ECLI:NL:RBMNE:2018:6641

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/16/470558 / KG ZA 18-720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van negatieve BKR-registratie en toetsing aan beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Vesting Finance Servicing B.V. [eiseres] vorderde de verwijdering van een negatieve BKR-registratie die voortkwam uit een verzendhuiskrediet dat zij in 2004 had afgesloten. De registratie was door Vesting Finance gewijzigd, waardoor de einddatum van de registratie was verschoven. [eiseres] stelde dat zij door deze registratie geen hypothecaire lening kon verkrijgen voor de aankoop van een woning, wat haar zwaarwegend belang bij de verwijdering van de registratie onderstreepte. Vesting Finance voerde verweer en betwistte dat de registratie onterecht was en dat de vordering van [eiseres] was verjaard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor [eiseres] en dat de belangen van partijen tegen elkaar moesten worden afgewogen. De rechter concludeerde dat de negatieve registratie een onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] vormde, vooral gezien haar herstel van een eerdere financiële situatie en haar huidige stabiele omstandigheden. De rechter oordeelde dat Vesting Finance de registratie diende te verwijderen, omdat het belang van [eiseres] bij verwijdering zwaarder woog dan het belang van Vesting Finance bij handhaving van de registratie. Vesting Finance werd veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/470558 / KG ZA 18-720
Vonnis in kort geding van 30 november 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTING FINANCE SERVICING B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Trimbach te De Meern.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Vesting Finance Servicing B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiseres] met aangehecht productie 1 t/m 19,
- de separaat toegezonden producties 20 en 21 van de zijde van [eiseres] ,
- productie 1 t/m 5 en apart productie 6 van de zijde van Vesting Finance,
- de mondelinge behandeling op 28 november 2018, waarvan de griffier
aantekeningen heeft bijgehouden,
- de pleitaantekeningen van [eiseres] ,
- de pleitaantekeningen van Vesting Finance.
1.2.
Ten slotte is op 30 november 2018 vonnis bepaald.
1.3.
Dit vonnis betreft de genoemde nadere schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in het verleden bij [bedrijfsnaam] een verzendhuiskrediet afgesloten. Dit krediet is op 16 juni 2004 geregistreerd bij BKR.
2.2.
Vanaf 2004 heeft [eiseres] op het krediet een betalingsachterstand laten ontstaan. [bedrijfsnaam] heeft deze betalingsachterstand op 9 juni 2005 geregistreerd in het CKI van BKR.
2.3.
Vesting Finance heeft de registratiedatum gewijzigd naar 8 mei 2014. Als gevolg hiervan is de einddatum eveneens gewijzigd naar 8 mei 2019.
2.4.
[eiseres] is toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Op 6 oktober 2015 is de WSNP opgeheven wegens het succesvol doorlopen van het traject en is aan [eiseres] de schone lei verleend.
2.5.
Vesting Finance heeft de datum waarop schone lei is verleend aan [eiseres] aangemerkt als Praktisch Laatste Aflosdatum, waardoor de registratiedatum bij het BKR werd gewijzigd van 8 mei 2014 naar 6 oktober 2015. Daarmee verschoof ook de einddatum van 8 mei 2019 naar 6 oktober 2020.
2.6.
Op 28 september 2018 sloot [eiseres] , samen met haar echtgenoot, een overeenkomst tot koop van een woonhuis met grond aan de [adres] in [plaatsnaam] tegen een koopprijs van € 230.000,- kosten koper.
2.7.
In de koopovereenkomst zijn koper en verkoper een ontbindende voorwaarde overeengekomen met betrekking tot de financiering. De termijn is – na verkregen uitstel – bepaald op 14 december 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – uitvoerbaar bij vonnis, primair een einddatum te plaatsen in het CKI van het BKR met ingang van 11 augustus 2010 wegens het verjaren van de vordering per die datum. Subsidiair vordert [eiseres] , veroordeling van Vesting Finance om de registratie in het CKI van het BKR met contractnummer […] onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, te (doen laten) verwijderen bij niet nakoming op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 100.000,- en met veroordeling van Vesting Finance in de proceskosten.
3.2.
Vesting Finance heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie [eiseres] niet ontvankelijk te verklaren, althans de vordering af te wijzen met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

beoordelingskader kort geding

4.1.
Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet sprake zijn van een spoedeisend belang. Verder dient de rechter te beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen. Zie HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919 (P&G/K-C).
4.2.
