In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2018 een tussenbeschikking gewezen in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster]. De werknemer was sinds 1992 in dienst bij de werkgever en werd op 16 maart 2018 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer fysiek geweld had gebruikt tegen een collega en verbaal had bedreigd. De werknemer betwistte deze beschuldigingen en verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding en andere vergoedingen, evenals de vernietiging van een concurrentiebeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever de bewijslast draagt voor de dringende reden van ontslag. De rechter heeft de werkgever opgedragen om bewijs te leveren van de stellingen dat de werknemer fysiek geweld heeft gebruikt en collega's verbaal heeft bedreigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 september 2018, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft de werkgever tot 7 november 2018 de tijd gegeven om schriftelijk te rapporteren over de wijze waarop zij bewijs wil leveren, en heeft de procedure aangehouden voor verdere beslissingen.
De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het arbeidsrecht, waaronder de voorwaarden voor ontslag op staande voet en de verplichtingen van de werkgever bij het bewijs van dringende redenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de rechten van werknemers te respecteren.