ECLI:NL:RBMNE:2018:6888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
16/652371-18 en 16/659494-18 (gev. ttz); 01/845219-17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met inklimming en diefstal van een fiets

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2018, is de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder een poging tot diefstal met inklimming en de diefstal van een fiets. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juli 2018 en de ingediende bewijsstukken geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een fiets op 22 februari 2018 in Amersfoort, waarbij hij zich toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking. Daarnaast heeft de verdachte op 8 juli 2018 geprobeerd om geld of goederen weg te nemen uit een woning in Amersfoort, waarbij hij zich toegang verschafte door inklimming en geweld gebruikte tegen de bewoner. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastelegging van diefstal van een tube glijmiddel, omdat het bewijs hiervoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte, die eerder al soortgelijke misdrijven heeft gepleegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan, gezien zijn recidive en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652371-18 en 16/659494-18 (gev. ttz); 01/845219-17 (
tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI [verblijfplaats] – HvB [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2018.
De twee afzonderlijk aangebrachte strafzaken, met de hierboven weergegeven parketnummers, zijn ter terechtzitting gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en mr. L. van Poucke, advocaat te Best, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/652371-18:
feit 1:op 22 februari 2018 in Amersfoort een fiets heeft gestolen van [benadeelde 1] door middel van braak of verbreking;
feit 2:op 4 maart 2018 in Amersfoort een tube glijmiddel heeft gestolen van Albert Heijn.
16/659494-18:
op 8 juli 2018 in Amersfoort heeft geprobeerd geld of goederen weg te nemen uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ), en zich daarbij de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van inklimming, waarbij de poging tot diefstal werd gevolgd met geweld of bedreiging van geweld tegen [benadeelde 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16/652371-18, feit 2, en parketnummer 16/659494-18 ten laste gelegde. Voor hetgeen onder feit 1 bij parketnummer 16/652371-18 is ten laste gelegd heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het bij parketnummer 16/652371-18 onder 2 ten laste gelegde
4.3.1.1 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een tube glijmiddel in de Albert Heijn. Zij voert hiertoe aan dat uit het proces-verbaal inzake het uitkijken van de camerabeelden van voornoemd winkelpand blijkt dat verdachte de tube vermoedelijk in of onder zijn kleding verstopt, en tevens niet blijkt dat hij de tube, nadat hij deze uit het schap heeft gepakt, terug heeft geplaatst.
4.3.1.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het bewijs onvoldoende blijkt dat haar cliënt het glijmiddel zou hebben weggenomen. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat haar cliënt is gefouilleerd waarbij zijn zakken zijn doorzocht en op dat moment geen goederen bij hem zijn aangetroffen. Daarnaast zou ook uit de camerabeelden niet zijn gebleken dat cliënt het glijmiddel heeft weggenomen.
4.3.1.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte de tube glijmiddel in de Albert Heijn heeft weggenomen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de bij bovengenoemd parketnummer onder 2 ten laste gelegde diefstal.
