ECLI:NL:RBMNE:2018:669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1757
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de kap van 9 moerascypressen in het Jac. P. Thijssepark te Naarden

Op 18 januari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 9 moerascypressen in het Jac. P. Thijssepark te Naarden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Gooise Meren zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er zwaarwegende argumenten waren voor de verlening van de vergunning, met name vanwege de overlast en onveiligheid door wortelopdruk en de toekomstige gezondheid van de bomen. De eisers, bewoners van de omgeving, stelden dat de natuurwaarde en beeldbepalende waarde van de bomen niet zwaarder mochten wegen dan de belangen van de vergunningverlening. De rechtbank oordeelde echter dat de natuurwaarde slechts marginaal werd aangetast en dat de laanstructuur intact bleef, waardoor de vergunning kon worden verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor het vellen van de 9 bomen in stand blijft. De rechtbank veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eisers en droeg hen op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Schuit).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan Gemeente Gooise Meren verleend voor het kappen van 9 bomen ter hoogte van Jac. P. Thijssepark.
Bij besluit van 12 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen: [A] en ing. [B] , werkzaam bij de gemeente Gooise Meren, en [C] van [adviesbureau] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 5 februari 2015 zijn bij de rechtsvoorganger van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden, twee aanvragen om een omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van dertien en veertien moerascypressen op twee locaties ter hoogte van Jac. P. Thijssepark. Op 23 en 30 maart 2015 zijn de omgevingsvergunningen daartoe verleend. Tegen beide omgevingsvergunningen zijn bezwaarschriften ingediend, waarna de omgevingsvergunningen zijn herroepen. Vervolgens is een platform in het leven geroepen, bestaande uit drie omwonenden die voorstander zijn van het behoud van de bomen, twee omwonenden die voorstander zijn van de kap van de bomen, een vertegenwoordiger van de klankbordgroep en twee gemeenteambtenaren. Op een bijeenkomst op 13 oktober 2016 zijn alle standpunten kenbaar gemaakt. Op 19 oktober 2016 zijn de leden van het platform ter plaatse geweest om de situatie te bekijken. Op 6 december 2016 heeft verweerder besloten af te wijken van de beleidsregels ten aanzien van het bewaren van houtopstanden en een omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van 9 moerascypressen. Op 20 december 2016 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het kappen van 9 moerascypressen in het openbaar gebied nabij het Jac. P. Thijssepark. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. In het kader van de besluitvorming in bezwaar heeft verweerder een onderzoek laten verrichten door [adviesbureau] .
2. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Op grond van artikel 4:10, eerste lid, onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Gooise Meren 2016 (de Apv) wordt onder ‘houtopstand’ verstaan: hakhout, een houtwal of één of meer bomen, waarbij de stam een diameter heeft van 25 cm of meer op 1,30 m boven het maaiveld.
Op grond van artikel 4:10, eerste lid, onder c, van de Apv wordt onder een waardevolle boom verstaan een boom die is aangeduid op de in bijlage 5a bij de Apv opgenomen Groene Kaart en op de daarbij behorende, in bijlage 5b van de Apv opgenomen, Lijst Waardevolle bomen.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder a, van de Apv is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die als waardevolle boom zijn aangeduid op de Groene Kaart en de bijbehorende Lijst Waardevolle Bomen.
Op grond van artikel 4:11, tweede lid, van de Apv, wordt een vergunning voor het vellen van houtopstand geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende belangen:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor het stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3. Ter uitwerking van voormelde bepalingen zijn de Beleidsregels ten aanzien van het bewaren van houtopstanden (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld.
