ECLI:NL:RBMNE:2018:6872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/445353 / HA ZA 17-705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betalingsverplichtingen en onrechtmatig handelen in verband met elektriciteitsfraude

In deze zaak vordert Liander N.V. nakoming van betalingsverplichtingen van verschillende gedaagden in verband met onrechtmatig handelen en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. Liander stelt dat de gedaagden betrokken zijn bij een hennepkwekerij die elektriciteit heeft afgenomen zonder registratie. De vordering is gebaseerd op contractuele verplichtingen en groepsaansprakelijkheid volgens artikel 6:166 BW. De rechtbank oordeelt dat Liander onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De procedure tegen gedaagde sub 1 is geschorst vanwege faillissement. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt Liander in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.082,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de eiser om concrete feiten te stellen ter onderbouwing van haar vorderingen.

Uitspraak

VONNIS

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/445353 / HA ZA 17-705
Vonnis van 2 mei 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres, hierna te noemen: Liander, advocaat mr. M. Teekens te Leiden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3. de stichting
[gedaagde sub 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
4.
[gedaagde sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] .
hierna te noemen: [gedaagde sub 5] .
6.
[gedaagde sub 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 6] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2017,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2018. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.
De feiten
2.1.
Liander is de netbeheerder van het elektriciteitsnet in Hilversum.
2.2.
Op 12juli 2016 is in het pand aan de [woonplaats] te [vestigingsplaats] (hierna: het pand) een hennepkwekerij aangetroffen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de voor de hennepkwekerij verbruikte elektriciteit niet door de elektriciteitsmeter is geregistreerd.
2.3.
Uit het Centraal Aansluitingenregister van Liander blijkt dat op het onder 2.2 genoemde adres als contractanten van Liander ingeschreven hebben gestaan:
- in de periode van 16 mei 2014 tot 30 april 2015: [gedaagde sub 6] met zijn eenmanszaak [eenmanszaak] ,
- in de periode van 30 april 2015 tot 4 januari 2016: [gedaagde sub 6] , en
- in de periode van 4 januari 2016 tot en met de ontdekking van de hennepkwekerij: [gedaagde sub 1] .
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft als bestuurder en enig aandeelhouder [gedaagde sub 2] . Van [gedaagde sub 2] is [gedaagde sub 3] bestuurder en enig aandeelhouder. [gedaagde sub 3] heeft als bestuurder [gedaagde sub 5] . [gedaagde sub 5] is moeder van [gedaagde sub 6] .
2.5.
Op de overeenkomst tussen Liander en de contractspartijen van Liander zijn de Algemene Voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleinverbruikers (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.6.
[gedaagde sub 1] is bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 januari 2018 failliet verklaard met aanstelling van mr. G.H. Smink te Amersfoort als curator.