Het spoedeisend belang bij (duidelijkheid omtrent) de vordering volgt genoegzaam uit de stelling van [eiseres] dat zij als gevolg van de negatieve BKR-registratie geen hypothecaire lening kan krijgen en dat zij op 14 december 2018 de koopovereenkomst van de woning zal moeten ontbinden als Vesting Finance de negatieve BKR-registratie niet heeft verwijderd. De vordering zal daarom hierna verder inhoudelijk worden beoordeeld.
juridisch kader BKR-registratie
4.3.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (hierna: Wft) zijn kredietaanbieders verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig. Enerzijds worden consumenten beschermd tegen overkreditering, anderzijds worden aanbieders van krediet beschermd tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst worden in het CKI weergegeven met code ‘A’, en met bijzonderheidscoderingen 1 tot en met 5. Verder heeft te gelden dat een A2-codering nog vijf jaar nadat bij BKR een herstelmelding of melding van aflossing van de schuld is gedaan, zichtbaar is op de door BKR verstrekte overzichten.
4.4.
Op de registratie door Vesting Finance zijn de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en het Algemeen Reglement CKI 2001 van het BKR (hierna: AR) van toepassing. Vesting Finance verwerkt immers de persoonsgegevens van [eiseres] . Uit het arrest ‘Santander’ van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097) blijkt dat bij elke gegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt mee dat de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, gaat het bij beantwoording van de vraag of Vesting Finance de A2/3 codering moet verwijderen niet zozeer om een afweging van de belangen tussen [eiseres] en Vesting Finance, maar om een toetsing van het doel van de registratie van de A2/3 codering aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aldus wordt het belang van [eiseres] bij verwijdering van de A2/3 codering afgewogen tegen het achterliggende belang van (de handhaving van) registratie van A2/3 coderingen (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6060).
4.6.
Tussen partijen staat vast dat [bedrijfsnaam] destijds voldoende reden had om tot de A2-registratie op de kredietovereenkomst van [eiseres] over te gaan. [eiseres] heeft niet betwist dat er een achterstand was ontstaan en deze gedurende een periode van maanden niet door [eiseres] werd aangezuiverd, zodat de achterstand verder opliep. Over de codering 2/3 bestaat evenmin discussie, zodat vast staat dat ook die melding bevoegd is gedaan. Voor het antwoord op de vraag of de melding verwijderd dient te worden, dient de onder 4.5 genoemde belangenafweging te worden gemaakt.
standpunt [eiseres]
4.7.
heeft in het kader van de belangenafweging het navolgende gesteld voor verwijdering van de negatieve BKR-registratie. Ten eerste had Vesting Finance de registratiedatum niet mogen wijzigen van 9 mei 2014 naar 6 oktober 2015. Zonder die wijziging is de einddatum van de negatieve registratie 9 mei 2019 hetgeen betekent dat de einddatum van de registratie in zicht is. Daarnaast gaat het om een zeer geringe schuld. De hoofdsom bedroeg slechts € 500,00 en is enkel door kosten en rente opgelopen. Tot slot is het voor [eiseres] van groot belang dat zij het huis kan kopen. Zij heeft een dochter en verwacht op korte termijn een tweede kind. Wanneer zij niet zou kunnen kopen, zal zij - door de hoogte van haar salaris – een vrije sector woning moeten huren wat haar hogere maandlasten zal opleveren. [eiseres] stelt zich dan ook op het standpunt dat de registratie een onevenredig grote inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer en in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
standpunt Vesting Finance
4.8.
Vesting Finance heeft voor handhaving van de negatieve BKR-registratie het navolgende aangevoerd. Het doel van de registratie is mede dat kredietgevers beschermd worden tegen slecht betalende kredietnemers. Indien de registratie zou worden verwijderd krijgen kredietverstrekkers een onjuist beeld van de financiële positie en het betalingsgedrag van [eiseres] . Het valt immers niet met zekerheid te voorspellen dat, hoewel het nu financieel goed gaat met [eiseres] , dit ook in de toekomst zo zal blijven. De duur van de registratie geeft de tijd aan de consument om te voorkomen dat er niet nogmaals schulden ontstaan.
Bovendien was [eiseres] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op de hoogte van de negatieve BKR-registratie en had zij de koop niet moeten sluiten. Door dat toch te doen, heeft [eiseres] bewust het risico gelopen geen hypothecaire geldlening te kunnen aanvragen. Ook dit risico komt voor rekening van [eiseres] . Vesting Finance betwist overigens dat [eiseres] geen financiering kan aanvragen enkel en alleen vanwege de negatieve BKR-notering. Die stelling is volgens Vesting Finance onvoldoende door [eiseres] onderbouwd.
Verjaring
4.9.
Primair heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de vordering van Vesting Finance op 11 augustus 2010 is verjaard, de vordering op die datum als oninbaar had moeten worden geregistreerd bij het BKR, waardoor nu – door het verstrijken van de vijfjaarstermijn - geen sprake meer zou zijn van een A2/3 codering. [eiseres] vordert om deze reden primair Vesting Finance te veroordelen om de registratie met terugwerkende kracht op deze wijze aan te passen.
4.10.
