ECLI:NL:RBMNE:2018:6640

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/16/455516 / HA RK 18-68
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering negatieve BKR-registratie afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot verwijdering van een negatieve BKR-registratie door [verzoeker] tegen Volkswagen Bank GmbH. [verzoeker] had op 23 februari 2018 een verzoekschrift ingediend, waarin hij de rechtbank vroeg de bank te bevelen zijn persoonsgegevens in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) te verwijderen. De bank had eerder geweigerd om de registratie te verwijderen, ondanks dat [verzoeker] zijn krediet op 29 maart 2017 volledig had afbetaald. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat de belangen van de bank en de deelnemers aan het CKI zwaarder wogen dan die van [verzoeker]. De rechtbank oordeelde dat de registratie van de betalingsachterstanden feitelijk juist was en dat de bank de registratie in overeenstemming met de wet had uitgevoerd. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de bank, die zijn begroot op € 1.712,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/455516 / HA RK 18-68
Beschikking van 8 augustus 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. B. de Haan,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
VOLKSWAGEN BANK GMBH,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster,
gemachtigde mr. H.J.M. Hofman.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 23 februari 2018 een verzoekschrift met producties 1 tot en met 13 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Daarbij is, kort samengevat, verzocht de bank te bevelen de persoonsgegevens van [verzoeker] in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) te verwijderen op straffe van een dwangsom.
1.2.
De bank heeft op 30 april een verweerschrift met producties 1 tot en met 18 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.3.
Bij brief van 1 mei 2018 heeft [verzoeker] de producties 14 tot en met 29 toegestuurd.
1.4.
Partijen zijn door de griffier opgeroepen tegen de terechtzitting van 8 mei 2018.
1.5.
Ter terechtzitting van 8 mei 2018 zijn verschenen:
  • mr. B. de Haan voornoemd,
  • [verzoeker] in persoon,
  • mr. Hofman voornoemd.
1.6.
Ten slotte is de uitspraak bepaald.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker] heeft op 7 oktober 2015 de aanschaf van een Opel Corsa bij (AutoCash Financial Lease (een handelsnaam van)) de bank gefinancierd. In de afbetaling van het krediet zijn achterstanden ontstaan.
2.2.
Op 16 mei 2016 heeft het BKR een achterstandsmelding van de bank met code A (Achterstand) in het CKI geregistreerd. De achterstand is ingelopen en per 7 juni 2016 heeft de bank code H (Herstel Achterstand) in het CKI geregistreerd.
2.3.
Op 16 augustus 2016 heeft het BKR een nieuwe achterstandsmelding van de bank met code A in het CKI geregistreerd. Per 23 november 2016 is, nadat ook deze achterstand is ingelopen, code H in het CKI geregistreerd.
2.4.
[verzoeker] heeft het krediet op 29 maart 2017 volledig afbetaald. Diezelfde datum is als einddatum in het CKI geregistreerd.
2.5.
Bij brief van 11 januari 2018 heeft (Dynamiet Nederland namens) [verzoeker] de bank verzocht de (negatieve) BKR-registratie te verwijderen. De bank heeft [verzoeker] bij brief van 12 januari 2018 bericht niet tot verwijdering van de registratie te zullen overgaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bank te bevelen binnen twee weken de registratie van het contract met contractnummer [nummeraanduiding] te (doen laten) verwijderen, dan wel de achterstand- en herstelcoderingen, gemeld bij contractnummer [nummeraanduiding] te (doen laten) verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 kosten rechtens, althans,
  • een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
  • de bank te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek – samengevat – ten grondslag dat de registratie verwijderd dient te worden nu de inbreuk op zijn belangen onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking van zijn persoonsgegevens te dienen doel. [verzoeker] (en zijn ondernemingen) zijn financieel gezond, hij heeft vermogen, onder meer bestaande uit verschillende onroerende zaken, en hij heeft geen betalingsachterstanden of andere negatieve BKR-registraties. Het doel van de onderhavige negatieve BKR-registratie wordt niet gediend bij het langer in stand houden daarvan. Verder is handhaving van de BKR-registratie disproportioneel nu [verzoeker] de achterstand heeft ingelopen nadat hij daarvan op de hoogte raakte en hij door de BKR-registratie beknot wordt in zijn financiële vrijheid. [verzoeker] wordt, doordat hij geen investeringen kan doen, beperkt in het waarborgen van de continuering en uitvoering van zijn ondernemingen.
3.3.
De bank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van het verzoek. De bank stelt – samengevat – dat de persoonsgegevens van [verzoeker] ten aanzien van de betalingsachterstand terecht en correct zijn verwerkt en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij in acht zijn genomen. De belangen van [verzoeker] tot verwijdering van de BKR-registratie wegen onvoldoende op tegen het belang (van de deelnemers aan het CKI) om de registratie te handhaven.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] is ontvankelijk, omdat het verzoek binnen zes weken na de afwijzing van de bank van 12 januari 2018 is ingediend.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat het BKR een zelfstandige rechtspersoon is. De bank heeft weliswaar de melding tot registratie gedaan, maar de registratie zelf is uitgevoerd door het BKR en wordt alleen door haar onderhouden. Nu de rechtbank ambtshalve bekend is dat de bank de verwijdering van de BKR-registratie van [verzoeker] kan doen/laten bewerkstelligen, wordt het verzoek inhoudelijk beoordeeld.
4.3.
