Overwegingen
1. Eiser heeft in het Wob-verzoek dat ziet op de EPC-berekeningen gevraagd om EPC-berekeningen met betrekking tot de postcodegebieden [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] , [postcodegebied] en [postcodegebied] , ingediend tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015. Eiser heeft toegelicht dat het verzoek ziet op documenten (bijvoorbeeld opgesteld door een controlerend ambtenaar) waaruit blijkt dat de energiebesparende maatregelen, zoals opgenomen in de EPC-berekening, na realisatie van het bouwproject ook daadwerkelijk zijn toegepast.
2. Eiser heeft in zijn Wob-verzoek dat ziet op [naam] gevraagd om verstrekking van alle documenten van na 1 januari 2013 die betrekking hebben op a. voor zover er geluidmetingen zijn uitgevoerd met onbemande meetapparatuur: alle ruwe meetdata als digitaal excel bestand, b. rapportages van de metingen zoals onder a genoemd, c. meetrapportages (of meetkaarten) van bemande metingen, d. alle e-mail- of briefcorrespondentie met betrekking tot de metingen zoals onder a en c genoemd met betrokken melder/klager en betrokken horecaondernemer, e. rapporten van uitgevoerde akoestische onderzoeken, f. klachten/meldingen die zijn ingediend bij verweerder, g. klachten/meldingen die zijn ingediend bij de politie, h. gegevens geïnstalleerde limiter en i. gegevens geïnstalleerde frequentieregelaar.
3. Verweerder heeft zich ten aanzien van beide verzoeken op het standpunt gesteld dat de opgevraagde informatie openbaar is, met uitzondering van onderdeel f. (de rechtbank leest: g) in de zaak [naam] , omdat de gevraagde informatie zich bevindt in het Archief vergunningen en daar kan worden opgevraagd. Op grond van de Wob geldt de plicht tot openbaarmaking niet voor informatie die al openbaar is. De brieven waarin dit is vermeld zijn geen besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb. De bezwaren zijn derhalve niet gericht tegen een besluit, maar tegen een feitelijke mededeling. Tegen een feitelijke mededeling staat geen bezwaar en beroep open. Daarom is eiser volgens verweerder niet-ontvankelijk in beide bezwaren. De informatie die in de zaak [naam] onder g. is gevraagd, ziet op informatie waar verweerder niet over beschikt en dat verzoek is daarom doorgestuurd naar de politie.
4. Dat onder het bestreden besluit alleen het Hoofd Intern Bedrijf Juridische Zaken is vermeld en niet ook het college van burgemeester en wethouders ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving.
De zaak EPC (UTR 17/4509)
5. Eiser heeft aangevoerd dat de informatie die in het Wob-verzoek is verzocht, anders dan verweerder stelt, feitelijk niet openbaar is, omdat verweerder niet overgaat tot feitelijke verstrekking daarvan. Verweerder kon het verzoek daarom niet afdoen met de brief van 22 juni 2017. Die brief is dan ook een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin wordt geweigerd de gevraagde informatie op grond van de Wob te verstrekken.
6. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de informatie met betrekking tot de EPC-berekeningen in het Archief Vergunningen berust. Overheidsarchieven zijn openbaar, tenzij er op grond van de Wob redenen zijn om openbaarmaking te weigeren of, in geval van archiefbescheiden die naar een archiefbewaarplaats zijn overgebracht, er beperkingen aan de openbaarheid zijn gesteld op grond van de artikelen 15, 16 of 17 van de Archiefwet. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het Archief Vergunningen openbaar is en dat een ieder zonder het indienen van een Wob-verzoek informatie kan opvragen uit dit archief. Verweerder heeft zich ook specifiek ten aanzien van de door eiser verzochte informatie niet beroepen op in de Wob neergelegde weigeringsgronden. Evenmin is – voor zover er sprake zou zijn van informatie die zich in een archiefbewaarplaats bevindt - gesteld of gebleken dat er beperkingen zijn gesteld als bedoeld in de Archiefwet. Dit betekent dat de EPC-gegevens, die onbetwist in het Archief Vergunningen berusten, openbaar zijn. Dat de informatie feitelijk niet altijd even gemakkelijk te ontsluiten is doordat eiser niet zelf in het archief mag kijken maar de informatie op verzoek wordt opgezocht en verstrekt door de medewerkers van het archief, de afhandeling van een dergelijk verzoek tijdrovend kan zijn en eiser leges dient te betalen, maakt niet dat de informatie juridisch niet openbaar is.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt verder dat de Wob niet van toepassing is op informatie die al openbaar is (gemaakt) en dat informatie die al op grond van de Wob openbaar is gemaakt niet nogmaals op grond van die wet openbaar kan worden gemaakt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 11 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW1556). Verder is in de uitspraak van de ABRvS van 11 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0572) geoordeeld dat het verstrekken van informatie die al openbaar is, slechts een feitelijke handeling is die niet op enig rechtsgevolg is gericht en waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. 8. Het voorgaande betekent dat verweerder zich in de zaak EPC terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek om informatie. Verweerder heeft dit in zijn brief van 22 juni 2017 aan eiser kenbaar gemaakt. Deze brief betreft daarmee een feitelijke handeling en is niet een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
9. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Eiser heeft ter zitting meegedeeld er niet langer een probleem in te zien aan de medewerkers van het Archief dan wel de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VHT) van verweerder een lijst met concrete adressen te leveren ter onderbouwing van zijn verzoek om EPC-berekeningen. Verweerder op zijn beurt heeft ter zitting toegezegd er op te zullen toezien dat eiser de stukken verstrekt krijgt die zien op zijn verzoek en niet wordt opgezadeld met een heel bouwdossier en de daarmee gepaard gaande hogere kosten voor de leges. Eiser heeft verder nog meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het weglakken van de persoonsgegevens in de opgevraagde EPC-stukken.