Uit de toelichting bij artikel 4.11, eerste lid en tweede lid, van de Apv blijkt dat alleen bij zwaarwegende argumenten een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt verleend. Overlast die burgers ervaren, zoals beperkte lichttoetreding, belemmering van uitzicht, vallend blad, bloesem, vruchten en luis vormen geen reden tot het vellen van bomen. Bij ongelijke verharding door wortelopdruk kan op basis van onderzoeken een afweging worden genomen om bomen te vellen. De belangen van de boom worden dan afgezet tegen het economische belang en belang van veiligheid. Uitgangspunt is in alle gevallen het behoud van de boom.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in beroep op een aantal punten de motivering van het bestreden besluit heeft aangepast of aangevuld. Allereerst heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de overlast waarmee verweerder in de belangenafweging rekening houdt, alleen de wortelopdruk is. De overlast voor omwonenden door naalden, verstopte goten en schaduwwerking en dergelijke kunnen dus volgens verweerder geen rol spelen. Het bestreden besluit ging daar wel van uit. Ten tweede heeft verweerder pas in het verweerschrift gemotiveerd waarom de natuurwaarde van de bomen niet leidt tot weigering van de omgevingsvergunning. Tot slot is verweerder er bij het bestreden besluit van uitgegaan dat de fijnstof- en verkeerslawaaitoename geen criterium is waaraan kan worden getoetst. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt gewijzigd in die zin dat deze punten in de belangenafweging wel een rol kunnen spelen, maar volgens verweerder niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om hierna te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte en in strijd met de Beleidsregels de omgevingsvergunning heeft verleend.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor het vellen van de 9 moerascypressen een omgevingsvergunning nodig is.
7.1
Uit de Apv en de Beleidsregels volgt dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen wordt verleend wanneer zwaarwegende argumenten worden aangevoerd en zich geen van de weigeringsgronden van artikel 4.11, tweede lid, van de Apv voordoet. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of er zwaarwegende argumenten voor vergunningverlening zijn.
7.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de belangen bij verlening van de vergunning zijn: het tegengaan van overlast en onveiligheid door wortelopdruk en de toekomstige gezondheid van de bomen.
7.3
Eisers voeren aan dat de overlast door de wortelopdruk op andere manieren dan door vellen van de bomen kan worden tegengegaan. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van ondergrondse elementen, waar de wortels doorheen kunnen groeien. Verder blijkt volgens eisers uit het rapport van [adviesbureau] dat ook aanpassing van de verharding en ophoging van de grond alternatieven zijn. Eisers menen dat dat door ter zake deskundigen vast ook nog andere oplossingen te bedenken zijn.
Met betrekking tot de toekomstige gezondheid van de bomen stellen eisers dat de kronen niet in elkaar groeien en dat het doorwortelbare volume meer bedraagt dan door [adviesbureau] is berekend. Eisers hebben ter onderbouwing hiervan een emailbericht van 12 december 2017 van de Bomenstichting overgelegd, waaruit volgt dat sprake is van 27 m3 doorwortelbaar volume.
7.4.1
Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op een onderzoek dat is verricht door [adviesbureau] . In een rapport van 14 april 2017 heeft [adviesbureau] onder meer vermeld dat bij een groeiplaatsonderzoek naar voren komt dat sprake is van sterke opdruk waarbij alle bomen in meer of mindere mate opdrukverschijnselen vertonen. In veel gevallen wordt de opdruk veroorzaakt door stabiliteitsbeworteling van 4 tot 15 cm doorsnee. Kenmerken van wortelgroei (geen stabiliteitsbeworteling) direct onder het voetpad zijn de scherpe opdruk (wippende tegels) en verdikking van de beworteling op de contactpunten met de verharding. Het verwijderen van de stabiliteitsbeworteling dikker dan 4 cm moet in verband met de stabiliteit worden ontraden. Omdat het voetpad zich aan de noordzijde bevindt is deze beworteling extra belangrijk voor de stabiliteit van de bomen.
Als voornaamste oorzaak voor de opdruk noemt [adviesbureau] het opraken van het doorwortelbare volume in de grasstrook. Een gemiddeld goed doorwortelbaar volume van 16,8 m3 is absoluut onvoldoende om een boom van de eerste grootte te kunnen handhaven. Indien er met een grotere laagdikte van 1 meter tot het grondwater wordt gerekend, blijkt er een doorwortelbaar volume aanwezig van 28 m3. De bomen hebben na verloop van tijd extra groeiruimte nodig en zullen deze zoeken in de aanliggende tuinen. Een andere oorzaak is volgens [adviesbureau] dat het gehele gebied door natuurlijke bodemzetting zakt. De bomen zakken door hun verankering echter minder snel waardoor de boom hoger in het profiel komt te staan. De boomsoort heeft de neiging van nature oppervlakkige beworteling te vormen. Voor een groeiplaats in of nabij de verharding is deze om bovengenoemde redenen minder geschikt.