3.Het geschil

3.1.
Liander vordert na vermindering van eis - samengevat - de hoofdelijke veroordeling van gedaagden bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van
€ 32.332,81, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede de proceskosten en nakosten, ook deze met rente te vermeerderen.
3.2.
Liander baseert haar vordering primair op nakoming van de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, meer in het bijzonder uit door haar met name genoemde bepalingen van de algemene voorwaarden, en de mede daaruit voortvloeiende contractuele zorgplicht, waarvan zij stelt dat gedaagden die hebben
geschonden. Daarnaast stelt Liander dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Zij beroept zich voor wat betreft de hoofdelijkheid op groepsaansprakelijkheid van alle gedaagden op grond van artikel 6:166 BW, dan wel op bestuurdersaansprakelijkheid. De gevorderde hoofdsom bestaat uit de kosten voor de buiten de meter om geleverde electriciteit, berekend op basis van een schatting van het aantal hennepoogsten en de daarvoor benodigde electriciteit, alsmede bijkomende kosten, al dan niet in de vorm van schadevergoeding.
3.3.
Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering. Zij betwisten betrokkenheid bij de hennepkwekerij en wijzen er op dat het pand verhuurd is geweest vanaf de zomer van 2015 tot aan de ontdekking van de kwekerij. Zij voeren in de kern genomen aan dat Liander de grondslag van haar vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, haar verwijten onvoldoende concreet heeft gemaakt en onvoldoende heeft gesteld ten aanzien van de gevorderde hoofdelijkheid op basis van groepsaansprakelijkheid. Ook betwisten zij het bestaan van schade en de door Liander gehanteerde uitgangspunten bij de berekening ervan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] per 8 januari 2018 failliet is verklaard. Dit brengt mee dat de procedure tussen Liander en [gedaagde sub 1] op grond van artikel 29 Fw is geschorst.
4.2.
Ter zitting heeft Liander haar vordering jegens [gedaagde sub 5] . ingetrokken, hetgeen reeds om deze reden tot afwijzing van de tegen haar ingediende vordering dient te leiden.
4.3.
Liander baseert haar vorderingen jegens alle gedaagden op, zo begrijpt de rechtbank, de vaststelling dat een aantal van hen opeenvolgend contractspartij van haar is geweest in een periode waarover Liander aanneemt dat sprake is geweest van afname van elektriciteit buiten de meter om, uitgaande van het geschatte aantal hennepoogsten. Daarbij stelt zij dat aan ieder van de gedaagden, die als groep opereerden, bekend was of had kunnen zijn dat er een hennepkwekerij zat en dat ieder van hen in staat was, of moet worden geacht te zijn geweest, om aan de elektriciteitsfraude een einde te maken, maar dat de wil van alle gedaagden tezamen juist was gericht op continuering van die kwekerij en fraude. Omdat ook de bestuurders hiervan wisten, zijn zij aansprakelijk zowel op basis van eigen onrechtmatig handelen als op basis van bestuurdersaansprakelijkheid, volgens Liander. Ter onderbouwing van de gestelde (gezamenlijke) intentie op en wetenschap van het illegaal kweken van hennep en het daartoe aftappen van elektriciteit stelt Liander dat gedurende de tweejarige periode van opeenvolgende contracten nauwelijks elektriciteit via de meter is afgenomen (2000 kWh), waardoor in het pand kennelijk geen of nauwelijks andere activiteiten hebben plaatsgevonden dan de hennepkwekerij.
4.4.
Liander heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, welke concrete gedraging van welke gedaagde partij in strijd komt met een of meer contractuele verplichtingen en waarom. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] zijn voor wat betreft het pand überhaupt geen contractspartij van Liander geweest. Op hen rustte dus sowieso geen nakomingsverplichtingen, noch van de bepalingen van de overeenkomst noch van een contractuele zorgplicht. Van een tekortkoming daarin kan dan evenmin sprake zijn.
De vorderingen jegens hen zijn op die grondslagen dus hoe dan ook niet toewijsbaar. Dat zou mogelijk anders zijn jegens de gedaagden met wie in de volgens Liander relevante periode wel een contract bestond ( [gedaagde sub 6] , deels ten behoeve van zijn eenmanszaak, en [gedaagde sub 1] ), maar dan wreekt zich dat Liander ten aanzien van deze partijen haar stelplicht verzaakt. Anders dan Liander kennelijk veronderstelt, rust noch op [gedaagde sub 6] , noch op de andere gedaagden zoiets als een risicoaansprakelijkheid voor de buiten de meter om afgenomen elektriciteit. Zowel voor de verplichting tot nakoming van de door Liander gestelde betalingsverplichtingen als voor aansprakelijkheid wegens schending van de door haar met name genoemde artikelen van de algemenen voorwaarden of van de contractuele zorgplicht moet Liander feiten stellen , en bij betwisting bewijzen, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Dit geldt temeer waar zij kennelijk geen onderscheid wenst te maken naar gelang de verschillende opeenvolgende contracten en noch de vordering noch haar onderbouwing ervan dienovereenkomstig uitsplitst. Kennelijk volstaat volgens Liander de vaststelling dat in de genoemde aansluitende contractperiodes sprake is geweest van het aftappen van elektriciteit, maar dat is - mede gelet op de betwisting - onvoldoende. Het enige concrete aanknopingspunt dat Liander heeft aangereikt is het volgens haar zeer lage verbruik van elektriciteit in de totale tweejarige contractperiode. Dit enkele gegeven - dat ook door onverdachte redenen valt te verklaren - is echter niet voldoende om er van uit te kunnen gaan dat [gedaagde sub 6] of de andere - al dan niet contracterende - gedaagden wisten of hadden kunnen weten dat van het illegaal aftappen van elektriciteit sprake was, laat staan dat de intentie daarop was gericht.
4.5.
Op grond van welke concrete feiten of omstandigheden Liander tot de conclusie komt dat sprake is van onrechtmatig handelen van (alle dan wel één of meer) gedaagden vanwege een opgetuigde "kerstboom" met het oog op een bij hen (allen) bestaande intentie op (continuering van) de kwekerij en het aftappen van elektriciteit heeft zij ook niet toegelicht. Zij volstaat in feite met die enkele stelling tegen de achtergrond van haar opmerking dat "steeds vaker constructies worden bedacht waarbij rechtspersonen worden ingezet om de rechtsgang van Liander te belemmeren en/ofte bemoeilijken". Wat daar verder van zij, daarmee is nog niet gezegd dat dit ook in deze zaak zo is. Voor het aannemen van groepsaansprakelijkheid op de voet van artikel 6:166 BW of van de aansprakelijkheid van bestuurders in die hoedanigheid bestaan onvoldoende aanknopingspunten op grond van hetgeen Liander daarvoor heeft aangevoerd. Dat Liander vanwege de haar bekende feiten het donkerbruine vermoeden koestert dat een of meer gedaagden wel degelijk een, al dan niet contractueel, verwijt te maken valt van de onbetaald afgenomen elektriciteit en hier willens en wetens een rookgordijn opwerpen acht de rechtbank niet geheel onbegrijpelijk. Het ligt echter op de weg van Liander om ter onderbouwing daarvan voldoende concrete feiten te stellen, en dat heeft zij nagelaten. Er is geen grond of reden om die stelplicht en het daaruit voortvloeiende bewijsrisico hier bij gedaagden te leggen.
4.6.
Tot slot doet Liander nog een beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Zij stelt in het algemeen dat degene die elektriciteitsfraude pleegt en/of bewerkstelligt en/of in stand laat, ongerechtvaardigd wordt verrijkt door gebruik te maken van elektriciteit waarvoor niet wordt betaald. Zij heeft echter niet onderbouwd op welke wijze gedaagden door de elektriciteitsfraude zouden zijn verrijkt. Voor zover de vordering van Liander is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, moet de vordering eveneens worden afgewezen.
4.7.
Liander zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. en [gedaagde sub 6] worden begroot op:
  • griffierecht 1.924,00
  • salaris advocaat
Totaal € 3.082,00.

5.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.1.
verstaat dat ten aanzien van [gedaagde sub 1] de procedure op grond van artikel 29 Fw is geschorst,
ten aanzien van [gedaagde sub 2] B.V., [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 5] . en [gedaagde sub 6]
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt Liander in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] B.V., [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 5] , [gedaagde sub 5] . en [gedaagde sub 6] tot op heden begroot op€ 3.082,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.
type: JMW (943)
coli: MH (4803)