De zaak [naam] (UTR 18/730)
10. De rechtbank stelt vast dat het beroep in de zaak [naam] alleen nog ziet op de verstrekking van gegevens over klachten en meldingen aan de gemeente en op de verstrekking van akoestische gegevens.
11. Eiser heeft over de klachten en meldingen die zijn ingediend bij de gemeente aangevoerd dat verweerder over die informatie beschikt, dat die informatie zich niet in het Archief bevindt en daarmee niet openbaar is. Uit bijlage 3 bij het beroepschrift, dat een Wob-besluit van verweerder is van 20 december 2017 in een andere zaak, blijkt immers dat verweerder informatie over meldingen en klachten die zijn binnen gekomen bij de gemeente, niet beschouwt als openbare informatie maar als informatie waarop een besluit op grond van de Wob genomen moet worden.
Eiser heeft over de verzochte akoestische gegevens aangevoerd dat die, anders dan verweerder stelt, ook niet in het Archief zitten en dus ook niet openbaar zijn. Uit bijlage 1 bij het beroepschrift, een mailwisseling met de coördinator van de afdeling VTH van verweerder, blijkt immers dat de verzochte akoestische gegevens bij de afdeling milieu zijn ondergebracht.
12. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verzochte informatie over klachten en meldingen ingediend bij verweerder, dat eiser met het overleggen van bijlage 3 bij het beroepschrift voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder over die informatie zou kunnen beschikken en voorts dat het gaat om informatie die zich in “de systemen” van verweerder bevindt. Dit betekent dat het verzoek van eiser geen informatie betreft die zich in het Archief bevindt en reeds daarom openbaar zou zijn. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht waar de verzochte informatie zich bevindt.
13. Ten aanzien van de verzochte informatie over de akoestische gegevens overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het om openbare informatie gaat die in het Archief terug te vinden is. Eiser heeft dit standpunt gemotiveerd betwist door het overleggen van een mailwisseling met een medewerker van verweerder waaruit het tegendeel blijkt. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de verzochte akoestische gegevens zich daadwerkelijk in het Archief bevinden en daarmee openbaar zijn.
14. Uit wat is overwogen onder 12 en 13 volgt dat het bestreden besluit in de zaak UTR 18/730 niet voldoet aan de eisen van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder zal ten aanzien van het verzoek om openbaarmaking van meldingen en klachten ingediend bij de gemeente, dienen te onderzoeken waar de informatie zich bevindt. Indien de informatie zich op een locatie bevindt die maakt dat ze openbaar is, zal verweerder die informatie moeten verstrekken. Indien de informatie niet openbaar is, zal verweerder een besluit op grond van de Wob moeten nemen.
Verweerder zal ook het verzoek om openbaarmaking van akoestische gegevens opnieuw moeten bezien. Indien de akoestische gegevens zich daadwerkelijk in het Archief bevinden, zoals verweerder in het bestreden besluit stelt, zal verweerder over moeten gaan tot feitelijke verstrekking daarvan. Indien de verzochte akoestische gegevens zich niet in het Archief bevinden en evenmin op een andere locatie die maakt dat deze gegevens openbaar zijn, zal verweerder een besluit op grond van de Wob moeten nemen. De rechtbank verzoekt verweerder in dat geval een inventarislijst op te maken.
De rechtbank merkt nog op dat eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het weglakken van persoonsgegevens in de door hem verzochte informatie.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.