ECLI:NL:RBMNE:2018:682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3225
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze uitkering werd per 17 januari 2017 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen toestemming heeft gegeven voor het delen van medische gegevens met haar werkgever, wat leidde tot de beslissing om deze gegevens met zorg te behandelen. Tijdens de zitting op 20 december 2017 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts haar bevindingen voldoende had gemotiveerd.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de medische beoordeling te twijfelen en oordeelde dat de arbeidskundige rapportages voldoende onderbouwd waren. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door verweerder rechtmatig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.S. Gaastra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf] BV, te [vestigingsplaats] , gemachtigde: dr. E. Kraaier.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de uitkering die zij ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd wordt per 17 januari 2017 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 5 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische
gegevens bevatten aan haar werkgever. De rechtbank heeft de medische stukken
met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
toegestuurd aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Zoals hiervoor is weergegeven, heeft eiseres geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij de werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens - voor zover hier van belang - hieronder daarom zo veel als mogelijk vermeden.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres is op
6 december 2010 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerkster voor 24 uur per week. Het dienstverband bij de werkgever is per 1 juni 2011 beëindigd. Aansluitend is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Per einde wachttijd,
3 december 2012, is aan eiseres een loongerelateerde Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschiktenuitkering (WGA-uitkering) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De uitkering is per 3 juni 2015 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Verweerder heeft eiseres in 2016 benaderd voor een herbeoordeling. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
3. Het geschil gaat over de beëindiging per 17 januari 2017 van de WIA-uitkering die eiseres ontving, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
4. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar verschillende klachten en er dient een urenbeperking aangenomen te worden.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser(es) aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots heeft, zo blijkt uit haar rapportage van 18 mei 2017, het dossier bestudeerd, eiseres onderzocht en informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft Jansen-Bots opnieuw gerapporteerd op 2 november 2017, waarbij zij is ingegaan op de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar bevindingen inzichtelijk heeft gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Jansen-Bots schrijft in haar rapportage dat de toestand van eiseres ten tijde van het onderzoek in essentie gelijk is aan de toestand ten tijde van de datum in geding en het onderzoek van de primaire verzekeringsarts. Hoewel eiseres zichzelf volledig arbeidsongeschikt acht, voldoet zij niet aan de criteria hiervoor, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Conform de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ is er volgens Jansen-Bots geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. In de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) worden door Jansen-Bots enkele aanpassingen verricht. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ieder item gemotiveerd. Eiseres heeft haar beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen.
8. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft eiseres geen gronden aangevoerd, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. De door eiseres genoemde items op grond waarvan de geduide functies volgens haar ongeschikt zijn, zijn items waarop zij niet beperkt wordt geacht of die binnen haar belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML passen. De rechtbank is dan ook, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, van oordeel dat verweerder met de arbeidskundige rapportages voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.