Het CKI bevat een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarop (in onderhavige situatie nog) de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is op grond van artikel 2 lid 1 Wbp. De bank is de in artikel 1 onder d Wbp bedoelde verantwoordelijke over de in het CKI opgenomen persoonsgegevens van [verzoeker] . Op grond van artikel 36 juncto 46 lid 1 Wbp kan [verzoeker] verzoeken zijn persoonsgegevens (onder andere) te verwijderen
“indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt”.
4.4.
Bij de registratie van persoonsgegevens, en handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel). Voorts dient het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze, te kunnen worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel).
4.5.
Doelstelling van de verwerking van de persoonsgegevens door het BKR en in het CKI is om de betrokkene ( [verzoeker] ) te beschermen tegen overkreditering en andere problematische schuldsituaties en om krediet- en betalingsrisico’s van de deelnemers (waaronder de bank en andere financiële instellingen) te beperken. Deze doelen kunnen worden bereikt doordat kredietaanbieders (waaronder de bank), ingevolge artikel 4:32 lid 1 Wet financieel toezicht, gehouden zijn deel te nemen aan het CKI en dus verplicht zijn over te gaan tot het doen van een BKR-registratie ingeval van (aanhoudende) betalingsachterstanden. De bank was zodoende gehouden over te gaan tot onderhavige BKR-registratie. De vraag die thans voor ligt is of de bank bij de weigering om tot verwijdering van de registratie over te gaan, (voldoende) rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoeker] .
4.6.
Bij de beantwoording daarvan spelen de volgende belangen van [verzoeker] een rol. In de aflossing van de door [verzoeker] afgesloten financiering zijn achterstanden ontstaan. [verzoeker] heeft over het ontstaan van de achterstand als volgt verklaard. [verzoeker] heeft geïnvesteerd in een start-up, [naam] (eerst gedreven door de heer [A] , later door de heer [B] ) en is ten behoeve van die start-up onderhavige financiering aangegaan. De termijnbetalingen ten behoeve van de financiering zouden niet door [verzoeker] , maar door [naam] aan de bank worden betaald. [naam] heeft echter (herhaaldelijk) nagelaten tijdig te betalen, waardoor achterstanden zijn ontstaan. [verzoeker] heeft die achterstand(en), nadat hij daarvan op de hoogte raakte, ingelopen. Van een slechte betaalmoraliteit aan de zijde van [verzoeker] is zodoende geen sprake. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat de BKR-registratie de continuïteit van zijn ondernemingen bedreigt, nu hij geen financiering kan verkrijgen om in zijn onderneming te investeren, dan wel onverwachte kostenposten mee te financieren. Dit ondanks de omstandigheid dat [verzoeker] en zijn ondernemingen financieel gezond en stabiel zijn en hij geen andere negatieve BKR-registraties heeft.
4.7.
De bank heeft gesteld dat zij het verwijderingsverzoek van [verzoeker] op goede gronden heeft geweigerd, nu het algemene belang van een goed functionerend systeem van kredietregistratie zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] . De bank heeft daarbij overwogen dat er sprake is geweest van ernstige en structurele wanbetaling, een substantieel krediet en het krediet pas vrij recent volledig is afgelost. Verder is niet komen vast te staan dat [verzoeker] geen financiering kan verkrijgen voor bijvoorbeeld de aanschaf van landbouwvoertuigen en/of gewenste investeringen. [verzoeker] heeft zijn verzoek op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Ook kan uit de overgelegde financiële stukken niets worden afgeleid over de financiële stabiliteit van [verzoeker] en zijn onderneming(en).
4.8.
De rechtbank is, voornoemde belangen van partijen afwegende, van oordeel dat handhaving van de BKR-registratie proportioneel is. De BKR-registratie berust op feitelijk juiste persoonsgegevens en de melding is door de bank gedaan in overeenstemming met het Algemeen Reglement. De bank heeft onvoldoende weersproken aangevoerd dat [verzoeker] aanmaningen en vooraankondigingen zijn gezonden, maar deze niet het gewenste effect, te weten correcte nakoming van de overeenkomst, hebben gehad. [verzoeker] heeft, ondanks diverse waarschuwingen, herhaaldelijk (aanzienlijke) achterstanden laten ontstaan, zelfs zodanig dat er tweemaal een A code in het CKI is geregistreerd. Registratie van dergelijke wanbetaling is in lijn met de bedoeling van het CKI en in lijn met de bedoeling van de wetgever. De stelling van [verzoeker] dat niet hij, maar [naam] verantwoordelijk was voor betalingen aan de bank en de achterstanden dus niet door hem zouden zijn ontstaan, kan hem niet baten. De overeenkomst is aangegaan tussen [verzoeker] en de bank en [verzoeker] was, op grond van de overeenkomst, gehouden de financiering tijdig en op correcte wijze af te lossen. Dit heeft [verzoeker] niet gedaan. Dat [verzoeker] met een derde heeft afgesproken dat die derde de maandelijkse termijnen aan de bank zouden voldoen, ontslaat [verzoeker] niet van zijn verplichtingen richting de bank. Het lag op de weg van [verzoeker] toezicht te houden op de betalingen door de derde aan de bank. Dat [verzoeker] dit toezicht niet, althans onvoldoende heeft gehouden, komt voor zijn rekening en risico en kan hij niet afwentelen op de bank. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de belangen van de bank (en overige deelnemers aan het CKI) zwaarder dienen te wegen dan het belang van [verzoeker] . Dat [verzoeker] en zijn ondernemingen financieel gezond en stabiel zijn, maakt dit niet anders. Het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
4.9.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris €
1.086,00(2 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 1.712,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met een bedrag van € 157,00 aan nasalaris in geval van niet-betekening van de beschikking, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan nasalaris in geval van betekening van de beschikking;;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2018.