ECLI:NL:RBMNE:2018:6683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
6233754 UC EXPL 17-10870 VR/1331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming van advocaat bij niet aanvragen toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een openstaande advocatendeclaratie van € 18.958,78 van de gedaagde, die de overeenkomst van opdracht had ontbonden. De gedaagde stelde dat de eiseres hem niet had gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, wat volgens hem een toerekenbare tekortkoming was. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad recht had op gefinancierde rechtsbijstand en dat de eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen door deze mogelijkheid niet te onderzoeken of voor te leggen aan de gedaagde. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres tot betaling van de declaratie af en kende de gedaagde een schadevergoeding toe van € 10.382,-, als gevolg van de tekortkoming van de eiseres. De eiseres werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 3 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6233754 UC EXPL 17-10870 VR/1331

Vonnis van 3 oktober 2018

inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
gedaagde partij in conventie in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. M. Vissers,
tegen:
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
eisende partij in conventie in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 januari 2017 uitgebracht op verzoek van [eiseres]
- het verstekvonnis van 10 mei 2017
- de verzetdagvaarding van 20 juli 2017 uitgebracht op verzoek van [gedaagde] , met ook een eis in reconventie
- het comparitievonnis van 22 november 2017
-het verzoek van [eiseres] om af te zien van comparitie
- de honorering van dat verzoek door de kantonrechter
- de conclusie van antwoord in conventie in oppositie (repliek in conventie), ook conclusie van antwoord in reconventie, van [eiseres]
- de conclusie van repliek in conventie in oppositie (dupliek in conventie), ook conclusie van repliek in reconventie van [gedaagde]
- de conclusie van dupliek in reconventie van [eiseres]
- de akte uitlating producties van [gedaagde]
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis in deze zaak zal worden gewezen.

2.De beoordeling in conventie en in reconventie

Waar gaat het om?

2.1. [eiseres] heeft in deze zaak betaling gevorderd van het nog openstaande deel van zijn advocatendeclaratie. Het gaat dan om € 18.958,78. Ook eist [eiseres] dat [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten wordt veroordeeld. Dat zou de rechtbank moeten doen in een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
[eiseres] beroept zich op een overeenkomst van opdracht, waarbij [gedaagde] [eiseres] als advocatenkantoor inschakelde.
2.2. [gedaagde] erkent deze overeenkomst. Maar hij verwijt [eiseres] dat deze niet gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en – in het verlengde daarvan – niet een toevoeging voor [gedaagde] heeft aangevraagd. [gedaagde] ziet hierin een toerekenbare tekortkoming van [eiseres] en hij heeft de overeenkomst ontbonden. Hij eist dat de kantonrechter verklaart dat die ontbinding stand houdt, of anders dat de kantonrechter de overeenkomst alsnog zelf ontbindt. [gedaagde] vindt dat hij helemaal geen nota’s van [eiseres] had hoeven te betalen. Hij concludeert dus dat de eis van [eiseres] alsnog moet worden afgewezen en dat het verstekvonnis wordt vernietigd. Ook eist hij terug wat hij al betaalde. Dan gaat het om een bedrag van € 10.525,-. Met een toevoeging had [gedaagde] € 143,- moeten betalen. Hij wil dat bedrag eventueel wel aftrekken van zijn eis tot terugbetaling van € 10.525,- waardoor hij uitkomt op € 10.387,-. Dat laatste is een duidelijk rekenfoutje, want de aftreksom komt uit op € 10.382,-. Van dat laatste bedrag zal de kantonrechter verder uitgaan. Ook wil [gedaagde] dat [eiseres] aan hem afgeeft alle stukken die [gedaagde] destijds aan [eiseres] gaf en het originele dossier van de zaak waarin [eiseres] hem bijstond, onder een dwangsom van € 25.000,- als [eiseres] dit niet doet. Ten slotte eist [gedaagde] dat [eiseres] in de proceskosten wordt veroordeeld. Voor zover dat mogelijk is, moet de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Voorvragen
