ECLI:NL:RBMNE:2018:681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3597
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die als tegelzetter werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door fysieke klachten na een ongeval. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder om geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen toestemming had gegeven voor het verstrekken van medische gegevens aan zijn ex-werkgever, wat leidde tot een zorgvuldige afweging van de medische rapportages. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom eiser niet als meer dan 34,72% arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van verweerder juist waren en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de medische beoordeling onzorgvuldig was verricht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Hebly),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V, te [vestigingsplaats] , gemachtigde: drs. F.A.M. Moret.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 12 februari 2017 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 15 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij (ex-werkgever) heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de ex-werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde drs. F.A.M. Moret.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en vergezeld van zijn vrouw en zwager. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig én voor zover mogelijk zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als tegelzetter voor 38,69 uur per week. Op 15 februari 2015 is hij uitgevallen met fysieke klachten na een ongeval. Op 26 oktober 2016 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd per einde wachttijd, 12 februari 2017. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per
12 februari 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij 34,72%, dus minder dan 35%, arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen op vier items in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) onderschat zijn.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onzorgvuldig is verricht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep H.R. van der Wiel heeft, zo blijkt uit de rapportage van 6 juli 2017, het dossier bestudeerd en eiser onderzocht. Van der Wiel heeft de beperkingen zoals deze door de primaire verzekeringsarts waren vastgelegd op enkele punten aangepast en vastgelegd in de FML van 6 juli 2017. De rechtbank is van oordeel dat hij zijn bevindingen voldoende inzichtelijk gemotiveerd heeft.
7. De rechtbank ziet eveneens geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling onjuist is en neemt daarbij het volgende in overweging. Eiser is in de FML van 6 juli 2017 ten aanzien van het item 5.1, zitten, licht beperkt geacht. Dit betekent dat hij ongeveer een uur achteren kan zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij als toelichting opgenomen dat eiser incidenteel tot twee uur kan zitten. Op item 5.2, zitten tijdens werk, is eiser niet beperkt en wordt hij geacht de gehele werkdag te kunnen zitten. Eiser acht dit niet begrijpelijk. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de items wellicht hetzelfde lijken te betekenen, maar dat er een verschil is. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser licht beperkt wordt geacht op het item ‘zitten’, dit niet in de weg staat aan een normaalwaarde op het item ‘zitten tijdens werk’, omdat bij deze laatste geldt dat vertreden mogelijk is. Dit blijkt uit de CBBS basisinformatie. Als er geen overschrijding plaats vindt op het item ‘zitten’, dan is ‘zitten tijdens werk’ gedurende de hele dag mogelijk.
Eiser heeft verder gesteld dat hij beperkt geacht moet worden op item 4.22, knielen of hurken, omdat hij niet in staat is om te hurken. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van der Wiel heeft in zijn rapportage gemotiveerd dat het er bij dit item om gaat of iemand kan knielen óf hurken. Uit het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat eiser niet in staat is tot hurken, maar hij wel op zijn knieën kan zitten. De rechtbank kan deze motivering volgen. Uit de CBBS basisinformatie blijkt dat iemand slechts beperkt wordt geacht op dit item als blijkt dat die persoon niet of nauwelijks in staat is knielend of hurkend met de handen de grond te bereiken. Nu eiser wel kan knielen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat eiser niet beperkt is op dit item. Eiser heeft ten aanzien van de hiervoor genoemde items of de andere door hem aangevoerde items geen medische informatie overgelegd. De rechtbank ziet in dat eiser forse beperkingen ervaart en hier is door verweerder in de FML van 6 juli 2017 in ruime mate rekening mee gehouden. Dat eiser echter meer beperkingen ervaart dan medisch objectiveerbaar vast te stellen is, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J.H. Landwehr heeft eiser, zo blijkt uit zijn rapportage van 8 augustus 2017, geschikt geacht voor de functies Productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en Samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). Op basis van deze functies wordt eiser 34,72% arbeidsongeschikt geacht.
9. Eiser voert tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aan dat hij niet in staat is om de functies Productiemedewerker textiel en Samensteller elektrotechnische apparatuur te verrichten, omdat in deze functies met een voetpedaal gewerkt moet worden. Dit kan eiser niet met zijn linkervoet. Daarnaast voert eiser aan dat alle geduide functies ongeschikt zijn, omdat hij deze vanwege medische redenen niet kan verrichten.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een aanvullende rapportage van
14 december 2017 gemotiveerd dat er geen beperking is gegeven voor het werken met een voetpedaal en dat het in beide functies mogelijk is om zelf te bepalen met welke voet het pedaal bedient moet worden. De rechtbank kan deze motivering volgen en ziet ook geen aanleiding om deze voor onjuist te houden. De overige punten die eiser heeft aangevoerd zijn terug te voeren naar de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, uitgaande van de juistheid van de FML van 6 juli 2017, met de arbeidskundige rapportages van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser. Eiser moet de functies dan ook kunnen verrichten.
11. Nu eiser op basis van de geduide functies 34,72% arbeidsongeschikt wordt geacht, heeft verweerder terecht geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.