Vesting Finance betwist dat de vordering is verjaard. Daarnaast voert Vesting Finance aan dat zij pas gehouden is de vordering als oninbaar te melden op het moment dat [eiseres] een beroep op de verjaring heeft gedaan. Aangezien [eiseres] dat pas voor het eerst in haar brief van 31 oktober 2018 heeft gedaan, dient deze vordering van [eiseres] volgens Vesting Finance te worden afgewezen.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] – gelet op de gemotiveerde betwisting door Vesting Finance - onvoldoende heeft onderbouwd dat de vordering is verjaard, maar vooral op welke grond Vesting Finance verplicht zou zijn om de vordering als oninbaar te registreren op het moment dat de verjaring zou zijn ingetreden. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van deze stelling weliswaar naar artikel 3.4.4. van het Handboek BKR, maar enkel uit dat artikel blijkt die verplichting onvoldoende. Om die reden zal de primaire vordering van [eiseres] worden afgewezen.
belangenafweging
4.12.
Subsidiair vordert [eiseres] verwijdering van de A2/3 registratie uit het CKI van het BKR, vanwege de disproportionaliteit van de registratie. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat de vraag of [eiseres] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst al dan niet bekend was of had behoren te zijn met de negatieve BKR-registratie niet relevant is voor de belangenafweging die nu aan de voorzieningenrechter voorligt. Daarin dient de onder 4.5 genoemde belangenafweging te worden gemaakt. Daarbij mag, op grond van de criteria uit het ‘Santander-arrest’ van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097) de inbreuk op de belangen van betrokkene niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.13.
Weliswaar valt in te zien dat kredietregistratie van belang is om een maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied te waarborgen, maar dat neemt niet weg dat een dergelijke registratie met inachtneming van de AVG en op zorgvuldige wijze jegens de kredietnemer dient te geschieden. Vesting Finance had in dit geval op het verzoek daartoe van [eiseres] , na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot verwijdering van de negatieve BKR-registratie van [eiseres] moeten overgaan. Hiervoor acht de voorzieningenrechter de hiernavolgende factoren van belang.
4.14.
Vast is komen te staan dat [eiseres] een zwaarwegend belang heeft bij de verwijdering van de negatieve BKR-registratie. Na een aantal jaren in een benarde situatie te hebben verkeerd (van schulden en drugsgebruik) heeft [eiseres] zich in de afgelopen tien jaar weten te herstellen en een gedegen bestaan weten op te bouwen. Er is geen sprake meer van een schuldenlast. [eiseres] bevindt zich nu in een heel andere, evenwichtigere (financiële) situatie dan destijds (in 2004) het geval was. [eiseres] werkt al jaren fulltime, heeft daarbij een goed inkomen opgebouwd en is getrouwd. De komst van haar tweede kind zal voor haar perspectief bieden om de inmiddels stabiele situatie te behouden. Een woning als vaste basis hoort daar bij. [eiseres] heeft ter zitting laten zien dat zij zich goed heeft verdiept in haar (financiële) mogelijkheden en daar haar plannen op heeft gebaseerd. Dat tot slot het alternatief van een huurwoning in de vrije sector niet alleen veel langer op zich zal laten wachten, maar vooral ook hogere maandlasten dan een koopwoning met zich zal brengen, maakt dat [eiseres] een zwaarwegend belang heeft bij de verwijdering van de BKR-registratie.
4.15.
Tegenover dit belang heeft Vesting Finance het door haar gestelde belang bij registratie slechts in algemene bewoordingen onderbouwd. Vesting Finance heeft slechts gesteld dat het doel van de registratie is dat kredietgevers beschermd worden tegen slecht betalende kredietnemers. Verder heeft Vesting Finance aangevoerd dat ook kredietnemers, als [eiseres] , tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen. Vesting Finance heeft onvoldoende rekenschap gegeven van de afweging van het door haar gestelde algemene belang tegen het specifieke belang, zoals hiervoor verwoord, dat [eiseres] heeft bij verwijdering. Gelet op wat hiervoor onder 4.4 is overwogen in samenhang bezien met de hierboven genoemde omstandigheden van het geval, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Vesting Finance de A2/3-codering bij de registratie van de kredietovereenkomst in het CKI dient te verwijderen.
4.16.
[eiseres] heeft gevorderd Vesting Finance een dwangsom op te leggen indien zij niet overgaat tot verwijdering van de negatieve BKR-registratie. De voorzieningenrechter zal dit verzoek afwijzen aangezien Vesting Finance geen aanleiding heeft gegeven te twijfelen aan de nakoming van haar verplichting om direct gehoor te geven aan het (doen laten) verwijderen van de negatieve BKR-registratie.
4.17.
Vesting Finance zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,81
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat € 400,00
-----------------
Totaal € 794,81

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Vesting Finance om de registratie in het CKI van het BKR met contractnummer […] onverwijld te (doen laten) verwijderen. Dit houdt in dat Vesting Finance vandaag of uiterlijk op 4 december 2018 een daartoe strekkende opdracht aan het BKR geeft;
5.2.
veroordeelt Vesting Finance in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 794,81;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: