ECLI:NL:RBMNE:2018:6887

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
16/652314-18, 02/214855-15 (vord. tul), 02/211687-17 (vord. tul), 02/236265-17 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ruiten en belediging van verbalisanten met oplegging van ISD-maatregel

Op 26 juni 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2018 in Leusden meerdere ruiten van een woning en een auto heeft vernield en twee agenten heeft beledigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft de ISD-maatregel van twee jaar gevorderd, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er zijn voldoende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder aangiften en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de immateriële en materiële schade is vastgesteld. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd met een van de benadeelde partijen voor de duur van drie jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding. De uitspraak is gedaan in het belang van de openbare orde en ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652314-18, 02/214855-15 (
vord. tul), 02/211687-17 (
vord. tul),
02/236265-17 (
vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,/
Thans gedetineerd te PPC [verblijfplaats] – [verblijfplaats]
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en mr. M.W.F. van Wijk, advocaat te Helmond, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 19 maart 2018 te Leusden meerdere ruiten en een auto heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 2:op 19 maart 2018 te Leusden twee agenten mondeling heeft beledigd.
VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
WAARDERING VAN HET BEWIJS
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op onder meer de geheel bekennende verklaring van verdachte, de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
T.a.v. feit 1:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 19 maart 2018; [2]
- het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] van 21 maart 2018; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2018. [4]
T.a.v. feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] van 19 maart 2018; [5]
- het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] van 19 maart 2018; [6]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 19 maart 2018; [7]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van 19 maart 2018; [8]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 juni 2018. [9]
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals deze feiten hieronder bewezen zijn verklaard.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 19 maart 2018 te Leusden opzettelijk en wederrechtelijk
meerdere ruiten en een auto, toebehorende aan Woningstichting [naam] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft vernield en beschadigd.
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Leusden , opzettelijk ambtenaren, te weten
[verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden agent van de politie eenheid
Midden-Nederland, gedurende de rechtmatige uitoefening van
hun bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft
beledigd door hun de woorden toe te voegen:
- "je bent gewoon een schijtzak en een pussy" en
- "hoeren van justitie, meer zijn jullie niet" en
- "staat zij soms ook met haar kontje krom voor haar baasje" en
- "je kontgat zal vast ook heel groot zijn, zo diep heeft je baas er in
gezeten" en
- "jullie zijn kankerhoeren van justitie" en
- "ik heb schijt aan jullie en aan die kankermongool achter het stuur" en
- "omdat je zelf een hoer van hun bent" en
- "stinkhoer" en
- "kanker politie",
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen
Het
onder 2bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN EEN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD maatregel) voor de duur van 2 jaren op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd de voorlopige hechtenis niet in mindering te brengen op deze maatregel. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het door de verdediging gedane verzoek tot het bepalen van een tussentijdse toets.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel – als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht – op te leggen. Deze maatregel dient te bestaan uit een volledig contactverbod met [benadeelde 2] . Voor iedere overtreding van deze maatregel dient verdachte 5 dagen hechtenis te ondergaan, met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde ISD-maatregel aan verdachte op te leggen en na negen maanden een tussentijdse toets te gelasten. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de voorlopige hechtenis in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van meerdere ruiten van de woning van de slachtoffers en beschadiging van de auto van de slachtoffers terwijl zij zich op dat moment in die auto bevonden. Verdachte heeft met zijn handelwijze aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen, geen oog te hebben gehad voor de schade die hij heeft veroorzaakt en volledig voorbij is gegaan aan de impact van zijn daden op de slachtoffers.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mondelinge belediging van een tweetal verbalisanten. Het uitschelden van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is kwetsend en denigrerend en ambtenaren met een publieke taak moeten -in het belang van de openbare orde- kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen als de onderhavige.
Uit het strafblad van 15 mei 2018 van verdachte blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer gewelds- en vermogensdelicten. Ook blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige door hem begane misdrijven, ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf is veroordeeld en dat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd. In dat kader wijst de rechtbank op de volgende veroordelingen:
  • De verdachte is op 6 februari 2018 bij vonnis van de politierechter te Den Bosch veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur.
  • De verdachte is op 28 juli 2015 bij vonnis van de politierechter te Den Bosch veroordeeld tot gevangenisstraf van 15 dagen waarvan 14 voorwaardelijk.
