ECLI:NL:RBMNE:2018:6638

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
6444534 ME VERZ 17-218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoekster] en [verweerster]. [verzoekster] had een arbeidsovereenkomst met de Gooische Scholen Federatie (GSF) die eindigde op 31 juli 2017. Vervolgens trad zij op 1 augustus 2017 in dienst bij [verweerster] als lerares. Na een auto-ongeluk op 14 juni 2017 meldde [verzoekster] zich ziek bij GSF, maar ging er vanuit dat zij per 1 augustus 2017 weer aan het werk kon. Op 8 september 2017 werd haar ontslag op staande voet aangezegd door [verweerster], omdat zij volgens hen essentiële informatie over haar gezondheid had achtergehouden.

[verzoekster] verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding van € 40.000,00 en een vergoeding van € 5.304,60 wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] niet zo ernstig verwijtbaar had gehandeld dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigde. De rechter concludeerde dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst onterecht had opgezegd en kende [verzoekster] een billijke vergoeding van € 5.000,00 toe, evenals de gevraagde vergoeding voor de onregelmatige opzegging. De overige verzoeken van beide partijen werden afgewezen.

De kantonrechter benadrukte dat bij ontslag op staande voet de belangen van de werknemer in overweging moeten worden genomen en dat [verweerster] onvoldoende had aangetoond dat [verzoekster] arbeidsongeschikt was op het moment van indiensttreding. De uitspraak onderstreept het belang van transparante communicatie tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van ziekte en ontslag.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Zaak- en rekestnummer: 6444534 ME VERZ 17-218 en 6446527 ME VERZ 17-219
Datum beslissing: 14 februari 2018
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens verweerster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. J.A. Abraha,
tegen
de Stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, tevens verzoekster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. J.W. Janse-Velema.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] en het verweerschrift van [verweerster]
- het verzoekschrift van [verweerster] en het verweerschrift van [verzoekster]
- de overgelegde pleitnotities van de gemachtigde van [verweerster] .
1.2.
Op 30 januari 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ten tijde van de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht om een aanhouding om een minnelijke regeling te beproeven. Bij brieven van 6 februari 2018 hebben de gemachtigden van partijen bericht dat zij hierin niet zijn geslaagd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] heeft een arbeidsovereenkomst met de Gooische Scholen Federatie (hierna te noemen: GSF) gehad, die van rechtswege is geëindigd per 31 juli 2017. Aansluitend is zij met ingang van 1 augustus 2017 bij [verweerster] in dienst getreden als lerares, voor de periode van één jaar.
2.2.
[verzoekster] heeft op 14 juni 2017 een sollicitatiegesprek gehad bij [verweerster] . Diezelfde dag, na het sollicitatiegesprek, is [verzoekster] betrokken geraakt bij een auto-ongeval. [verzoekster] heeft zich per 15 juni 2017 (bij GSF) ziek gemeld.
2.3.
Op 26 juni 2017 was er een gesprek met, onder meer, de directeur van de toekomstige school van [verweerster] , waar [verzoekster] zou komen te werken, en de toekomstige duobaanpartner van [verzoekster] .
2.4.
De bedrijfsarts van GSF heeft op 7 juli 2017 het volgende bericht:
“[…]
Betrokkene is uitgevallen voor haar werk door ziekte.
Er is samengesteld verzuim 7 tot 8 juni en van 15-6 tot heden. Voor het laatste verzuim is een derde aansprakelijk, verhaalszaak.
[…]
Welke medische beperkingen voor het werk zijn aan te geven?
Persoonlijk functioneren: aandacht en concentratie ernstig beperkt, tijdsdruk, hectiek, piekbelasting, […]
Op welke termijn is herstel en volledige hervatting van het werk te verwachten?
Na de zomervakantie.
Welke vervolgafspraken zijn gemaakt?
Betrokkene kan tot zomervakantie niet werken. Zij gaat 31-7 uit dienst. Hopelijk kan ze na de zomervakantie bij nieuwe werkgever starten.”
2.5.
GSF heeft [verzoekster] op 17 juli 2017 bericht dat zij ziek uit dienst zal gaan en haar verder, onder meer, het volgende geschreven:
“Je gaf aan dat je nog in gesprek bent met je nieuwe werkgever, waar je naar verwachting 1 augustus a.s. in dienst treedt. De eerste werkdag is 4 september a.s. Je schat in dat je dan weer hersteld bent. Mijn advies is om je nieuwe werkgever kort te informeren dat je een ongeval hebt gehad, maar verwacht 4 september weer hersteld te zijn. […]”
2.6.
Op 6 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en [verzoekster] . In een verslag van dit gesprek staat, onder meer:
“[…] De aanleiding was het feit dat bestuur en directie de middag voor aanvang van haar werkzaamheden, geconfronteerd werden met een mail van [verzoekster] (kantonrechter: [verzoekster] ) met daarin de melding van een aanrijding 3 maanden eerder en haar ziekmelding als gevolg daarvan.
[…]
Het kost [verzoekster] veel tijd om een zin te formuleren, zij kan moeilijk uit haar woorden komen en moet zoeken naar woorden. […]”
2.7.
In een vervolggesprek op 8 september 2017 is [verzoekster] ontslag op staande voet aangezegd. Met een brief van 8 september 2017 heeft [verweerster] het ontslag op staande voet aan [verzoekster] bevestigd. In de brief staat, onder meer:
“[…]
Dringende reden
Wij hebben u meegedeeld dat wij hebben vastgesteld, dat u ons zeer wezenlijke informatie heeft onthouden over het kunnen verrichten van het werk waarop u had gesolliciteerd en waarvoor wij u nodig hadden. U heeft diverse momenten de gelegenheid ontvangen om ons naar waarheid te vertellen dat u een ernstig auto-ongeluk was overkomen, waarbij uw auto total loss was geraakt en u zich vanwege uw klachten direct ziek meldde voor uw werk. U heeft ons verzocht de datum van uw indiensttreding te vervroegen naar 1 augustus 2017 waarmee u heeft kenbaar gemaakt op 1 augustus 2017 de arbeid waarvoor wij u in dienst zouden nemen, te kunnen verrichten. Dat was niet het geval. U was op het moment van uw verzoek ziek, u bent op 31 juli 2017 ziek uit dienst gegaan voor uw eigen werk bij uw vorige werkgever en u was op 1 augustus 2017 ziek voor het werk dat u gehouden was te verrichten. U heeft zich op 1 augustus 2017 niet ziek gemeld. U heeft geen toestemming gevraagd om tijdens ziekte naar het buitenland te vertrekken voor een reis waarvan u later heeft erkend dat deze pijnlijk was. Dat u na terugkeer van uw vakantie ervan uitging dat u binnen drie dagen wel zou kunnen werken, achten wij niet geloofwaardig gelet op het feit dat u verwezen bent naar een neuroloog, gelet op uw verklaring dat uw reis naar en vanuit Italië pijnlijk was en gelet op uw fysieke gesteldheid tijdens het gesprek op 6 september 2017 waarbij u niet goed uit uw woorden kon komen en het u veel tijd kostte om een zin te formuleren.
[…]
Wij bevestigen u dat wij u heden op staande voet hebben ontslagen op grond van het feit, dat u op diverse momenten heeft nagelaten ons volledig te informeren over de door u ervaren belemmeringen voor uw arbeid voorafgaand aan en in aansluiting op onze besluitvorming over uw benoeming in de functie van leraar binnen onze Stichting.”

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
[verzoekster] heeft – na wijziging van haar verzoek – verzocht om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen van € 40.000,00 en een vergoeding van € 5.304,60 vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts met veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van deze beschikking.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. Na het sollicitatiegesprek en het auto-ongeluk op 14 juni 2017, had [verzoekster] aanvankelijk lichte klachten, zoals misselijkheid en spierpijn en heeft zij zich bij GSF ziek gemeld. In het daarop volgende kennismakingsgesprek bij [verweerster] is een aantal praktische zaken besproken, alsmede de reeds geplande vakantie van [verzoekster] . Op 7 juli 2017 heeft [verzoekster] de bedrijfsarts (van GSF) bezocht. Aangezien de zomervakantie naderde zijn er geen werkhervattingsafspraken gemaakt, maar de bedrijfsarts gaf wel aan dat herstel en volledige werkhervatting na de zomervakantie te verwachten was. [verzoekster] stelt dat zij per 1 augustus 2017 arbeidsgeschikt was en dat zij gedurende de maand augustus 2017 niet ziek was. Aan het einde van de zomervakantie is [verzoekster] met vakantie naar Italië gegaan en kort na terugkomst in Nederland kreeg [verzoekster] plotsteling ernstige fysieke, maar vooral psychische klachten. Vervolgens heeft [verzoekster] zich bij [verweerster] op 5 september 2017 ziekgemeld, waarop de volgende dag een gesprek volgde. Dit gesprek op 6 september 2017 verliep zeer moeizaam. De psychische klachten maakten het voor [verzoekster] moeilijk om te communiceren. Het ordenen van haar gedachten en het formuleren van zinnen kostten haar grote moeite. Op 8 september 2017 volgde nog een gesprek waarin haar uiteindelijk ontslag op staande voet werd aangezegd. [verzoekster] is van mening dat het ontslag grotendeels is gebaseerd op onjuiste veronderstellingen van [verweerster] en dat de haar verweten gedragingen niet (afzonderlijk of in samenhang) als een dringende reden kunnen worden gekwalificeerd. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter daarom om toekenning van een billijke vergoeding. Zij verzoekt geen vernietiging van het ontslag op staande voet (meer), omdat [verzoekster] vindt dat voortzetting van het dienstverband onder de huidige omstandigheden niet bevorderlijk is voor haar herstel. [verweerster] heeft, volgens [verzoekster] , ernstig verwijtbaar gehandeld door de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet na te leven. Door het handelen van [verweerster] kan [verzoekster] – die nog altijd arbeidsongeschikt is – niet aan de hand van professionele begeleiding re-integreren in haar werk en zij ziet haar carrière door het ontslag somber in. Volgens [verzoekster] is een billijke vergoeding van € 40.000,00 daarom redelijk. Daarnaast maakt zij aanspraak op een vergoeding ter hoogte van drie (bruto) maandsalarissen op grond van artikel 7:672 lid 2 BW, vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
[verweerster] heeft verweer gevoerd en heeft zelf tevens een verzoekschrift ingediend. Na de eerste gesprekken hebben partijen op 4 en 5 juli 2017 e-mailcontact gehad over de wens van [verzoekster] om niet pas per 1 september, maar al per 1 augustus 2017 in dienst te treden. [verweerster] verwijt [verzoekster] dat zij noch tijdens het kennismakingsgesprek, noch op 4 en 5 juli 2017 ook maar iets heeft gezegd over het feit dat zij een auto-ongeluk heeft gehad en dat zij daar klachten aan heeft overgehouden. [verzoekster] heeft [verweerster] ook niet meegedeeld dat zij per 31 juli 2017 ziek uit dienst zou gaan bij GSF. De datum van indiensttreding is nota bene op verzoek van [verzoekster] naar voren gehaald, naar 1 augustus 2017, terwijl [verzoekster] wist dat zij met ingang van die datum niet in staat was om de arbeid waartoe zij zich had verbonden te verrichten. Hoewel bekend was dat [verzoekster] in de laatste week van augustus 2017 met vakantie zou gaan is met haar afgesproken dat zij er zelf voor zou zorgen dat zij goed voorbereid aan het schooljaar zou beginnen. [verzoekster] heeft zich echter op geen enkele wijze voorbereid op de lessen die zij vanaf 6 september 2017 zou gaan geven. Op dinsdagmiddag 5 september 2017 om 14.22 uur heeft [verzoekster] de locatiedirecteur plotseling geschreven dat zij zich ziek moest melden voor de komende tijd. Voor [verweerster] kwam dit volstrekt onverwacht en ook uiterst ongelegen. [verzoekster] had, volgens [verweerster] , vanaf 14 juni 2017 op talloze momenten kenbaar kunnen maken dat zij een auto-ongeluk had gehad waar zij ernstige klachten aan over had gehouden, maar dat heeft zij niet gedaan. [verweerster] heeft [verzoekster] uitgenodigd voor een gesprek op 6 september 2017, waarin [verzoekster] in de gelegenheid werd gesteld om in chronologische volgorde aan te geven wat er was gebeurd. De aanwezigen van [verweerster] namen toen waar dat het [verzoekster] veel tijd kostte om een zin te formuleren en dat zij moeilijk uit haar woorden kon komen. Als reden waarom zij tijdens het kennismakingsgesprek van 26 juni 2014 geen melding had gemaakt van de aanrijding, noch haar klachten, zei [verzoekster] dat zij op dat moment slechts last had van spierpijn en dat zij steeds in de veronderstelling verkeerde dat zij per 6 september 2017 zou kunnen beginnen met haar werk. Om deze redenen is [verweerster] van mening dat [verzoekster] [verweerster] een dringende reden heeft gegeven om haar op 8 september 2017 op staande voet te ontslaan. [verzoekster] heeft door haar gedragingen en haar nalaten ernstig verwijtbaar gehandeld. Een billijke vergoeding is daarom naar de mening van [verweerster] niet aan de orde. [verzoekster] heeft evenmin recht op een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging; zij heeft juist schade veroorzaakt voor [verweerster] . [verweerster] heeft daarom geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] .
