ECLI:NL:RBMNE:2018:6880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/16/423924 / HA ZA 16-729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van straatverlichting door de Gemeente Bunnik en uitleg van de overeenkomst met CityTec B.V.

In deze zaak vordert CityTec B.V. van de Gemeente Bunnik een vergoeding van € 757.000,00 voor de straatverlichting die na het einde van hun overeenkomst in gebruik is gehouden door de gemeente. De overeenkomst, die oorspronkelijk gold tot 31 december 2013 en daarna twee keer is verlengd, bevat bepalingen over eigendom en beëindiging. CityTec stelt dat de verlichtingsapparatuur eigendom is van hen en dat Bunnik deze onterecht in gebruik heeft gehouden. Bunnik betwist dit en stelt dat zij door natrekking eigenaresse is geworden van de straatverlichting.

De rechtbank oordeelt dat de uitleg van de overeenkomst en de bijlagen cruciaal zijn voor de beslissing. De rechtbank komt tot de conclusie dat Bunnik een vergoeding verschuldigd is voor het in gebruik houden van de straatverlichting, en stelt deze vast op € 305.587,00. Daarnaast is Bunnik wettelijke handelsrente verschuldigd over dit bedrag vanaf 31 januari 2016. De rechtbank wijst de vordering van CityTec voor de commerciële waarde en de vergoeding voor lopende projecten af, en compenseert de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 20 juni 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/423924 / HA ZA 16-729
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CITYTEC B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
eiseres,
advocaat mr. M.W.F. Oosterhuis te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BUNNIK,
zetelend te Odijk,
gedaagde,
advocaat mr. M.S. Sprik te Enschede.
Partijen zullen hierna CityTec en Bunnik genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 december 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 23 maart 2017;
  • de conclusie na comparitie van CityTec;
  • de conclusie na comparitie van Bunnik;
  • de antwoordconclusie na comparitie van CityTec;
  • de antwoordconclusie na comparitie van Bunnik.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
CityTec was onderdeel van het Eneco-concern en haar rechtsvoorgangsters. Het Eneco-concern is, kort gezegd, ontstaan uit de gemeentelijke energiebedrijven. Na verzelfstandiging van CityTec, rond 1999, zijn veel gemeenten, waaronder Bunnik, het beheer en onderhoud van (onder meer) straatverlichting bij CityTec blijven onderbrengen. Tussen CityTec en Bunnik bestaat een langdurige relatie. Sinds medio 1984 heeft CityTec (zelfstandig, dan wel als onderdeel van het Eneco-concern) voor Bunnik de openbare verlichting (lichtmasten en armaturen, hierna: straatverlichting) aangeschaft en onderhouden. Voor het laatst is die samenwerking vormgegeven in de op 8 januari 2009 gedateerde overeenkomst (productie 3 van CityTec, met bijlagen, hierna: de overeenkomst). De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 3 van de overeenkomst:
“(…) De verlichtingsapparatuur is eigendom van CityTec.”.
Artikel 3 van de bijlage
“Bestek financiën”van de overeenkomst (hierna: het Bestek financiën):
“Beëindiging overeenkomst
Als de overeenkomst door de gemeente wordt beëindigd, behoudt CityTec zich het recht voor om de verlichtingsapparatuur te verwijderen. (…)
Als bij beëindiging sprake is van overname van de aanwezige verlichtingsapparatuur door de gemeente, zal CityTec, naast de boekwaarde, ook de commerciële waarde inbrengen.”.
2.2.
De overeenkomst gold voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2013 en is daarna door partijen twee keer voor een jaar verlengd, dus tot en met 31 december 2015. Daarna heeft Bunnik het beheer van de straatverlichting bij een derde ondergebracht en is de overeenkomst geëindigd. De straatverlichting is bij het einde van de overeenkomst niet verwijderd, maar in gebruik gehouden door Bunnik.
2.3.
In dit geschil vordert CityTec (primair op grond van nakoming van de overeenkomst en subsidiair op grond van schadevergoeding) betaling van Bunnik van € 757.000,00 (namelijk de boekwaarde van de straatverlichting van € 654.000,00, een opslag voor de commerciële waarde van de straatverlichting van € 99.000,00 en een vergoeding voor lopende projecten van € 4.000,00), met nevenvorderingen. CityTec voert aan dat Bunnik die bedragen verschuldigd is omdat Bunnik de straatverlichting, waarvan CityTec stelt de eigenaresse te zijn, na het einde van de overeenkomst in gebruik heeft gehouden. Voor zover CityTec geen eigenaresse meer zou zijn, vordert CityTec genoemde bedragen op grond van schadevergoeding, omdat Bunnik ongerechtvaardigd verrijkt zou zijn door het overnemen van de straatverlichting van CityTec zonder daarvoor te betalen. Meer subsidiair vordert CityTec dat Bunnik moet meewerken aan het vestigen van een opstalrecht op de straatverlichting, op straffe van een dwangsom.