Verder wijst [adviesbureau] erop dat de huidige plantafstand van 8 meter voor bomen van deze grootte feitelijk te klein is om tot volle wasdom te kunnen komen. Het gevolg is in elkaar groeiende kronen en conditieverval waarbij op termijn dood hout en onevenwichtige kronen zullen ontstaan en door het verder opraken van de ondergrondse groeiruimte meer opdrukproblemen worden veroorzaakt onder het trottoir en naastgelegen tuinen. Bij het handhaven van de laan zullen de problemen voorts toenemen omdat de bomen nog niet volledig volgroeid zijn.
Ten aanzien van mogelijke oplossingen voor de geconstateerde problemen staat in het rapport dat het dunnen van de laan in algemene zin een verbetering is. De bomen zullen hierdoor meer ondergrondse groeiruimte tot hun beschikking krijgen wat ervoor kan zorgen dat wortelopdruk in de toekomst minder zal toenemen en de bomen een betere toekomstverwachting krijgen. In de huidige situatie hebben de bomen nog een symmetrische kroon waardoor bij dunning evenwichtige kronen zullen blijven bestaan. Het opdrukken/verzakken van de verharding wordt door het verwijderen van een aantal bomen beduidend minder en kan verder in een beperkt aantal gevallen door wortelsnoei deels worden weggegenomen. In een aantal andere gevallen kan het verwijderen van zwaardere beworteling echter leiden tot conditie- en stabiliteitsverlies. In deze gevallen kan een lichte ophoging van het maaiveld uitkomst bieden. Als alternatief voor het opdrukken kan ook aan het verwijderen van de bestaande tegels en het aanbrengen van een halfverharding worden gedacht. Hierdoor kunnen de risico’s op (letsel)schade door valpartijen worden teruggebracht.
7.4.2
Ter zitting heeft [C] , opsteller van het rapport van [adviesbureau] , met betrekking tot het tegengaan van wortelopdruk naar voren gebracht dat de door eisers ter zitting genoemde ondergrondse elementen – waarvan zij foto’s hebben overgelegd - vooral helpen bij nieuwe bomen, waarvan de wortels er nog zelf doorheen kunnen groeien. Bij oudere bomen zouden de wortels moeten worden uitgegraven en door de elementen heen geleid moeten worden. Daarbij zou grote behoedzaamheid nodig zijn om de boom geen schade toe te brengen. De halfverharding kan niet op alle plekken worden toegepast. Bij de bomen met de meeste wortelopdruk kan het niet. Er is nu gekozen voor een compromis waarbij de bomen die de meeste overlast veroorzaken weggehaald worden en bij de andere bomen de verharding wordt aangepast. Ophoging van het maaiveld zou voorts maar in een zeer beperkte mate uitkomst kunnen bieden, omdat de lager liggende tuinen van de omwonenden hieraan grenzen.
7.5
De rechtbank is op grond van het rapport van [adviesbureau] en de toelichting door [C] en verweerder ter zitting van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de aanwezigheid van zwaarwegende argumenten voor verlening van de omgevingsvergunning, bestaande uit de overlast en onveiligheid door de wortelopdruk en de toekomstige gezondheid van de bomen. Verweerder heeft daarbij voldoende oog gehad voor alternatieve oplossingen, maar deze gelet op het rapport van [adviesbureau] - zonder ook een deel van de bomen te verwijderen - niet voldoende kunnen achten om de problemen adequaat aan te pakken. De door eisers overgelegde e-mail van de Bomenstichting leidt niet tot een ander oordeel. [adviesbureau] gaat immers ook uit van de mogelijkheid van een doorwortelbaar volume van 28 m3. Dit is dus zelfs 1 m3 meer dan waar volgens eisers van uit moet worden gegaan.
