Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
- de gedragsaanwijzing van 4 augustus 2018 gegeven krachtens artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering, (opgenomen als bijlage bij proces-verbaal nummer PL0900-2018242108-5, pagina 3);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 5 december 2018.
30 september 2017 heeft mishandeld. Deze mishandeling heeft plaatsgevonden in hun woning aan de [straatnaam] te Hilversum. Nadat aangeefster een grap had gemaakt, kwam verdachteop haar af lopen met gebalde vuisten. Verdachte sloeg aangeefster met zijn vuisten meerdere keren in haar gezicht en op haar hand. Hierdoor voelde aangeefster pijn op haar wang, kin en hand. [1]
[slachtoffer] bezocht naar aanleiding van een melding. Zij hebben geconstateerd dat aangeefster erg bang was voor haar echtgenoot [verdachte] , zijnde verdachte. [2]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en –overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierna onder rubriek 5 beschreven.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL
9.VORDERING TENUITVOERLEGGING
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11.BESLISSING
- verlengt de bij vonnis van 9 januari 2018 door de politierechter in de rechtbank
- wijzigt de bijzondere voorwaarden, vastgesteld bij voormeld vonnis, in die zin dat deze komen te luiden dat: