ECLI:NL:RBMNE:2018:6897

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
16/660515-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens roekeloos rijgedrag en verlaten plaats ongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 22 juli 2016 een verkeersongeval heeft veroorzaakt te Langbroek. De verdachte, geboren in 1959, heeft als bestuurder van een personenauto roekeloos rijgedrag vertoond, wat resulteerde in een aanrijding met een fietser, [slachtoffer], die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, met een gemeten alcoholgehalte van 280 microgram per liter uitgeademde lucht. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het veroorzaken van een verkeersongeval, rijden onder invloed en het verlaten van de plaats van het ongeval. Tijdens de zitting op 31 juli 2018 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd en geen verweer gevoerd tegen de bewijsvoering. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder aangiften en proces-verbaal van de politie, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een matiging van de straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter buiten staat was om het vonnis te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660515-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Lousberg en van hetgeen verdachte naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] , voorgedragen door diens advocaat mr. P. Woudenberg.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair: op 22 juli 2016 op de kruising van de Cotherweg en Langbroekerdijk te Langbroek als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval heeft veroorzaakt door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel;
subsidiair: op 22 juli 2016 op de kruising van de Cotherweg en Langbroekerdijk te Langbroek als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2: op 22 juli 2016 te Langbroek een personenauto heeft bestuurd na gebruik van alcohol, terwijl het alcoholgehalte 280µg/L bleek te zijn;
feit 3: op 22 juli 2016 te Langbroek betrokken was bij een verkeersongeval op de Langbroekerdijk en hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat door dat ongeval letsel of schade aan een ander was toegebracht.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat bij feit 1 het primair ten laste bewezen kan worden en er volgens de officier van justitie bij dit feit sprake is geweest van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd en heeft ten aanzien van het hem onder feit 1 en 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd. Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte aangevoerd dat het niet zijn bedoeling was om de plaats van het ongeval te verlaten zonder zich bekend te maken. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij na het ongeval in paniek is weggereden. Op het moment dat hij de politieauto zag, zou hij zelf naar de politieauto zijn gelopen om zich te melden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen [1]
Feit 1 en 2
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en er is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 november 2016; [2]
- het aanvullend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse [verbalisant 1] van 20 juli 2018; [3]
- het proces-verbaal van rijden onder invloed van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 23 juli 2016; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 juli 2018. [5]
Feit 3
Een proces-verbaal d.d. 23 juli 2016, dossierpagina 24-25, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 4] :
Op vrijdag 22 juli 2016, omstreeks 23.45 uur, surveilleerde ik in de plaats Amerongen. [6] Ik reed naar de Graaf van Lynden van Sandenburgweg te Cothen. (…) Ik zag dat een man uit de berm omhoog klauterde en ik zag dat hij aan het opgegeven signalement van de verdachte voldeed. (…) [ik] hoorde verdachte zeggen: “Ik had mijn telefoon in mijn auto moeten laten liggen dan hadden jullie me nooit gevonden. Jullie hebben me gevonden omdat ik m’n telefoon bij me had, he?? [7]
Een proces-verbaal d.d. 23 juli 2016, dossierpagina 43-48, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte:
V: Weet u waarom u bent aangehouden afgelopen nacht?
A: (…) voor het veroorzaken van een ongeval en dat ik daarna gevlucht ben.
(…)
A: Waarom was u in paniek?
A: Dat ik iemand aangereden had. [8]
V: Waar bleef die fietser?
A: Die ketste tegen de auto aan. (…) Ik reed verder. Ik was er van geschrokken en dacht wegwezen. Ik ben naar mijn woning gereden en heb mijn auto geparkeerd. [9]
4.3.2
Overwegingen van de rechtbank
Feit 1: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, in die zin dat hij – zoals is ten laste gelegd – zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet kan reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Aan de hand van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank – kort gezegd – de volgende feiten en omstandigheden vast:
  • verdachte heeft een voor hem bekende route afgelegd, waarbij verdachte ook bekend is met de overzichtelijkheid van de verschillende kruispunten dan wel het ontbreken hiervan;
  • verdachte heeft desalniettemin de bocht bij de kruising van de Cotherweg en de Langbroekerdijk, ook naar eigen zeggen, te kort genomen (hij heeft zogezegd ‘de binnenbocht’ genomen), zonder daarbij acht te slaan op eventueel andere aanwezige weggebruikers;
  • verdachte door dit gedrag met toegestane, doch aanzienlijke, snelheid in botsing is gekomen met de daar stilstaande fietser [slachtoffer] .
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het ongeval, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen aan verdachtes schuld te wijten is. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte, gekwalificeerd dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Feit 3: verlaten plaats ongeval
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat hij een ongeval had veroorzaakt en dat hij met deze wetenschap de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij destijds zelf van plan was om zich te melden acht de rechtbank onaannemelijk, gelet op hierboven opgenomen verklaring van verdachte en de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden, meer in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard dat hij zijn telefoon niet had moeten meenemen omdat hij dan nooit door de politie zou zijn gevonden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
primair
hij op 22 juli 2016 te Langbroek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de weg, te weten de Cotherweg, en gekomen bij de kruising met de Langbroekerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend (terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank) op voornoemde kruising naar links is afgeslagen (ten einde de Langbroekerdijk op te rijden) en (daarbij) niet voldoende rechts heeft gehouden, ten gevolge waarvan verdachte, de binnenbocht heeft genomen, waardoor een aanrijding is ontstaan met een bestuurder van een fiets (die voor de voor hem bedoelde haaientanden stil stond teneinde de Cotherweg over te steken) ten gevolge waarvan, bij de bestuurder van de fiets, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele kaakfractuur, gebroken jukbeenderen, gebroken tand en een hersenschudding) is ontstaan, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 22 juli 2016 te Langbroek, als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd ,na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 280 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Langbroek, op/aan de Langbroekerdijk, op 22 juli 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 primair, feit 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder meer rekening houdend met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 5 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 30 maanden voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
8.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft ter zitting aangegeven erg veel spijt te hebben en heeft zich verontschuldigd naar het slachtoffer. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de verdachte gesteld dat hij zich bij de door de rechtbank te bepalen straf zal neerleggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, na het consumeren van meer dan de toegestane wettelijke hoeveelheid alcohol, zijn personenauto bestuurd. Hij heeft hierbij, op de voor hem bekende route naar zijn woning, de bocht bij de kruising van de Cotherweg en de Langbroekerdijk niet voldoende ruim genomen en hierbij niet geanticipeerd noch gelet op eventuele medeweggebruikers. Op deze kruising stond het slachtoffer [slachtoffer] stil met zijn fiets, in navolging van de verkeersregels, en de verdachte heeft door zijn gedraging een botsing veroorzaakt met het slachtoffer.
Door het kwalijke rijgedrag van verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder meerdere botbreuken en licht traumatisch hersenletsel. Uit de door zijn advocaat ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoezeer zijn leven door toedoen van verdachte is veranderd en welke verstrekkende gevolgen de gebeurtenis heeft gehad op zijn leven. Hij zal door toedoen van verdachte nooit meer de oude worden. Het slachtoffer werkte als zelfstandig sportcoach en deed mee aan veel sportwedstrijden voorafgaand aan het ongeval, wat door het letsel onmogelijk is geworden. Nog ernstiger is dat door het letsel ook zijn hersenfunctie is aangetast, in de vorm van concentratieproblemen, waardoor ook het vinden van werk buiten de sportsector ernstig wordt bemoeilijkt.
Om te bevorderen dat voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld (LOVS-oriëntatiepunten). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag en gebruik van alcohol met een gemeten hoeveelheid van minder dan 570 µg/L, wordt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 160 uren en een rijontzegging voor de duur van 18 maanden genoemd. Voor de overige bewezenverklaarde feiten kan, gekeken naar het gestelde wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feitencomplexen worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, worden uitgegaan van een taakstraf van minimaal 30 uren, indien wordt gekeken naar dezelfde strafmodaliteit.
Uit het strafblad van verdachte van 3 juli 2018 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en hij als first offender beschouwd dient te worden. Het voornoemde oriëntatiepunt gaat uit van een verdachte die first offender is en het ontbreken van een strafblad heeft dan ook geen invloed op de straftoemeting.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft volledige openheid van zaken gegeven en op zitting laten blijken het laakbare van zijn handelen in te zien.
De rechtbank heeft ambtshalve gekeken of de afhandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 23 juli 2016, te weten op de datum van het eerste verhoor van verdachte. Nu het vonnis op de datum van 14 augustus 2018 is gewezen, is de hierboven genoemde termijn in minimale mate, te weten met drie weken, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de hierna te vermelden op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden. In voornoemde overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om de taakstraf te matigen tot de duur van 180 uren. Daarnaast zal ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. De opgelegde straf is lager dan de strafeis zoals deze is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank onder meer anders dan de officier van justitie komt tot een mindere mate van schuld en rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
-
ontzegtverdachte ter zake van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 maanden;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot
6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto), daarmee rijdende over de weg, te weten de Cotherweg, en gekomen bij de kruising met de Langbroekerdijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam (terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank) op voornoemde kruising naar links is afgeslagen (ten einde de Langbroekerdijk op te rijden) en (daarbij) niet voldoende rechts heeft gehouden, ten gevolge waarvan verdachte op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, althans de binnenbocht heeft genomen, waardoor een aanrijding is ontstaan met een bestuurder van een fiets (die voor de voor hem bedoelde haaientanden stil stond teneinde de Cotherweg over te steken) ten gevolge waarvan, de bestuurder van de fiets, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele kaakfractuur, gebroken jukbeenderen, gebroken tand en/of een hersenschudding) of zodanig lichamelijk letsel, werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto), daarmee rijdende over de weg, te weten de Cotherweg, en gekomen bij de kruising met de Langbroekerdijk, (terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank) op voornoemde kruising naar links is afgeslagen (ten einde de Langbroekerdijk op te rijden) en (daarbij) niet voldoende rechts heeft gehouden, ten gevolge waarvan verdachte op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden, althans de binnenbocht heeft genomen, waardoor een aanrijding is ontstaan met een bestuurder van een fiets (die voor de voor hem bedoelde haaientanden stil stond teneinde de Cotherweg over te steken) ten gevolge waarvan, de bestuurder van de fiets, te weten [slachtoffer] , gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, als bestuurder van een voertuig of personenauto), dit voertuig heeft bestuurd ,na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 280 microgram, in elk gevat hoger dan 220microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
(art 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
3.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede, op/aan de Langbroekerdijk, op of omstreeks 22 juli 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
(art. 7 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2016227771, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Basisteam Heuvelrug, doorgenummerd 1 tot en met 48. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 8 november 2016, p. 10 t/m 11.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] (
4.Proces-verbaal van rijden onder invloed van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 23 juli 2016, p. 20-23 (
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 juli 2018.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] d.d. 23 juli 2016, p. 24.
7.Idem, p. 25.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 juli 2016, p. 44.
9.Idem, p. 46.