8.1
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of een of meer van de in artikel 4.11, tweede lid, van de Apv genoemde waarden zich voordoen en zo ja, of die waarden zwaarder moeten wegen dan de zwaarwegende belangen bij de vergunningverlening. Tussen partijen is niet in geschil dat de natuurwaarde en de beeldbepalende waarde zich voordoen. Eisers hebben in beroep niet aangevoerd dat nog sprake is van andere waarden die tot weigering van de vergunning moeten leiden. De rechtbank zal daarom hierna alleen ingaan op deze twee waarden.
8.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op standpunt dat de natuurwaarde slechts marginaal wordt aangetast. De laanstructuur blijft in stand, zodat de corridorfunctie in tact blijft. Verder blijven er genoeg bomen over voor huisvesting van de vogels. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Eisers hebben enkel gesteld dat de corridor- en huisvestingsfunctie voor vogels worden aangetast en daarbij gewezen op de nabijheid van het vogelrijke Naardermeer. De rechtbank ziet hierin onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de natuurwaarde zwaarder moet wegen dan het belang bij vergunningverlening.
8.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beeldbepalende waarde niet wordt aangetast. De beeldbepalendheid ziet niet op de individuele bomen, maar op de laanstructuur. Dat blijkt uit de Groene kaart bij de Apv. De te vellen bomen zijn op die kaart aangegeven als een beschermde laanstructuur. Wel is in de legenda bij de Groene kaart een fout gemaakt doordat de uitleg van de blauwe en groene kleur is verwisseld. Dat er sprake is van een fout blijkt volgens verweerder ook duidelijk uit de groen en blauw omcirkelde bomen. Bij het toekennen van punten aan de bomen op grond van de boomwaarderingscriteria in de Beleidsregels is uitgegaan van een gemiddelde stamomtrek van de bomen in de laanstructuur. De stamomtrek is dus niet voor elke boom individueel bepaald.
Eisers menen dat de bomen individueel als zeer waardevol moeten worden aangemerkt. Eisers sluiten daarvoor eveneens aan bij de Groene Kaart waarop de bomen op grond van hun kleur volgens de legenda individueel waardevol zijn. Voorts hebben de bomen een grotere stamomtrek dan 180 cm, zodat de bomen meer dan de door verweerder aangenomen 39 punten moeten krijgen. Daardoor zijn de bomen op grond van de boomwaarderingscriteria zeer waardevol. Met het vellen van zeer waardevolle bomen moet volgens de Beleidsregels extra terughoudend worden omgegaan.
8.4
In de Beleidsregels wordt toegelicht wat moet worden verstaan onder de beeldbepalende waarde van een boom. Van een beeldbepalende waarde is onder meer sprake wanneer bomen een uniforme laanbeplanting vormen die een karakteristieke structuur zichtbaar maakt en als zodanig ook als waardevolle boomstructuur is opgenomen op de Groene Kaart. De rechtbank stelt vast dat uit de Groene kaart voldoende blijkt dat de bomen als waardevolle laanstructuur zijn aangemerkt. De rechtbank acht het, anders dan eisers, niet ongeloofwaardig dat in de legenda de kleuren groen en blauw zijn omgedraaid. Anders zou immers de groene kleur (met betekenis: gemeentelijke waardevolle boom) zien op bomen die in een rij zijn geplant, terwijl de blauwe kleur (met betekenis: waardevolle boomstructuur) zou zien op bomen die verspreid staan. Dit is niet logisch. Nu de bomen op de Groene Kaart niet individueel als waardevolle bomen, maar als een waardevolle laanstructuur zijn aangemerkt, waarbij verweerder het aantal punten dat de waarde van de boomstructuur bepaalt aan de hand van een gemiddeld stamomtrek van alle bomen in de boomstructuur, kan hetgeen eisers stellen over het zeer waardevol zijn van de individuele bomen geen rol spelen. De rechtbank kan verweerder erin volgen dat door het om en om kappen van 9 bomen de laanstructuur behouden blijft. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beeldbepalende waarde van de bomen niet zwaarder weegt dan het belang bij de verlening.
