ECLI:NL:RBMNE:2018:6773

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
16/659574-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling met vrijheidsbeperkende maatregel

Op 7 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 augustus 2018 brand heeft gesticht in een bedrijfspand en een ruit heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk vuur heeft aangestoken in een pand, wat heeft geleid tot gedeeltelijke verbranding van de inboedel, en dat hij een ruit heeft vernield door er een steen doorheen te gooien. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij voor de duur van 3 jaren. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding een onevenredige belasting voor het strafproces met zich meebracht. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659574-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, alsmede mr. T. Mulder, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 12 augustus 2018 brand heeft gesticht in een bedrijfspand aan de [adres] in Lelystad , waardoor (de inboedel van) dat pand is verbrand;
feit 2:
op 12 augustus 2018 in Lelystad een ruit van [A] of [benadeelde partij] heeft vernield door een steen door die ruit te gooien.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het pand niet geheel is verbrand en de ruit niet aan [A] toebehoorde, maar aan [benadeelde partij] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 november 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing van 20 september 2018, genummerd PL0900-2018233918-11, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , doorgenummerd pagina 74 tot en met pagina 76;
feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 november 2018;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 augustus 2018, genummerd PL0900-2018233918-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende de aangifte van [benadeelde partij] , doorgenummerd pagina 31 tot en met pagina 33.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 12 augustus 2018 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur uit een aansteker in aanraking gebracht met een servet, welke deels in de met benzine overgoten ruimte in voornoemd bedrijfspand hing, ten gevolge waarvan (de inboedel van) voornoemd pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in voornoemd pand bevindende goederen te duchten was;
feit 2:
op 12 augustus 2018 te [plaatsnaam] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit toebehorende aan [benadeelde partij] heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een steen door voornoemde ruit te gooien.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een onderzoek door de reclassering en eventuele behandelingen die blijkens dit onderzoek nodig worden geacht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd een contactverbod met [benadeelde partij] op te leggen zoals bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van drie jaren en dat contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet eerder voor brandstichting veroordeeld is. Daarbij komt dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld, het vuur snel is gedoofd en de brand van buitenaf te blussen was. Daarnaast heeft de verdediging voor wat betreft de strafmaat gewezen op uitspraken in andere zaken waarbij sprake was van brandstichting. Gelet hierop komt de eis van de officier niet heel onredelijk over. Daarbij heeft de verdediging nog aangevoerd dat de reclassering in het kader van de bijzondere voorwaarden geen “carte blanche” moet krijgen ten aanzien van behandelingen waar verdachte mogelijk aan zal moeten meewerken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting en vernieling. Verdachte heeft verklaard dat hij al jaren op zoek is naar een woning en dat de gang van zaken met [benadeelde partij] heel veel frustratie bij hem heeft opgewekt. Hij is daarom naar een tankstation gegaan en heeft benzine gekocht. Vervolgens is verdachte naar het kantoorpand van [benadeelde partij] gegaan, heeft hij een baksteen door de ruit gegooid en brand gesticht in het pand. Deze brand heeft aanzienlijke materiële schade veroorzaakt.
Brandstichting is een bijzonder ernstig delict. Als gevolg van een brand kunnen zeer gevaarlijke situaties voor goederen en personen ontstaan. Bovendien woedt een brand veelal oncontroleerbaar, waardoor niet voorzienbaar is hoe ernstig de gevolgen van de brand zullen zijn. Een brand veroorzaakt grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen en voor de slachtoffers in het bijzonder. Er worden daarom doorgaans forse gevangenisstraffen opgelegd voor brandstichting.
In dit geval heeft verdachte er bewust voor gekozen om op deze manier zijn frustratie te uiten. Verdachte heeft hierbij egocentrisch gehandeld en de belangen van anderen ondergeschikt gemaakt aan zijn belangen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Daarentegen heeft verdachte geprobeerd om het gevaar te beperken door de brandstichting op een zondag uit te voeren. Dat neemt echter niet weg dat het vuur voor verdachte oncontroleerbaar was en er toch personen in het pand aanwezig hadden kunnen zijn. Verdachte mag daarom van geluk spreken dat er geen slachtoffers zijn gevallen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Persoon van verdachte
Uit het rapport van R.A. Sterk, psycholoog, van 13 september 2018 blijkt dat niet kon worden beoordeeld of sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens omdat verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek. Er zijn door Sterk echter wel aanwijzingen gevonden voor psychische problematiek. Dit betreft cannabisafhankelijkheid, een cognitieve beperking en een ontwikkelingsstoornis of persoonlijkheidsproblematiek.
In het reclasseringsrapport van 15 oktober 2018, opgesteld door reclasseringswerker [B] , wordt geconcludeerd dat er reden voor zorg is die met name voortkomt uit een oplopende ernst van “ageren” tegen de [....] , waarbij verdachte de verantwoordelijkheid structureel bij de andere partij legt, rigide overkomt in zijn denken, de hulpverleners buiten de deur houdt en er geen sprake is van stabiele omstandigheden noch van perspectief daarop. De kans op recidive is vermoedelijk fors. De reclassering ziet daarom argumenten voor aanvullend onderzoek. Verdachte heeft echter een zeer anti-autoritaire inslag, die zal maken dat een dwangkader weinig kans van slagen zal hebben. De reclassering adviseert daarom oplegging van een onvoorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geholpen wil worden en nu wel openstaat voor begeleiding door de reclassering. Om die reden acht de rechtbank het zinvol, voor verdachte en voor de maatschappij, dat verdachte alsnog onderzocht en, indien nodig, behandeld wordt.
De rechtbank zal, om een behandeling van de problematiek mogelijk te maken en als stok achter de deur om de behandeling succesvol af te ronden, een deel van de straf voorwaardelijk opleggen en daaraan bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde opleggen. Daarnaast moet verdachte meewerken aan diagnostisch onderzoek en aan de daaruit voortvloeiende en door de reclassering noodzakelijk gevonden behandeling(en).
De rechtbank ziet geen aanleiding om de reclassering in dit stadium te beperken in haar advisering over verdachte. Daarbij speelt mee dat verdachte, door te weigeren mee te werken aan het onderzoek van de psycholoog, zelf verantwoordelijk is voor het feit dat mogelijke problematiek en behandelingen nog niet in kaart zijn gebracht. Bovendien zijn deze voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingekaderd, zodat de reclassering geen vrijbrief krijgt.
Strafoplegging
Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en aan de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de hierna te vermelden bijzondere voorwaarden.
Contactverbod
Aan de brandstichting is een langdurige periode van vervelend en bedreigend gedrag van verdachte richting [benadeelde partij] voorafgegaan. Verdachte heeft zelfs meerdere keren een contactverbod opgelegd gekregen, maar dit heeft niet kunnen voorkomen dat de situatie is geëscaleerd. De rechtbank zal daarom ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten ook een contactverbod voor de duur van drie jaren met [benadeelde partij] en haar medewerkers aan verdachte opleggen. Voor iedere overtreding van het contactverbod kan ten hoogste twee weken vervangende hechtenis ten uitvoer worden gelegd. De totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
[benadeelde partij] is de enige [....] in [plaatsnaam] . Om te voorkomen dat verdachte niet meer in [plaatsnaam] kan wonen, mag verdachte wel indirect, door tussenkomst van een advocaat of de reclassering, contact met [benadeelde partij] opnemen. De rechtbank is daarnaast gelet op het voorgaande van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens medewerkers van [benadeelde partij] . De rechtbank zal het contactverbod daarom dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJ [benadeelde partij]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 118.079,84, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat vaststaat dat rechtstreekse schade is ontstaan door het handelen van verdachte. Het is echter de vraag welk deel (nog) vergoed zal worden door de verzekering. De officier van justitie heeft daarom het schadebedrag geschat op
€ 5.000,-. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces met zich meebrengt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij onmiskenbaar rechtstreekse schade geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Het is echter op dit moment nog niet duidelijk welke schade vergoed zal worden door de verzekering en welke schade niet. De vaststelling van de omvang van deze schade levert daarom naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarnaast ziet de rechtbank geen ruimte om de schade te schatten. De benadeelde partij [benadeelde partij] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. [benadeelde partij] kan deze vordering nog wel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 55, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf en maatregel

