychose niet uit ten tijde van het ten laste gelede. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het toestandsbeeld van verdachte, waarbij er vanuit dient te worden gegaan dat er sprake is geweest van seksueel misbruik in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde, ertoe dient te leiden dat het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een Pro Justitia rapport van 5 november 2018, opgemaakt door P.K. Kristensen,
GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 31 oktober 2018, opgemaakt door drs. A.E. Grochowska, psychiater.
Uit voornoemd rapport van de psycholoog volgt dat deze geen uitspraken kan doen over het verband tussen diagnose en delict, omdat het niet gelukt is om voldoende zicht te krijgen op de toestand van verdachte voorafgaand aan het ten laste gelegde. Het kan niet uitgesloten worden dat het gedrag van verdachte (gedeeltelijk) bepaald is door een psychiatrisch toestandsbeeld. De psycholoog heeft niet kunnen komen tot een onderbouwde beantwoording van de vragen die voorlagen, waaronder de vraag met betrekking tot de (mate van) toerekenbaarheid van het feit.
Uit voornoemd rapport van de psychiater volgt onder meer dat er geen volledig beeld van de psychische conditie van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde werd verkregen. Voor zover sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld is onduidelijk welke factoren hiervoor doorslaggevend waren. Evenmin kan een onderbouwde culturele verklaring worden gegeven voor het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Al met al is het niet mogelijk om tot een eenduidig delict scenario te komen en een advies te geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Diverse getuigen hebben iets verklaard over het toestandsbeeld van verdachte voorafgaand aan, tijdens en na het ten laste gelegde. Voornoemde deskundigen hebben deze verklaringen in hun onderzoek betrokken. Dit heeft er niet toe geleid dat voornoemde deskundigen voldoende zicht hebben kunnen krijgen op het toestandsbeeld van verdachte en, in het verlengde daarvan, een advies hebben kunnen geven over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is, gelet op de conclusies van de deskundigen, van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die volgen uit de omtrent verdachte opgemaakte persoonsrapportages, waaruit veel probleemgebieden volgen. De aard en ernst van het feit, namelijk het toebrengen van vele messteken bij het slachtoffer, rechtvaardigt het opleggen van voornoemde gevangenisstraf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank overgaat tot strafoplegging, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer, dat weerloos op de grond lag, een grote hoeveelheid messteken toegebracht op diverse delen van het lichaam. Ook heeft hij hem tegen het hoofd geschopt. Uit de geneeskundige verklaring volgt de enorme fysieke schade die verdachte met zijn handelen heeft toegebracht aan het slachtoffer. Eén van de getuigen heeft de toedracht van het handelen van verdachte treffend verwoord: ‘hij stak het slachtoffer waar hij maar kon’. Dat het slachtoffer het heeft overleefd is geenszins aan verdachte te danken. Het slachtoffer zal nog lang de fysieke en geestelijke gevolgen van de steekpartij ondervinden. Dit soort zeer ernstige geweldsmisdrijven worden als zeer bedreigend ervaren en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid. Zeker als deze worden begaan op een openbare plaats, zoals in dit geval op het terrein van het asielzoekerscentrum te [locatie] , waar diverse personen getuige zijn geweest van dit geweldsincident. Uit getuigenverklaringen blijkt hoe ingrijpend het moet zijn geweest hiervan getuige te zijn, ook de confrontatie nadien met het ernstig gewonde slachtoffer, aan wie hulp verleend werd door enkele getuigen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 20 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 5 november 2018, uitgebracht door J. Vreman, reclasseringswerker. Hierin wordt onder meer gerefereerd aan de onder 7.2.3 genoemde Pro Justitia rapportages en de reclassering geeft in dat kader aan dezelfde ervaring met verdachte te hebben, namelijk dat er aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek (forse automutilatie, geen oogcontact tijdens het gesprek, het geven van afgemeten antwoorden, zeggen stemmen te horen, tegenstrijdigheden in zijn verhalen), maar wat er met hem aan de hand is en of dit een rol heeft gespeeld bij het plegen van het delict, is onduidelijk gebleven. Verdachte heeft geen verblijfsstatus in Nederland. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden kon niet worden ingeschat.
- de hiervoor onder 7.2.3 genoemde Pro Justitia rapportages. De psychiater heeft onder meer gerapporteerd dat aan het begin van het persoonlijkheidsonderzoek bij verdachte een psychiatrisch toestandsbeeld werd waargenomen met angsten, achterdocht, vluchtige paranoïde ideeën, betrekkingsideeën en mogelijk auditieve hallucinaties (het horen van een hard gelach), wat gepaard ging met zelfbeschadigend gedrag. In de latere gesprekken zijn de paranoïde ideeën echter op de achtergrond verdwenen en kwamen depressieve klachten, zoals sombere stemming, vlak affect en inactiviteit, duidelijk naar boven. Dit beloop van zijn klachten en symptomen wijst op het bestaan van een onderliggende depressie. De psychiater heeft geconcludeerd dat er ten tijde van het onderzoek sprake was van een matig ernstige depressie en een stoornis in het gebruik van Rivotratil (matig).
Wegens het reactieve karakter van zijn paranoïde klachten kan tevens gesproken worden van een kortdurende psychotische stoornis met de naderende terugkeer naar Algerije als de belangrijkste stressor in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde. Verdachte vertelt verschillende, tegenstrijdige verhalen over zijn gebruik van verdovende middelen voorafgaand aan het ten laste gelegde. Een psychotische stoornis door een middel, zoals cannabis of cocaïne, kan daarom overwogen worden, maar niet met zekerheid vastgesteld worden. Psychotische overschrijdingen zouden ook bij eventuele persoonlijkheidsproblematiek kunnen passen. Een (ernstige) depressie met psychotische kenmerken of een structurele psychotische stoornis zijn niet waarschijnlijk wegens een relatief snel herstel na de afname van stressoren in de omgeving, aldus de psychiater.
De psycholoog merkt nog op dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte zich in een (rand)psychotische toestand bevond voorafgaand aan het ten laste gelegde. Hij lijkt last te hebben van verhoogde angsten en toenemende somberheid.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, is een vrijheidsstraf geboden. De rechtbank heeft ten aanzien van de op te leggen strafmaat gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en gelet daarop is de door de officier van justitie gevorderde straf aan de hoge kant. De rechtbank gaat er weliswaar vanuit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, maar er dient bij de strafoplegging in voldoende mate rekening te worden gehouden met de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Hoewel deze persoonlijkheidsproblematiek niet exact kan worden geduid, onder meer gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte tegenover de rapporteurs en het gegeven dat verdachte zelf de voornaamste informatiebron is geweest bij die persoonlijkheidsonderzoeken, neemt de rechtbank - gelet op de inhoud van voornoemde persoonlijkheidsrapportages - aan dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2018 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of
- met een mes, althans een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in het gezicht en/of het achterhoofd en/of de hals en/of het bovenlichaam en/of de bil(len) en/of de be(e)n(en) en/of de heup, althans het (onder)lichaam, heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 augustus 2018, genummerd 2018184480, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, doorgenummerd 1 tot en met 1150. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1073, hetgeen in de aanhef staat vermeld bij/achter ‘Onderzoek’ alsmede de laatste alinea van deze pagina. Pagina 1074, de tweede alinea.
3.Pagina 1006, de laatste alinea. Pagina 1007, alinea’s 1 en 3
4.Pagina 1022, de laatste alinea. Pagina 1023, alinea’s 1 en 2.
5.Pagina 1021, de eerste alinea.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris (RC-nummer 18/3253).
7.Pagina 1081.