8.5
Het voorgaande betekent dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, van de Apv.
9.1
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verweerder anderszins in redelijkheid niet had kunnen komen tot vergunningverlening.
9.2
Eisers hebben gewezen op de positieve invloed van de bomen op het in de lucht aanwezige fijnstof en het verkeerslawaai. Moerascypressen nemen volgens eisers van alle boomsoorten het meeste fijnstof op. Dit is volgens eisers speciaal voor hun wijk van belang, omdat deze wijk dicht bij de A1 ligt.
9.3
Verweerder heeft hierover ter zitting aangevoerd dat dit een afgeleid belang is en dat hij hierin geen aanleiding ziet om de omgevingsvergunning te weigeren. Verder heeft
[C] namens verweerder naar voren gebracht dat de naalden van de moerascypressen het fijnstof opvangen, maar niet absorberen. Via de naalden spoelt het fijnstof naar de grond. Hij sluit overigens niet uit dat de dunning van de bomenrij juist leidt tot minder fijnstof, omdat de wind meer ruimte krijgt om het fijnstof weg te waaien. Verder wijst verweerder erop dat de overblijvende bomen door de dunning meer kunnen groeien, zodat over enige tijd weer sprake zal zijn van eenzelfde situatie als nu.
9.4
De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om het om en om vellen van 9 van de 27 moerascypressen, die zich bevinden in een woonwijk met een parkachtige setting en een groen karakter. De resterende bomen zullen nog steeds een laan vormen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het vellen van de 9 bomen zal leiden tot een zodanige toename van fijnstof in de lucht en verkeerslawaai dat dit in de weg zou moeten staan aan vergunningverlening. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat dit wel zo is. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen doorslaggevende waarde aan de gestelde toename van fijnstof en verkeerslawaai hoeven hechten.
10.1
De rechtbank zal hierna nog de overige, hiervoor nog niet aan de orde gekomen beroepsgronden van eisers beoordelen.
10.2
Eisers voeren aan dat sommige bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat ten onrechte niet iedereen het woord heeft mogen voeren.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van eisers niet niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat alle eisers blijkens het verslag van de hoorzitting het woord hebben gevoerd. Reeds daarom kunnen deze gronden niet slagen.
10.3
Eisers voeren ook aan dat het bestreden besluit vermeldt dat hun bezwaren gegrond zijn, terwijl duidelijk is dat bedoeld is de bezwaren ongegrond te verklaren.
De rechtbank constateert dat hier sprake is van een verschrijving, die ook aan eisers duidelijk was. Deze grond kan daarom niet slagen.
10.4
Eisers voeren aan dat de plaatsaanduiding van de bomen in de omgevingsvergunning onvoldoende duidelijk is.
De rechtbank overweegt hierover dat uit de stukken blijkt dat het eisers voldoende duidelijk was over welke bomen het ging en dat zij ook tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het vellen van deze specifieke 9 moerascypressen. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
10.5.1
Eisers voeren verder aan dat het bestreden besluit mogelijk niet genomen is in de collegevergadering, omdat het besluit niet op de openbare besluitenlijst is geplaatst. Voorts vinden eisers het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat er eerst een collegebesluit is genomen, toen pas een aanvraag is ingediend en daarna het besluit in mandaat is genomen. Volgens eisers stond de uitkomst van begin af aan al vast. Eisers menen dat het ook duidelijk is dat het eigenlijke doel van verweerder nog steeds is om alle 27 moerascypressen te vellen. Verder is het volgens eisers onzorgvuldig, dat [adviesbureau] pas om advies is gevraagd na de verlening van de omgevingsvergunning.
10.5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift een scan heeft opgenomen waaruit blijkt dat het bestreden besluit door het college op 22 augustus 2017 is genomen.
