ECLI:NL:RBMNE:2018:6937

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
C/16/439091 / HL ZA 17-157
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afrekening van theateroptredens tussen vennootschappen en RTL Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de vennootschappen MO MUMCAT LTD. en BOYCAT PRODUCTIONS LIMITED, gevestigd respectievelijk in Cyprus en Groot-Brittannië, en RTL NEDERLAND B.V. over de financiële afrekening van theateroptredens die plaatsvonden tussen 2008 en 2016. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van het geschil betreft de vraag of de afrekening tussen partijen op bruto- of netto-basis dient te geschieden. Eiseressen stellen dat er op basis van de bruto-opbrengst moet worden afgerekend, terwijl RTL aanvoert dat de afspraken op netto-basis zijn gemaakt, na aftrek van kosten. De rechtbank oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken om de theatertours op netto-basis af te rekenen. Dit betekent dat de vordering van eiseressen voor het grootste deel wordt afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 111.583,50 dat aan hen toekomt als kickbacks. De rechtbank wijst de vordering van eiseressen tot betaling van een bedrag van € 3.721.242,44 af, omdat de rechtbank van oordeel is dat de schriftelijke overeenkomsten de afspraken onjuist weergeven. De rechtbank veroordeelt RTL tot betaling van € 113.474,34 aan eiseressen, vermeerderd met wettelijke rente, en wijst de overige vorderingen af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/439091 / HL ZA 17-157
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van
1. vennootschap naar het recht van Cyprus
MO MUMCAT LTD.,
gevestigd te Nicosia,
2. vennootschap naar het recht van Groot-Brittannië
BOYCAT PRODUCTIONS LIMITED,
gevestigd te Glasgow, Schotland
eiseressen,
advocaat mr. I.K. Kolev te Hapert,
tegen
de besloten vennootschap
RTL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [A] en RTL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [A] van 18 mei 2017;
  • de conclusie van antwoord van RTL van 9 augustus 2017;
  • de conclusie van repliek van [A] van 13 november 2017;
  • de conclusie van dupliek RTL van 16 januari 2018;
  • akte van [A] van 30 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Bevoegdheid en toepasselijk recht

2.1.
Eiseressen zijn rechtspersonen naar buitenlands recht. De vordering heeft daarom een internationaal karakter waardoor eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), nu RTL woonplaats heeft in Nederland.
2.2.
Over het toepasselijke recht hebben partijen zich niet uitgelaten. De rechtbank begrijpt daaruit en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.

3.De kern van de zaak

3.1.
Eiseressen zijn vennootschappen die toebehoren aan [A] . [A] en RTL hebben in de periode van 25 juli 2007 tot en met 14 februari 2016 samengewerkt. Hun samenwerking bestond uit het maken en uitzenden van televisieprogramma’s, zoals ‘Baby’s wil is wet’ en diverse andere activiteiten, zoals het organiseren van theateroptredens en promotie van boeken en dvd’s. Partijen hebben hun samenwerking vastgelegd in een aantal elkaar opeenvolgende overeenkomsten. In die overeenkomsten zijn – voor zover hier relevant – bepalingen opgenomen over de financiële afrekening tussen partijen. Voor de diverse activiteiten zijn verschillende afrekenbepalingen opgenomen.
3.2.
Dit geschil gaat over de financiële afrekening van de theateroptredens en dan met name over de vraag op welke basis (bruto of netto, na aftrek van kosten) tussen partijen moet worden afgerekend. Vast staat dat de opbrengst van de theatershows tussen partijen steeds op netto-basis, dus na aftrek van kosten, is verdeeld. [A] is van mening dat dit niet correct is, omdat in de overeenkomsten – behalve in de conceptovereenkomst van 2015-2016 – staat vermeld dat tussen partijen wordt afgerekend op basis van de omzet (actual received gross receipts of AGR). Hij stelt daarom nog recht te hebben op een bedrag van € 3.721.242,44. Daarnaast stelt [A] recht te hebben op nooit eerder door RTL aan hem uitbetaalde kickbacks (extra inkomsten uit kaartverkoop) ter hoogte van € 111.583,50.
RTL is het hier niet mee eens en stelt kort gezegd dat wat in de overeenkomsten staat vermeld niet overeenkomt met de bedoeling van partijen, namelijk dat zou worden afgerekend na aftrek van kosten (netto-basis).
3.3.
De rechtbank wijst de vordering van [A] toe ten aanzien van de door hem gevorderde kickbacks. Het resterende deel van de vordering wordt afgewezen.