2.4.
Bunnik voert verweer en stelt dat zij geen vergoeding verschuldigd is, omdat zij door natrekking eigenaresse is geworden van de straatverlichting. Er kan dus kan geen sprake zijn van een ‘overname’ door Bunnik van de straatverlichting. Een eventuele vergoedingsplicht geldt volgens Bunnik alleen wanneer Bunnik actief de overeenkomst beëindigt en niet, zoals nu, de overeenkomst van rechtswege is geëindigd. Volgens Bunnik is zij verder niet ongerechtvaardigd verrijkt omdat zij voldoende heeft betaald, en hoeft zij niet mee te werken aan het vestigen van een opstalrecht. Voor zover Bunnik wél een vergoeding verschuldigd zou zijn, is dat veel minder dan het bedrag dat CityTec heeft berekend.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kernvraag van dit geding is eerst of uit de overeenkomst volgt dat Bunnik, na beëindiging van de overeenkomst, een vergoeding voor de straatverlichting moet betalen aan CityTec. Partijen leggen artikel 3 van het Bestek financiën verschillend uit.
De vraag hoe artikel 3 van het Bestek financiën moet worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van dat artikel. Bij de uitleg is van belang welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dat artikel konden toekennen en op dat, wat zij redelijkerwijs in dat kader van elkaar mochten verwachten. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
Partijen doen al tientallen jaren zaken met elkaar. In de jaren tot en met 2015 zijn er onder meer 2.836 lichtmasten met armaturen geplaatst (zie productie 8 van CityTec), die , verspreid in de tijd en afhankelijk van het verstrijken van de verschillende levensduren, vervangen zijn. De economische levensduur van straatverlichting is circa 30 jaar voor een lichtmast en circa 15 jaar voor een armatuur. Tot en met 2015 heeft CityTec de overeenkomst nageleefd en de investeringen (aanschaf, installatie en onderhoud) voor de straatverlichting betaald, waarbij zij ervan uit kon gaan dat zij die investeringen in de vele jaren daarna zou kunnen terugverdienen. Het is volstrekt onlogisch dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen hebben gehad dat CityTec om niet de straatverlichting zou overdragen aan Bunnik wanneer de overeenkomst eindigt, en zodoende niet in staat te zijn om haar investeringen terug te verdienen. Die bedoeling valt niet te lezen in enige bepaling van de overeenkomst of van de bijlagen. Integendeel, uit artikel 3 van de overeenkomst en uit artikel 3, eerste zin, van het Bestek financiën blijkt juist dat CityTec haar rechten zoveel mogelijk wilde waarborgen. Bunnik heeft te weinig feitelijk aangevoerd waarom dit anders zou zijn.
Artikel 3 van het Bestek financiën kan niet anders uitgelegd worden, dan dat partijen zijn overeengekomen dat Bunnik een vergoeding verschuldigd is voor de straatverlichting, wanneer zij die na het einde van de overeenkomst in gebruik houdt. De vraag wie het eigendomsrecht heeft, wie na afloop van de overeenkomst de macht heeft over de zaken en op welke manier de overeenkomst is geëindigd, is voor die uitleg niet van belang.
3.3.
Als richtlijn voor de hoogte van de vergoeding zijn partijen overeengekomen dat CityTec de boekwaarde en de commerciële waarde zal
“inbrengen”. Partijen laten zich er niet over uit wat dat ‘inbrengen’ dan inhoudt, maar CityTec gaat ervan uit dat dit betekent dat zij de boekwaarde en de commerciële waarde als grondslag voor de vergoeding aanhoudt. Omdat Bunnik dat niet tegenspreekt, zal ook de rechtbank daarvan uitgaan.
3.4.
Partijen verschillen fundamenteel van mening hoe de begrippen boekwaarde en commerciële waarde moeten worden ingevuld. Eerst de boekwaarde.