4.3.2
De bewijsmiddelen [1]
Zaak 16/652371-18
Feit 1
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van (het afschrift van) van aangifte van [benadeelde 1] van 28 februari 2018; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 22 maart 2018; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2018. [4]
Zaak 16/659494-18
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 juli 2018, dossierpagina’s 24 t/m 27, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte:
(…) ik [zag] het raam van de badkamer van een woning open staan. Dit was op de eerste verdieping. Ik ben daar toen heen geklommen. (…) Ik had een rugzak bij mij met een betonschaar en een hamer erin. Ik had van alles bij me. (…) Ik heb iets van ijzer gepakt en
gezegd dat hij de voordeur open moest doen.(…) Als je zegt dat dit mogelijk een salontafeltje is geweest dan zou dat kunnen. (…) Ik wilde naar buiten omdat ik de confrontatie niet meer fijn vond. [5]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 juli 2018, dossierpagina’s 28 t/m 30, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte:
V: In de woning op de bank waar jij en de bewoner op geworsteld hebben is een schroevendraaier achtergebleven die niet van de bewoner is. Wat kan jij ons vertellen over deze schroevendraaier? A: Die schroevendraaier zat in mijn zak of in de rugzak. (…)
A: Ik had inderdaad handschoenen aan. Dit had ik in eerste instantie gedaan om niet te laten blijken dat ik daar naar binnen was geweest. Ik deed dit dus om geen sporen achter te laten.(…) Mijn rugzak is toen ook van mijn rug af gegaan tijdens die worsteling. Toen ik mij los had gewurmd van de bewoner (…). [6]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 8 juli 2018, dossierpagina’s 33 t/m 41, inclusief fotobijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de aangifte van [benadeelde 2] :
Zoals gezegd sliepen mijn vrouw en ik omstreeks 01.45 uur hedennacht. (…) Ik voelde dat hij mij op borsthoogte aan de kant probeerde te duwen.(…) Ik zag dat de verdachte handschoenen droeg. (…) Het werd toen een gevecht tussen de verdachte en mij.(…) Ik zag dat de verdachte een tweetal salontafels, zwart van kleur, van de grond pakte en mij daarmee dreigde te slaan. Ik zag ook dat de verdachte slaande bewegingen in mijn richting maakte met die salontafels. [7] Ik heb nu ook pijn. [8]
Een proces-verbaal d.d. 10 juli 2018, dossierpagina’s 42 t/m 44, inclusief bijlage, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant 2] :
Hij gaf mij aan dat zijn teen gebroken was (…). [9]
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verdediging heeft betoogd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij verdachte ontbrak ten tijde van het delict, nu hij niet de intentie had om iets weg te nemen uit de woning. De gedragingen van verdachte waren een noodkreet en puur gericht om te bewerkstelligen dat hij zou worden aangehouden door de politie voor het plegen van huisvredebreuk, waarna hij de hulp zou krijgen die hij nodig heeft.
Mede naar aanleiding van deze standpunten, overweegt de rechtbank als volgt.
Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden en de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk. Immers, verdachte is in het holst van de nacht bij een woning naar binnen geklommen via een openstaand raam op de eerste verdieping, terwijl hij een rugzak met allerhande inbrekerswerktuig bij zich had. Daar komt bij dat verdachte handschoenen droeg, naar eigen zeggen om geen sporen in de woning achter te laten. Nadat de bewoners van de woning wakker werden, is verdachte op de begane grond van de woning betrapt door de aangever. Vervolgens is verdachte in een worsteling terechtgekomen met aangever en heeft hij op gewelddadige wijze geprobeerd de woning te verlaten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte heeft geprobeerd spullen van zijn gading uit de woning weg te nemen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsvrouw hun weerlegging in de opgenomen bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/652371-18:
hij op 22 februari 2018 te Amersfoort, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
16/659494-18:
hij op 08 juli 2018 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen geld of goed(eren) van zijn gading, toebehorende aan [benadeelde 2] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte,
- die [benadeelde 2] tegen de borst, althans het lichaam, heeft geduwd en getrokken en
- een salontafel heeft opgetild en (vervolgens) daarmee slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde 2] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak 16/652371-18 onder feit 1 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van verbreking.
Het in zaak 16/659494-18 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De officier van justitie heeft daarnaast met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd deze toe te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van alle feiten, verzocht aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, waarbij zij een periode heeft voorgesteld van 6 maanden, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering. Een zodanig voorwaardelijk deel zou zorgen voor een stok achter de deur voor haar cliënt, en de voorwaarden zouden hem de hulp bieden die hij op dit moment nodig heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nare poging tot diefstal uit een woning, waarbij verdachte in het holst van de nacht via een raam de woning is ingeklommen waar de bewoners op dat moment lagen te slapen. Vervolgens heeft verdachte zich, toen hij op heterdaad werd betrapt en is vastgepakt door de bewoner en aangever [benadeelde 2] , geprobeerd los te worstelen waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de aangever. Verder heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Dat het in het onderhavige geval slechts bij een poging is gebleven, is niet aan enig handelen van verdachte te danken, doch enkel aan het feit dat verdachte op heterdaad werd betrapt door aangever. Verdachte heeft vervolgens met geweld geprobeerd te ontkomen en daarbij zodanig geweld gebruikt dat dit heeft geresulteerd in letsel bij aangever. De rechtbank is van oordeel dat het voorstelbaar is dat het gewelddadig handelen van verdachte nadat hij betrapt was, voor aangever een zeer angstige gebeurtenis is geweest, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van aangever afgelegd ter zitting over de impact van het gebeurde op hem en zijn familie. Verdachte is enkel uit geweest op persoonlijk (financieel) gewin en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke psychische gevolgen voor de slachtoffers van zijn handelen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft geenszins aangetoond het laakbare van zijn handelen in te zien en lijkt zich nog steeds de ernst van zijn gedragingen onvoldoende te realiseren. In dit kader heeft verdachte ter zitting herhaaldelijk laten blijken dat hij zichzelf als slachtoffer ziet en dat aan hem onvoldoende hulp wordt geboden.
Uit het strafblad van verdachte van 10 juli 2018 blijkt dat verdachte zich meerdere malen eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke misdrijven, waarbij de laatste veroordeling dateert van 17 juli 2017. Daarnaast blijkt uit het strafblad dat verdachte eerder een fiks voorwaardelijk strafdeel is opgelegd voor een soortgelijk feit, hetgeen verdachte er klaarblijkelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Dit neemt de rechtbank eveneens in het nadeel van verdachte mee.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport d.d. 26 juni 2018 opgesteld. In dit door mw. E.A.M. van Rie, reclasseringswerker, opgemaakte rapport wordt weergegeven dat verdachte kampt met een langdurige en hardnekkige verslaving. Verdachte zou meerdere klinische trajecten positief hebben doorlopen, maar tijdens het nazorgtraject terugvallen in zijn oude gedrag. Het risico op recidive wordt evenwel ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat dit advies is opgesteld voorafgaand aan de bewezenverklaarde poging om spullen te stelen uit een woning. Dit feit is door verdachte begaan toen hij was geschorst met een reeks voorwaarden voor eerdere, en oudere aangebrachte feiten. Bij deze schorsing is een uitgebreid en afgemeten kader van hulpverlening opgestart waar verdachte destijds uiterst gemotiveerd voor was dit goed na te leven. Ondanks deze hulpverlening heeft dit verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank is derhalve van mening dat het opleggen van bijzondere voorwaarden, dan wel het voorschrijven van verplicht hulpverleningscontact, een gepasseerd station is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het aantal en de ernst van de feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feitencomplexen worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Verder heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken, waardoor de straf lager is dan de strafeis zoals deze is gevorderd door de officier van justitie. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 26 april 2017 (
parketnummer 01/845219-17) is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Voorts is ter zitting gebleken dat deze voorwaardelijke straf nog niet onherroepelijk ten uitvoer is gelegd. Om die reden zullen deze straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat het voorwaardelijk strafdeel is opgelegd voor een soortgelijk feit.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16/652371-18 onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/652371-18 onder 1, en onder parketnummer 16/659494-18 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845219-17
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch onherroepelijk geworden voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen.
Bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 16/652371-18
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. A.G. Bakker en A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2018.
mr. A.G. Bakker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/652371-18
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets ,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking;
(art. 310 en 311 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tube glijmiddel ,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht)
16/659494-18
hij op of omstreeks 08 juli 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen geld of goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging hierin bestond, dat hij, verdachte,
- die [benadeelde 2] tegen de borst, althans het lichaam, heeft geduwd en/of getrokken en/of
- ( een) salontafel(s) heeft opgetild en/of (vervolgens) daarmee slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde 2]
(art. 45, 48, 310, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met registratienummer PL0900-2018099418Z (pagina 1 t/m 74) en het proces-verbaal met registratienummer PL0900-2018195671 (pagina 1 t/m 53) bevinden, volgens de in het desbetreffende proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van afschrift van de aangifte van aangeefster [benadeelde 1] d.d. 28 februari 2018, p. 3 t/m 5.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 22 maart 2018, p. 6 t/m 8.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 juli 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juli 2018, pag. 26.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juli 2018, pag. 29.
7.Proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 2] d.d. 8 juli 2018, p. 34.
8.Proces-verbaal van verhoor van aangever [benadeelde 2] d.d. 8 juli 2018, p. 35.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 10 juli 2018, p. 42.