4.De beoordeling

Verdelingsafspraak

4.1.
Zoals gezegd, staat tussen partijen niet ter discussie dat er tot op heden steeds is afgerekend op netto-basis en dat in (bijna) alle overeenkomsten staat dat wordt afgerekend op bruto-basis.
4.2.
Wat zijn partijen nu precies overeengekomen? Als naar de tekst van de schriftelijke overeenkomsten wordt gekeken, heeft [A] absoluut een punt. Partijen zijn het er immers over eens dat in de schriftelijke overeenkomsten wordt gesproken over afrekenen op bruto-basis. Maar volgens RTL komt de schriftelijke weergave niet overeen met wat daadwerkelijk tussen partijen is overeengekomen.
4.3.
Uitgangspunt zijn de door partijen ondertekende schriftelijke overeenkomsten. Deze overeenkomsten zijn onderhandse aktes in de zin van art. 156 lid 3 Rv en leveren op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op dat partijen hebben verklaard wat in de akte is vastgelegd en dat hetgeen is verklaard tussen partijen als waarheid geldt. Ingevolge artikel 151 lid 2 Rv staat tegenbewijs tegen dit dwingend bewijs echter vrij. Naar het oordeel van de rechtbank heeft RTL de dwingende bewijskracht van de overeenkomsten voldoende ontzenuwd.
De door RTL overgelegde producties, waaronder vele e-mailwisselingen (zie onder meer de producties 1, 3, 4 en 33 van RTL) die tussen RTL en [A] hebben plaatsgevonden, bevestigen het door RTL geschetste beeld dat partijen mondeling hebben afgesproken dat de netto-opbrengst (dus na aftrek van kosten) tussen hen volgens een bepaalde verdeelsleutel zal worden verdeeld. Daarnaast blijkt uit de stukken onomstotelijk, anders dan [A] aanvoert, dat [A] wist dat RTL hem uitbetaalde op grond van het netto behaalde resultaat. Niet alleen ontving [A] van RTL voorafgaande aan de facturering steeds een volledig financieel overzicht van de gegeven tours met daarbij een uitgebreide specificatie van de opbrengsten en de kosten. Ook blijkt uit de stukken dat [A] steeds heel actief betrokken is geweest bij de organisatie van de theatertours, feitelijk vanaf het moment van begroting tot aan de daadwerkelijke eindafrekening. En daarbij lijkt [A] zich met name te richten op de (hoogte van) productiekosten en wenst hij die zo laag mogelijk te houden. Als de redenering van [A] juist zou zijn, namelijk dat er was afgesproken dat er op bruto-basis zou worden afgerekend en hij nooit heeft geweten dat RTL hem op netto-basis uitbetaalde, dan is het op zijn zachtst gezegd vreemd dat hij zich zo nadrukkelijk met de kosten bemoeide. Want in dat geval had het namelijk voor zijn eigen resultaat helemaal niet uitgemaakt hoe hoog de kosten zouden uitvallen. Dat kwam dan immers alleen op het bordje van RTL. Omdat [A] ook was betrokken bij de contractbesprekingen en dus bij uitstek op de hoogte was van wat partijen hadden afgesproken, is zijn opstelling bij de uitvoering van de afspraken van groot belang. Waarom zou hij iets anders doen dan hij had afgesproken? En als het inderdaad zo zou zijn dat partijen hadden afgesproken op bruto-basis te verdelen dan had toch op zijn minst mogen worden verwacht dat [A] direct aan de bel zou trekken op het moment dat hij de eerste afrekening van RTL ontving? Dat heeft hij niet gedaan.
4.4.
De rechtbank vindt voldoende komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken de theatertours die in de periode van 2008 tot en met 2016 hebben plaatsgevonden met elkaar af te rekenen op grond van het nettoresultaat (dus na aftrek van kosten). De schriftelijke overeenkomsten geven de afspraken hierover onjuist weer. Er dient tussen partijen dus te worden afgerekend op grond van het nettoresultaat, zoals partijen ook steeds hebben gedaan. Dit betekent dat [A] geen aanspraak kan maken op meer geld, want dat RTL rekenfouten maakte heeft hij niet duidelijk genoeg aangevoerd. Het door hem gevorderde bedrag van € 3.721.242,44 zal daarom worden afgewezen.
Kickbacks
4.5.