Was [gedaagde] op tijd met zijn verzet tegen het verstekvonnis? Ja
2.3. Het verweer van [eiseres] dat het verzet niet tijdig is ingesteld, gaat niet op. [eiseres] heeft twee argumenten.
1. Het verstekvonnis is betekend aan [gedaagde] en het verzet is niet binnen veertig dagen daarna ingesteld.
2. Er is derdenbeslag gelegd na het verstekvonnis en het verzet is niet binnen veertig dagen na dat beslag ingesteld.
Beide argumenten kloppen niet. Het vonnis is niet in persoon betekend. Dan gaat de verzettermijn niet lopen.
Het derdenbeslag moet gevolgd zijn door een uitbetaling door de derde bij wie beslag is gelegd. Hier is niet uitbetaald. Dan gaat de verzettermijn niet lopen.
Kortom, het verzet was op tijd.
Kan [gedaagde] argumenten ontlenen aan de gedragsregels voor advocaten, hoewel hij zaken deed met [eiseres] , een besloten vennootschap? Ja
2.4. [gedaagde] koppelt zijn verwijten deels aan de gedragsregels voor advocaten. De door hem ingeschakelde advocaat [eiseres] is aan die regels gebonden. Deze advocaat voert zijn praktijk in de vorm van een besloten vennootschap. De opdrachtrelatie is daardoor tot stand gekomen tussen [gedaagde] en de vennootschap.
Maar eventuele fouten van deze advocaat en/of zijn medewerkers kunnen een toerekenbare tekortkoming van de besloten vennootschap opleveren, omdat die fouten aan de vennootschap kunnen worden toegerekend.
Staat de tuchtklacht in de weg aan een beoordeling door de kantonrechter? Nee
2.5. De verwijten die [gedaagde] aan [eiseres] maakt, zijn door [gedaagde] ook genoemd in een tuchtprocedure tegen [eiseres] . Dat daarin nog niet is beslist, staat er niet aan in de weg dat de kantonrechter dezelfde verwijten kan beoordelen in het licht van de vraag of [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is tegenover [gedaagde] .
Kan [gedaagde] klagen als de juridische bijstand door [eiseres] in orde was? Ja
2.6. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat het niveau van de juridische bijstand onder de maat is geweest. Dat leidt er echter op zichzelf niet toe dat hij nu niet meer kan aankomen met de daarbuiten staande verwijten die hij [eiseres] maakt. Die verwijten kunnen een toerekenbare tekortkoming opleveren, ongeacht of de juridische dienstverlening inhoudelijk aan de maat was.
Is [gedaagde] in verzuim door niet te betalen, waardoor hij niet meer kan klagen? Nee
2.7. [gedaagde] beroept zich erop dat [eiseres] al bij het begin van de opdracht had moeten onderzoeken of [gedaagde] voor een toevoeging in aanmerking kwam. Het verzuim dat [gedaagde] aan [eiseres] verwijt, vond – als het verwijt opgaat – dus plaats voordat [gedaagde] te laat was met het betalen van de declaratie. Dan kan [gedaagde] zich daarop beroepen.
Slotsom
2.8. De kantonrechter kan de zaak inhoudelijk beoordelen.
Is [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten? Ja
2.9. De opdracht is door [gedaagde] verstrekt in januari 2015. Het ging om een zakelijk geschil over een agentuurovereenkomst, waarbij [gedaagde] agent was. [gedaagde] en [A] waren gedagvaard. De eis tegen hen was € 102.171,86 (na eisvermeerdering). [gedaagde] heeft een tegeneis ingesteld van € 397.841,30.
2.10. Op grond van de wet komen partijen bij een zakelijk geschil in principe niet in aanmerking voor een toevoeging, tenzij “voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand” (zie artikel 12 van de Wet op de Rechtsbijstand).
[gedaagde] heeft betoogd dat hij onder deze uitzondering viel. Hij legt als bewijs daarvan over een toevoeging die aan hem is verstrekt in januari 2017. Die toevoeging is hem verstrekt voor de procedure in hoger beroep over hetzelfde agentuurgeschil, althans heeft [eiseres] dat laatste onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Voor deze toevoeging is als peiljaar voor vermogen en inkomen het jaar 2015 gebruikt. Als in januari 2015 een toevoeging was aangevraagd, dan zou daarvoor het peiljaar 2013 zijn gehanteerd. [gedaagde] heeft geen opgave gedaan van zijn inkomen in 2013, zodat in de lucht blijft hangen of hij in januari 2015 op basis van het peiljaar 2013 in aanmerking zou zijn gekomen voor een toevoeging. [gedaagde] heeft echter gesteld dat in januari 2015 het peiljaar zou zijn verlegd naar 2015 (met een toets achteraf), omdat zijn inkomen in 2015 zodanig was gedaald dat hij wél in aanmerking voor een toevoeging zou zijn gekomen. [gedaagde] motiveert dit door erop te wijzen dat het geschil ging over de beëindiging van zijn agentschap wat het einde, zo begrijpt de kantonrechter, van zijn reguliere inkomsten betekende. [eiseres] bestrijdt dit door te stellen dat helemaal niets erop wijst dat dit klopt. Dat is te mager. [eiseres] was destijds de advocaat van [eiseres] die, samen met een kantoorgenoot, [gedaagde] bijstond. Dan moet [eiseres] meer weten van de inhoud van het geschil en van de inkomsten die [gedaagde] uit de agentuurovereenkomst genoot. [eiseres] móét dus meer kunnen zeggen dan dat uit helemaal niets blijkt dat het geschil doorslaggevend was voor het voortbestaan van het agentschap van [gedaagde] . De betwisting door [eiseres] is tegen die achtergrond te vaag en wordt gepasseerd.
2.11 De conclusie is dat [gedaagde] in januari 2015 met verlegging van het peiljaar naar 2015 en met een toets achteraf in aanmerking was gekomen voor gefinancierde rechtsbijstand. Dat die toets achteraf tot de slotsom had geleid dat [gedaagde] definitief in aanmerking kwam voor een toevoeging blijkt voldoende uit de hem daadwerkelijk verstrekte toevoeging in januari 2017, waarbij 2015 als peiljaar is gebruikt.
2.12. Het is voor rekening en risico van [eiseres] dat destijds geen toevoeging is aangevraagd. Dat volgt uit artikel 24 van de Gedragsregels voor advocaten. Daarin staat dat een advocaat – in dit geval [eiseres] – verplicht is te overleggen met een cliënt of deze voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, tenzij er goede gronden waren om aan te nemen dat dit niet zo is. Die goede gronden waren er niet en uit de stellingen van [eiseres] blijkt dat hij niet heeft overlegd over de mogelijkheid van een toevoeging. [eiseres] stelt namelijk niet meer dan dat hij bij zijn eerste nota de algemene voorwaarden meestuurde, waarin staat (artikel 11) dat de cliënt is gewezen op zijn eventuele recht op gefinancierde rechtsbijstand en daarvan afstand doet voor zover in de overeenkomst van opdracht niet anders is bepaald. Maar op deze manier heeft [eiseres] niet voldaan aan artikel 24 van de Gedragsregels: het is onvoldoende alleen maar in de algemene voorwaarden op te nemen dat er gewezen is op dit eventuele recht, terwijl een afstand van recht door [gedaagde] niet in het leven geroepen kan worden door een bepaling in de algemene voorwaarden van [eiseres] . Bovendien heeft [eiseres] niet eens gesteld dat de algemene voorwaarden toepasselijk zijn verklaard of dat deze zijn overhandigd bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht. Dit alles is toerekenbaar aan [eiseres] en daardoor schoot [eiseres] tegenover [gedaagde] tekort in zijn verplichtingen.
2.13 Ook gaat de stelling van [eiseres] niet op dat [gedaagde] afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtshulp doordat hij akkoord ging met het honorarium van [eiseres] en daarna van diens kantoorgenoot en doordat [gedaagde] de eerste nota’s betaalde. Dat alles deed [gedaagde] terwijl hij door [eiseres] niet was voorgelicht over de mogelijkheid van een toevoeging. Als [gedaagde] niet weet wat zijn recht is, kan hij daarvan geen afstand doen. Dat [gedaagde] nog navroeg bij [eiseres] of deze iets kon met het gegeven dat ook mevrouw [A] bij de rechtszaak was betrokken en dat zij wel een advocaat met subsidie zou kunnen krijgen, zegt niet dat [gedaagde] zich bewust was van zijn eigen rechten op gefinancierde rechtsbijstand. Integendeel, hij lijkt er ten onrechte van uit te gaan dat hijzelf daarvoor niet in aanmerking kwam.
Welke gevolgen zijn verbonden aan toerekenbare tekortkoming van [eiseres] ?
2.14. De vordering van [eiseres] tot betaling van het honorarium dat nog openstaat, wordt afgewezen. Het verstekvonnis waarbij die vordering wordt toegewezen, moet worden vernietigd.
2.15 De vordering van [gedaagde] tot ontbinding van de overeenkomst van opdracht wordt afgewezen. Deze overeenkomst is namelijk al geëindigd, doordat [gedaagde] zich op enig moment niet langer door [eiseres] heeft laten bijstaan en [eiseres] die beëindiging heeft aanvaard.
2.16. De vordering tot betaling van (€ 10.525,- minus € 143,- = ) € 10.382,- wordt toegewezen. Dit bedrag is de schade die [gedaagde] heeft geleden doordat [eiseres] hem niet voorlichtte over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. De rente over dit bedrag kan slechts worden gebaseerd op artikel 6:119 BW, niet op artikel 6:119a BW. De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de verzetdagvaarding (20 juli 2017).
2.17 Dan resteert de vordering tot afgifte van de stukken die [gedaagde] tijdens de overeenkomst van opdracht aan [eiseres] ter hand stelde en van het originele procesdossier. Deze vordering wordt afgewezen. [gedaagde] heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld welk belang hij heeft bij deze vordering. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij deze stukken en het dossier nodig heeft om vooruit te kunnen met zijn rechtszaak in hoger beroep. Maar hij heeft onweersproken gelaten dat hij jarenlang niet meer om de stukken heeft gevraagd, terwijl hij wel voortprocedeert in hoger beroep. Ook heeft [gedaagde] de veronderstelling van [eiseres] niet weersproken dat de voormalige kantoorgenoot die [gedaagde] bijstond en nu – via een ander advocatenkantoor – [gedaagde] nog steeds bijstaat, alle stukken voor haar overstap heeft gekopieerd. Het andere belang dat [gedaagde] noemt, is dat hij op basis van het dossier de declaraties van [eiseres] beter kan controleren op realiteitsgehalte. Omdat [gedaagde] gelijk krijgt en deze declaraties niet hoeft te betalen en geld in de vorm van schade (terug)krijgt, ontvalt dit belang aan zijn eis.
Proceskosten
2.18 [eiseres] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. De kosten van de verzetdagvaarding blijven voor [gedaagde] , omdat die zijn veroorzaakt doordat tegen hem eerst verstek werd verleend. De kosten aan de kant van [gedaagde] begroot de kantonrechter in conventie op € 500,- aan salaris (2 punten x tarief van 10-20 duizend euro) en in reconventie op € 312,50 aan salaris (2,5 punten gedeeld door 2, maal het tarief van 10-20 duizend euro). Samen is dat € 812,50.

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter:
3.1. ontheft [gedaagde] van de veroordeling in het verstekvonnis van 10 mei 2017, uitgesproken door de kantonrechter in Utrecht onder zaak- en rolnummer 5827450 UC EXPL 17-4475,
3.2. veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] te betalen € 10.382,- vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 20 juli 2017 tot de dag van betaling,
3.3. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] begroot op € 812,50,
3.4. verklaart de veroordelingen (in 3.2 en 3.3) uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en uitgesproken in het openbaar op woensdag 3 oktober 2018.