De boekwaarde
Volgens CityTec is de boekwaarde de ‘investering’ van de straatverlichting, verminderd met de ‘aflossingen’ (de maandelijkse betalingen van Bunnik). CityTec baseert de invulling van het begrip investering op artikel 1 onder b van het Bestek financiën, waarin staat:
“De investering van de verlichtingsapparatuur is gebaseerd op:
  • afschrijving en rente van de investering in de verlichtingsapparatuur;
  • kosten instandhouding van de verlichtingsapparatuur;
  • transport, plaatsing, montage en demontage van de verlichtingsapparatuur.”.
Daarnaast ziet CityTec de afschrijvingen annuïtair, waarbij de afschrijving en rente maandelijks een vast bedrag zijn, maar het gedeelte afschrijving in de eerste jaren klein is en in latere jaren groot. Na de economische levensduur brengt CityTec tot het einde van de technische levensduur nog 25% van het annuïtaire bedrag in rekening voor het (extra) onderhoud, waarbij CityTec stelt dat zij daar pas winst op de straatverlichting gaat maken.
Volgens Bunnik hebben partijen bij het begrip boekwaarde bedoeld dat wat in het algemeen spraakgebruik gebruikelijk is. Dat is de (historische) aanschafwaarde, verminderd met de afschrijvingen. Die afschrijvingen moeten volgens Bunnik lineair zijn, dus over de economische levensduur een jaarlijks gelijk bedrag, omdat dit het gebruik is bij straatverlichting.
3.5.
Het begrip boekwaarde wordt niet gedefinieerd in de overeenkomst of in de bijlagen daarvan. In de “Productmap” (productie 7 van CityTec, hierna: de productmap), waarvan Bunnik overigens ter discussie stelt dat zij die van CityTec heeft ontvangen, staat ook geen definitie van de boekwaarde. Ook worden het begrip boekwaarde niet gedefinieerd in de presentatie van CityTec aan Bunnik op 31 augustus 2012 (productie 15 van CityTec).
3.6.
De uitleg van CityTec wordt dus niet ondersteund in de overeenkomst of overige stukken. Op zichzelf is ‘boekwaarde’ een boekhoudkundig begrip, en wordt in het algemeen uitgelegd zoals Bunnik dat doet. De invulling die CityTec aan dat begrip geeft, is daarmee in strijd, omdat boekwaarde in het algemeen los staat van de daadwerkelijke betalingen van een debiteur. CityTec beschouwde zichzelf als eigenaresse van de straatverlichting, wat inhoudt dat de straatverlichting op haar balans zou moeten staan en dat afschrijvingen periodiek plaatsvinden, onafhankelijk van de wijze waarop zij haar kosten doorbelast aan Bunnik. De hoogte van de boekwaarde laten afhangen van de betalingen door Bunnik, is daarom op het eerste gezicht tegen de boekhoudkundige regels. Gezien de tegenstelling tussen de algemene invulling van het begrip boekhoudwaarde en de invulling die CityTec daaraan geeft, had het op de weg van CityTec gelegen om feitelijk en concreet nader te onderbouwen op basis waarvan partijen haar uitleg zijn overeengekomen. Het feit dat CityTec per maand ongeveer een gelijk bedrag in rekening heeft gebracht voor rente en aflossing, zegt op zich niets over de manier van afschrijving. De rechtbank houdt het ervoor dat de maandelijkse vaste bedragen leasebedragen zijn in de door CityTec beoogde leaseconstructie (zie de productmap en de presentatie van 31 augustus 2012, waarin die term veelvuldig gebruikt wordt), en niet de daadwerkelijke afschrijvingen.
3.7.
Op grond van het voorgaande is het uitgangspunt dat de uitleg van Bunnik van het begrip boekwaarde de juiste is, ook wat betreft het lineair afschrijven, omdat straatverlichting gelijkmatig over een periode slijt en een lineaire afschrijving daarom het meest aangewezen is. Uit niets blijkt dat CityTec intern en boekhoudkundig een annuïtaire afschrijvingsmethode heeft gehanteerd. Dit alles brengt mee dat artikel 3 van het Bestek financiën voor de boekwaarde zo moet worden uitgelegd, dat partijen zijn overeengekomen dat CityTec de boekhoudkundige restwaarde bij het einde van de overeenkomst bij Bunnik in rekening kan brengen, wanneer Bunnik de straatverlichting in gebruik houdt. [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) heeft in opdracht van Bunnik de boekwaarde van de straatverlichting volgens de hiervoor genoemde methode berekend op € 305.587,00.
3.8.