[A] vordert ook nog een bedrag van € 111.583,50 van RTL aan kickbacks. De rechtbank begrijpt uit de stukken dat een kickback een deel van de servicekosten – die bovenop de ticketprijs aan de consument in rekening worden gebracht – is, dat niet voor het ticketbureau zelf is, maar door het ticketbureau aan RTL wordt doorbetaald. Het ticketbureau waarmee RTL destijds mee samenwerkte was [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). In de periode tussen 2010 en 2016 heeft [bedrijfsnaam] een bedrag van € 181.320,29 aan kickbacks aan RTL doorbetaald. Uit het eigen overzicht van RTL, dat zij als productie 41 heeft overgelegd, volgt dat [A] recht heeft op 67,5% van dat bedrag, dus op € 111.583,50.
4.6.
RTL heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat [A] op grond van de tussen hen geldende overeenkomsten recht heeft op dit bedrag. Volgens RTL heeft zij al voorafgaande aan de procedure [A] aangeboden dit bedrag aan hem te betalen, maar heeft hij dit niet geaccepteerd. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag door RTL tot op heden niet aan [A] is uitbetaald. Dit betekent dat dit deel van de vordering toewijsbaar is.
Rente en kosten
4.7.
[A] vordert wettelijke handelsrente. Zoals RTL terecht opmerkt, is er geen sprake van een handelsovereenkomst tussen partijen in de zin van artikel 6:119a BW. De overeenkomst tussen partijen betreft immers een samenwerkingsovereenkomst en geen overeenkomst tot het leveren van een dienst tegen betaling. De wettelijke handelsrente zal daarom worden afgewezen. Wel toewijsbaar is de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf het moment dat RTL met betaling van het bedrag in verzuim verkeert, zijnde 2 juni 2016.
4.8.
[A] maakt tot slot aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Anders dan RTL, vindt de rechtbank dat deze kosten niet nodeloos zijn gemaakt door [A] . Weliswaar heeft RTL al eerder een aanbod gedaan tot betaling van de kickbacks aan [A] , maar [A] heeft daarover onbetwist gesteld dat dit geen ongeclausuleerd aanbod tot betaling was, maar dat RTL daarbij bepaalde voorwaarden stelde. Onder die omstandigheden had [A] het recht om het aanbod van RTL te weigeren. De rechtbank zal een bedrag van € 1.890,84 toewijzen, zijnde het in het Besluit bepaalde wettelijke tarief dat hoort bij de toegewezen hoofdsom.
Proceskosten
4.9.
[A] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. RTL heeft bij dupliek verzocht [A] op grond van de tussen partijen geldende overeenkomst te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, zijnde een bedrag van € 90.938,64 ex btw. [A] heeft hiertegen bezwaar gemaakt vanwege kort gezegd strijd met de goede procesorde.
4.10.
De rechtbank zal het door RTL gedane verzoek om [A] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten weigeren. Met het verzoek wordt aan het einde van de procedure alsnog een compleet nieuw geschilpunt aan de orde gesteld. Daardoor moet feitelijk – gelet ook op het verweer van [A] – een geheel nieuw debat worden gevoerd, waardoor het geding onredelijk vertraagd wordt. RTL zou vanuit het oogpunt van een goede procesorde immers in ieder geval in de gelegenheid moeten worden gesteld om te reageren op het antwoord van [A] , dat onder meer diverse posten in het kostenoverzicht betwist. Het ligt voor de hand dat RTL alleen adequaat kan reageren als zij dat doet onder verwijzing naar weer nieuwe producties. Daarop mag [A] weer ingaan. Dit terwijl in de procedure met betrekking tot de oorspronkelijke vordering al is uit geconcludeerd en de procedure bovendien al geruime tijd loopt.
4.11.
De kosten aan de zijde van RTL zullen daarom conform liquidatietarief worden begroot op:
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.316,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt RTL om aan [A] te betalen een bedrag van € 113.474,34 (éénhonderddertienduizendvierhonderdvierenzeventig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 111.583,50 met ingang van 2 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van RTL tot op heden begroot op € 10.316,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CR(4529)