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 5 maanden, nietzal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij de reclassering [.] , op het adres [adres] [plaatsnaam] ( [postcode] ), waarna verdachte zich zal blijven melden zo lang en zo frequent de reclassering dat noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan diagnostisch onderzoek, zulks ter beoordeling van de reclassering;
* zal meewerken aan eventuele behandelingen die de reclassering op basis van de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van de behandelinstelling aan verdachte zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
legtaan verdachte op de
maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
3 jaren;
- beveelt dat verdachte:
 zich onthoudt van direct contact met [benadeelde partij] of medewerkers van [benadeelde partij] , tenzij dit contact via tussenkomst van een advocaat of de reclassering plaatsvindt ten behoeve van het verkrijgen en/of behouden van woonruimte;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door ten hoogste 14 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
  • verklaart benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Lootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2018.
Mr. E. Slager is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bedrijfs)pand, te weten aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur uit een aansteker, in elk
geval opzettelijk (open) vuur, in aanraking gebracht met een servet, welke
(deels) in de met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), overgoten
ruimte in voornoemd (bedrijfs)pand hing, ten gevolge waarvan (de inboedel van)
voornoemd pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde pand en/of zich in
voornoemd pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 12 augustus 2018 te Lelystad, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A]
en/of [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt,
door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een steen door voornoemde
ruit/raam te gooien;