  • De verdachte is op 22 september 2014 bij vonnis van de politierechter te Den Bosch veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren en een gevangenisstraf van twee weken geheel voorwaardelijk.
Omtrent verdachte heeft de reclassering een rapport d.d. 30 mei 2018 opgesteld. In dit door dhr. M.J. van Hout, reclasseringswerker, opgemaakte rapport wordt weergegeven dat verdachte nauwelijks in staat is om problemen die op zijn pad komen op adequate wijze aan te pakken. Verdachte heeft in het verleden laten zien dat het hem ontbreekt aan de juiste copingmechanismen. Verdachte is volgens de reclassering op het oog vrolijk gestemd, maar onderhuids is het een man die teleurgesteld is, die maar geen grip kan krijgen op zijn leven en zich daarbij vrijwel volledig afhankelijk opstelt van anderen. Het fors gebruik van middelen en het plegen van delicten blijven daarbij onverminderd voortduren. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog en de kans op letselschade wordt eveneens ingeschat als hoog. Langdurige abstinentie van middelen is noodzakelijk om een drastische koerswijziging te bewerkstelligen. Volgens de reclassering kan dit alleen plaatsvinden in een gestructureerde setting waar betrokkene leert om de juiste oplossingsstrategieën voor zijn problemen aan te leren. Ook een vervolgtraject in een ambulant kader zal zeer intensief begeleid moeten worden. Door de reclassering wordt geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan voor oplegging van de ISD-maatregel. Het onder 1 bewezenverklaarde betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde te minste driemaal wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Uit het hiervoor genoemde rapport van de reclassering blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder is gebleken dat de eerdere aan verdachte opgelegde straffen, (ambulante) behandelingen en verplichte contacten met de reclassering verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen oplegging van de door de officier van justitie gevorderde maatregel eist.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het laakbare van zijn handelen inziet, dat hij graag aan zijn problemen wil werken en dat hij openstaat voor en gemotiveerd is mee te werken aan de ISD-maatregel.
Om de beëindiging van de recidive door verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing voor verdachtes problematiek alle kansen te geven, en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel in te vullen en te benutten . De rechtbank ziet dan ook niet de noodzaak de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de maatregel, die maximaal twee jaren zal beslaan.
De rechtbank acht het evenmin aangewezen een tussentijdse beoordeling te bepalen van de noodzaak van voortzetting van de maatregel. Op grond van het bepaalde in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht kan zo nodig de officier van justitie daartoe een vordering en de verdediging een verzoek doen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten acht de rechtbank het, overeenkomstig de officier, noodzakelijk dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel, zijnde een contactverbod met [benadeelde 2] , zal worden opgelegd voor de maximale duur van drie jaren. Indien de verdachte zich niet houdt aan de geformuleerde maatregel zal verdachte telkens 5 dagen in hechtenis worden genomen, met een maximum van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en zal daarom bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel die aan verdachte wordt opgelegd dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden een vordering ingediend.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 1.762,70. Dit bedrag is opgebouwd uit de kosten gemaakt voor de reparatie van de lakschade aan de auto (€ 1.052,70); de kosten gemaakt voor de vervanging van de vier vernielde rolgordijnen
(€ 260,-) en immateriële schade (€ 450,-). De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 1.619,70. Dit bedrag is op dezelfde wijze opgebouwd en bevat dezelfde schadeposten als de vordering van de voornoemde benadeelde partij [benadeelde 1] . Uitzondering hierop zijn de opgevoerde kosten gemaakt voor de vervanging van de rolgordijnen: deze worden door [benadeelde 2] begroot op € 117,-. De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, met dien verstande dat voor de kosten van de vervanging van de rolgordijnen moet worden uitgegaan van het bedrag opgenomen in de vordering van [benadeelde 2] , te weten € 117,-. Het totaal van de vordering wordt derhalve begroot op € 1319,70 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast stelt zij dat, nu de vorderingen verder inhoudelijk dezelfde schadeposten bevatten, indien één van de twee vorderingen door verdachte wordt voldaan, hij niet zal moeten worden gehouden de andere vordering te voldoen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, net als de officier van justitie, aangevoerd dat het bedrag betreffende de rolgordijnen wisselt en de raadsvrouw heeft verzocht om het bedrag voor deze schadepost op € 117,- te bepalen. Ten aanzien van het bedrag gevorderd voor de lakschade aan de auto heeft de raadsvrouw gesteld dat niet vaststaat, nu het slechts een pro forma factuur betreft, dat deze schade daadwerkelijk door de benadeelde partij is betaald. Daarnaast heeft zij betoogd dat haar cliënt niet de financiële middelen heeft om dit bedrag te voldoen. Ten aanzien van de immateriële kostenpost heeft de raadsvrouw aangevoerd dat tussen verdachte en benadeelde partij een lastige verstandhouding bestond waarbij van beide kanten sprake was van aantrekken en afstoten. De raadsvrouw heeft derhalve verzocht, ook mede gelet op de niet-eenvoudige aard van de vordering, om het materiële deel van de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding van voornoemde [benadeelde 1] , toewijsbaar, met dien verstande dat voor de schadepost betreffende de rolgordijnen zal worden uitgegaan van het bedrag ad € 117,-. Bij herberekening op grond van deze omstandigheid wordt het totale bedrag van de materiële vordering vastgesteld op € 1.169,70,-.
De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van
€ 150,-.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 1] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 1.319,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 (voor zowel de immateriële als de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.319,70,-, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 23 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] inhoudelijk dezelfde schadeposten bevatten, zowel voor het materiële als immateriële deel. Nu de rechtbank het materiële deel van de vordering van voornoemde benadeelde partij [benadeelde 1] heeft toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding om dit deel van de vordering van [benadeelde 2] af te wijzen. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 150,-.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 2] derhalve toewijzen tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,-, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 02/214855-15, 01/211687-17 en 01/236265-17
Nu de rechtbank de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar zal opleggen en de door verdachte ongeveer 4 maanden durende voorlopige hechtenis daarop niet in mindering zal worden gebracht acht de rechtbank het niet opportuun de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de vorderingen, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, dan ook afwijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 38v, 57, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
Oplegging maatregel
- legt op de maatregel tot
plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt op de maatregel dat de verdachte:
voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1982;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden (180 dagen). Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel
- beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering van de officier van justitie van 9 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank de rechtbank Breda van 26 juli 2016, parketnummer 02/214855-15, voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
- wijst af de vordering van de officier van justitie van 9 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 februari 2018, parketnummer 02/211687-17, voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- wijst af de vordering van de officier van justitie van 9 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 februari 2018, parketnummer 02/236265-17, voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot een bedrag van € 1319,70,- (zegge: dertienhonderdnegentien euro en zeventig eurocent), bestaande uit € 1169,70,- (zegge: elfhonderdennegenenzestig euro en zeventig eurocent) aan materiële schade en € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van
€ 1319,70,- (zegge: dertienhonderdnegentien euro en zeventig eurocent), bestaande uit € 1169,70,- (zegge: elfhonderdennegenenzestig euro en zeventig eurocent) aan materiële schade en € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 23 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot een bedrag van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij;
- bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te bepalen van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal aan te vullen met hechtenis van 3 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.D. Kleijne, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Leusden opzettelijk en wederrechtelijk
meerdere ruiten en een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Woningstichting [naam] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Leusden en/of Zeist, in elk geval in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten
[verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] , beiden agent van de politie eenheid
Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
haar/zijn/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft
beledigd door haar/hem/hun de woorden toe te voegen:
- " je bent gewoon een schijtzak en een pussy" en/of
- " hoeren van justitie, meer zijn jullie niet" en/of
- " staat zij soms ook met haar kontje krom voor haar baasje" en/of
- " je kontgat zal vast ook heel groot zijn, zo diep heeft je baas er in
gezeten" en/of
- " jullie zijn kankerhoeren van justitie" en/of
- " ik heb schijt aan jullie en aan die kankermongool achter het stuur" en/of
- " omdat je zelf een hoer van hun bent" en/of
- " stinkhoer" en/of
- " kanker politie",
althans woorden van gelijke beledigende aard en / of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018077924 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 52. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] namens [benadeelde 2] en Woningstichting [naam] , pag. 6 t/m 9.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] , pag. 9A t/m 9B.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 juni 2018.
5.Proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] , pag. 39 t/m 40.
6.Proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] , pag. 41 t/m 42.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 19 maart 2018, pag. 33 t/m 35.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 19 maart 2018, pag. 36 t/m 38.
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 juni 2018.