CityTec betwist de grondslagen voor de berekening van [bedrijfsnaam] . Volgens CityTec
is annuïtaire afschrijving overeengekomen en geen lineaire,
moeten bij de aanschafwaarde de uitgaven voor transport, plaatsing, instandhouding, montage en demontage worden gerekend,
is het jaar na plaatsing het vertrekpunt voor de afschrijving en niet het jaar van plaatsing zelf,
gaat [bedrijfsnaam] uit van onjuiste prijzen en onjuiste aantallen lichtmasten,
is de economische levensduur van lichtmasten 30 jaar en van armaturen 15 jaar, en niet de technische levensduur.
Punt a.
en b.is hiervoor al beoordeeld.
Punt b: zoals hiervoor al is overwogen, zijn de uitgaven voor transport, plaatsing, instandhouding montage en demontage geen elementen die gebruikt mogen worden voor de bepaling van de boekwaarde. Volgens Bunnik heeft CityTec bovendien de kosten van transport, plaatsing, instandhouding, montage en demontage al in rekening gebracht door middel van de periodieke facturen. Dat Bunnik gedurende de looptijd van de overeenkomst die facturen heeft betaald, staat niet ter discussie. Gezien de posten op de facturen onder die noemers (zie productie 17 van CityTec) en omdat CityTec onvoldoende weerspreekt dat zij die posten niet eerder in rekening heeft gebracht, houdt de rechtbank de stelling van Bunnik op dit punt voor juist.
Punt c: CityTec heeft niet uitgelegd waarom het vertrekpunt voor afschrijving het jaar ná plaatsing moet zijn, reden waarom de rechtbank aan die betwisting voorbij gaat.
Punt d: CityTec baseert de door haar gestelde onjuistheid van de prijzen die [bedrijfsnaam] hanteert op het feit dat bij de aanschafwaarde kosten van
“montage, interne dienstverlening, afschrijving, onderhoud etc.”moeten worden opgeteld, maar hiervoor is al beoordeeld dat die kosten niet bij de boekwaarde zoals partijen die hebben bedoeld, mogen worden opgeteld. Tegenover de door CityTec gestelde onjuiste aantallen voert Bunnik aan dat voor de aantallen de gegevens van CityTec zelf zijn gebruikt, wat CityTec niet weerspreekt. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat de door [bedrijfsnaam] genoemde aantallen juist zijn.
Punt e: [bedrijfsnaam] heeft voor lichtmasten gerekend met een afschrijvingsperiode van 30 jaar en voor armaturen met een afschrijvingsperiode van 15 jaar. [bedrijfsnaam] heeft na deze economische levensduur de restwaarde (dus de boekwaarde verminderd met de afschrijvingen) op nihil gesteld, en CityTec maakt onvoldoende duidelijk waarom dat anders zou zijn.
Al met al heeft CityTec de berekening van Bunnik door [bedrijfsnaam] onvoldoende gemotiveerd betwist. Het uitgangspunt is dus dat de boekwaarde van de straatverlichting per 1 januari 2016 € 305.587,00 bedraagt.
De commerciële waarde
3.9.
Volgens CityTec is de commerciële waarde, te berekenen na afloop van de economische levensduur, 10% over de geïnvesteerde bedragen, aflopend vanaf het einde van de economische levensduur tot het einde van de technische levensduur.
Bunnik legt artikel 3 van het Bestek financiën op dit punt zo uit, dat de commerciële waarde de marktwaarde is van de straatverlichting: die komt volgens Bunnik pas in beeld wanneer de commerciële waarde de boekhoudkundige marktwaarde overstijgt.
3.10.
De definitie die CityTec hanteert, blijkt niet uit de overeenkomst, niet uit de bijlagen bij de overeenkomst en ook niet uit de productmap of de presentatie van 31 augustus 2012. CityTec voert aan dat dit bij haar de gebruikelijke methode is om de commerciële waarde te berekenen. Maar in de productmap vermeldt CityTec een standaard commerciële waarde van € 50,00 per lichtmast (zie productie 7 van CityTec, onder
“Beëindiging overeenkomst”). Het verband tussen die € 50,00 per lichtmast en de manier waarop CityTec de door haar gevorderde € 99.000,00 aan commerciële waarde berekend, is afwezig. Op genoemde € 50,00 per lichtmast doet CityTec overigens geen beroep, dus dat laat de rechtbank verder buiten beschouwing. Het had op de weg gelegen van CityTec om, als de eerder genoemde berekeningswijze inderdaad haar gebruikelijke methode zou zijn, feitelijk te stellen wanneer, waar en bij wie zij die methode heeft gehanteerd, maar dat doet CityTec niet. Ook meldt zij geen feiten of omstandigheden die een aanknopingspunt bieden voor de conclusie dat Bunnik bij het sluiten van de overeenkomst had moeten begrijpen dat Citytec deze methode hanteert.