Dat verweerder een besluit heeft genomen om in te stemmen met een aanvraag, voordat deze aanvraag is ingediend is verder op zichzelf niet onzorgvuldig. De gang van zaken rond de besluitvorming is verklaarbaar door een lang voortraject, waarbij eerdere omgevingsvergunningen zijn herroepen en een mediationtraject met omwonenden heeft plaatsgevonden.
Wat betreft de intentie van verweerder ten aanzien van de resterende moerascypressen overweegt de rechtbank dat zij alleen kan beoordelen of verweerder in redelijkheid de vergunning voor het vellen van de 9 moerascypressen heeft kunnen verlenen. Eventuele toekomstplannen met betrekking tot de resterende moerascypressen kunnen daarbij niet worden betrokken.
Verder overweegt de rechtbank dat de beslissing op bezwaar in deze procedure moet worden beoordeeld en dat het advies van [adviesbureau] in elk geval voorafgaand daaraan is uitgebracht en bij de beslissing op bezwaar is betrokken.
10.6
Eisers wijzen er ook nog op dat in het collegevoorstel ten onrechte is vermeld dat er overeenstemming met omwonenden is en dat het college op grond van deze onjuiste gegevens mogelijk anders heeft beslist.
De rechtbank constateert dat verweerder inderdaad een en ander niet correct heeft geformuleerd, omdat niet iedereen het eens was met het voorgestelde compromis. Dit betekent echter niet dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest. Daarbij van belang dat de aanvraag getoetst moet worden aan Apv en de Beleidsregels, op grond waarvan al dan niet unaniem instemmen van omwonenden geen criterium is.
10.7
Eisers voeren verder aan dat in de omgevingsvergunning ten onrechte het collegebesluit van 6 december 2016 om af te wijken van de beleidsregels niet wordt vermeld. Volgens verweerder is echter bij de verlening van de omgevingsvergunning niet afgeweken van de beleidsregels. Verweerder heeft dit ter zitting toegelicht. Verweerder heeft op
6 december 2016, op grond van de toen bestaande veronderstelling dat de natuurwaarde en beeldbepalende waarde een weigeringsgrond zouden kunnen zijn voor vergunningverlening, besloten af te wijken van het beleid. Later, bij het nemen van het besluit op de vergunningaanvraag, is echter gebleken dat in die waarden geen weigeringsgrond gelegen is. Gelet op deze toelichting kan deze beroepsgrond niet slagen.
10.8
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder met de huidige vergunningverlening ten onrechte afwijkt van het eerdere advies van de commissie Bezwaarschriften van de gemeente Naarden van 15 september 2015 om de toen verleende omgevingsvergunningen te herroepen en alsnog te weigeren.
De rechtbank kan eisers hierin niet volgen. Het eerdere advies had betrekking op omgevingsvergunningen voor het vellen van alle moerascypressen. De commissie vond de motivering die aan die vergunningen ten grondslag lag, ontoereikend. In deze procedure is echter sprake van een omgevingsvergunning voor 9 moerascypressen, waaraan verweerder een advies van [adviesbureau] ten grondslag heeft gelegd.
10.9.
Eisers beroepen zich voorts erop dat verweerder bij hen in een brief van
17 november 2015 het vertrouwen heeft opgewekt dat bij herinrichting alle bomen zouden blijven staan.
De rechtbank kan dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet honoreren. Eisers hebben de betreffende brief niet overgelegd. Uitgaande echter van de juistheid van eisers weergave van de inhoud van de brief, is daarmee geen ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging gedaan door verweerder dat de bomen niet alsnog op enig moment zouden worden gekapt. Verweerder houdt in beginsel de bevoegdheid om zijn standpunt over de houdbaarheid van de bomen voor de toekomst te wijzigen.
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor het vellen van de 9 moerascypressen in stand blijft.
12. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. De rechtbank bepaalt deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op € 20,40 aan reiskosten. De overige door eisers opgevoerde kosten (aanschaf wetteksten, print- en afdrukkosten) komen op grond van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking. Verweerder dient voorts het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 20,40;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.