3.11.
Dat de straatverlichting voor CityTec nog een waarde heeft die de boekhoudkundige restwaarde te boven gaat, heeft CityTec naar behoren onderbouwd. Haar verdienmodel is er kennelijk op gebaseerd geweest dat zij na het verstrijken van de economische levensduur nog een aantal jaren (tot het verstrijken van de technische levensduur) 25% van haar kapitaallasten in rekening kan brengen. Dat partijen in de loop van de overeenkomst daar ook op die manier uitvoering aan hebben gegeven, staat niet ter discussie. Maar CityTec heeft onvoldoende feitelijk duidelijk gemaakt dat het in artikel 3 van het Bestek financiën gehanteerde begrip commerciële waarde zo moet worden uitgelegd, dat zij bij het einde van de overeenkomst die te verwachten winst op economisch afgeschreven straatverlichting nog in rekening kan brengen bij Bunnik op de manier zoals zij in deze procedure heeft gesteld. De door Bunnik gehanteerde uitleg acht de rechtbank juist. En omdat niet is gesteld of gebleken dat de marktwaarde van de straatverlichting per 1 januari 2016 hoger zou zijn dan de door [bedrijfsnaam] berekende boekhoudkundige restwaarde, is de door CityTec gevorderde commerciële waarde niet toewijsbaar.
3.12.
De slotsom is dat de vergoeding die Bunnik moet betalen voor het in gebruik houden van de straatverlichting per 1 januari 2016 € 305.587,00 is.
3.13.
Bunnik betwist dat zij € 4.000,00
“lopende werken”verschuldigd zou zijn, en CityTec licht haar vordering niet nader toe. Dit brengt mee dat de vordering op dit punt, als onvoldoende nader onderbouwd, niet toewijsbaar is.
3.14.
Omdat de vergoeding die Bunnik moet betalen voortvloeit uit de overeenkomst, en die overeenkomst een handelsovereenkomst is zoals bedoeld in artikel 6:119a lid 1 BW, is Bunnik over de vergoeding de wettelijke handelsrente verschuldigd. Omdat niet blijkt dat een uiterste datum van betaling is overeengekomen, is de rente op de voet van artikel 6:119a lid 2 onder b BW verschuldigd vanaf 31 januari 2016.
3.15.
CityTec maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. CityTec heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, ook omdat de vordering voor de hoofdsom alleen gedeeltelijk wordt toegewezen. De rechtbank volgt het op de wet gebaseerde tarief, toegepast op de toe te wijzen hoofdsom. Berekend over € 305.587,00 is dat € 3.302,94. Het totaal toe te wijzen bedrag is daarmee (€ 305.587,00 + € 3.302,94 =) € 308.889,94.
3.16.
Er is geen grondslag om naast de uit de overeenkomst verschuldigde vergoeding een schadevergoeding aan CityTec toe te kennen. Voor zover de eigendom van de straatverlichting is overgegaan van CityTec naar Bunnik, is er door de vergoeding waartoe Bunnik in deze procedure veroordeeld zal worden, geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
3.17.
Omdat Bunnik onvoldoende feitelijk motiveert waarom CityTec het bedrag waartoe Bunnik zal worden veroordeeld niet zou kunnen terugbetalen wanneer CityTec in hoger beroep ongelijk krijgt, is er geen aanleiding om de door CityTec gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis niet toe te kennen.
3.18.
Er is verder geen aanleiding om Bunnik te verplichten mee te werken aan het vestigen van een opstalrecht op de straatverlichting. Een opstalrecht kan alleen worden gevestigd wanneer vast zou komen te staan dat CityTec eigenaresse is van de straatverlichting. Dat is niet het geval. Als sprake is van natrekking, is Bunnik eigenaar. CityTec is verder geen eigenaar van het openbare verlichtingsnetwerk, zodat haar argument dat de straatverlichting goederenrechtelijk tot dat netwerk behoort, haar niet helpt.
3.19.
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Bunnik om aan CityTec tegen bewijs van kwijting te betalen € 308.889,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over € 305.587,00 vanaf 31 januari 2016 tot de dag van algehele voldoening,
4.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: RW (4211)