[verzoekster] heeft [verweerster] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en zij is op grond van artikel 7:677 lid 2 BW schadeplichtig. [verweerster] heeft daarom verzocht om voor recht te verklaren dat [verzoekster] schadeplichtig is en om haar te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.768,20 (bruto), hetgeen één maandsalaris bedraagt. Voorts heeft [verweerster] verzocht om – voor zover vereist – de arbeidsovereenkomst te ontbinden
primairop grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] of
subsidiairop grond van het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub g BW, nu de arbeidsrelatie door toedoen van [verzoekster] duurzaam is verstoord, zodanig dat van [verweerster] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst – indien en voor zover zou komen vast te staan dat deze niet op 8 september 2017 is geëindigd – met [verzoekster] te laten voortduren. Eén en ander met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.
3.4.
[verzoekster] heeft op haar beurt verweer gevoerd tegen het verzoek van [verweerster] . Hierop, en op hetgeen partijen ter zitting verder hebben verklaard ter onderbouwing van hun standpunten, zal in het volgende, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De billijke vergoeding

4.1.
Op grond van artikel 7:681 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. In artikel 7:671 lid 1 sub c (jo. artikel 7:677 lid 1) BW is – kort gezegd – bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen vanwege een dringende reden.
4.2.
De kern van het geschil is derhalve de vraag of [verweerster] [verzoekster] op goede gronden op staande voet heeft mogen ontslaan op 8 september 2017.
4.3.
[verweerster] heeft aangevoerd dat zij [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen omdat [verzoekster] , in de woorden van [verweerster] : “
ons zeer wezenlijke informatie heeft onthouden over het kunnen verrichten van het werk waarop u had gesolliciteerd en waarvoor wij u nodig hadden. U heeft diverse momenten de gelegenheid ontvangen om ons naar waarheid te vertellen dat u een ernstig auto-ongeluk was overkomen, waarbij uw auto total loss was geraakt en u zich vanwege uw klachten direct ziek meldde voor uw werk. U heeft ons verzocht de datum van uw indiensttreding te vervroegen naar 1 augustus 2017 waarmee u heeft kenbaar gemaakt op 1 augustus 2017 de arbeid waarvoor wij u in dienst zouden nemen, te kunnen verrichten. Dat was niet het geval. U was op het moment van uw verzoek ziek, u bent op 31 juli 2017 ziek uit dienst gegaan voor uw eigen werk bij uw vorige werkgever en u was op 1 augustus 2017 ziek voor het werk dat u gehouden was te verrichten. U heeft zich op 1 augustus 2017 niet ziek gemeld. U heeft geen toestemming gevraagd om tijdens ziekte naar het buitenland te vertrekken voor een reis waarvan u later heeft erkend dat deze pijnlijk was. Dat u na terugkeer van uw vakantie ervan uitging dat u binnen drie dagen wel zou kunnen werken, achten wij niet geloofwaardig gelet op het feit dat u verwezen bent naar een neuroloog, gelet op uw verklaring dat uw reis naar en vanuit Italië pijnlijk was en gelet op uw fysieke gesteldheid tijdens het gesprek op 6 september 2017 waarbij u niet goed uit uw woorden kon komen en het u veel tijd kostte om een zin te formuleren.”Het is derhalve de vraag of het [verzoekster] onder de gegeven omstandigheden in zo ernstige mate verweten kan worden dat zij aan [verweerster] niets heeft gemeld over het ongeval op 14 juni 2017 en de daaropvolgende ziekmelding bij GSF en dat [verzoekster] zich vervolgens bij [verweerster] per 1 augustus 2017 niet heeft ziek gemeld, dat dit voor [verweerster] een dringende reden opleverde om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [verzoekster] ter zake van de ontstane situatie slechts in beperkte mate een verwijt worden gemaakt.
[verzoekster] heeft bij herhaling verklaard dat zij er tijdens de zomervakantie steeds vanuit is gegaan dat zij aan het begin van het schooljaar weer in staat zou zijn om haar werk volledig op te pakken en dat dat ook de reden is geweest dat zij in de contacten met [verweerster] niet heeft gesproken over het ongeval en de klachten die zij naar aanleiding daarvan heeft ervaren, die, naar eigen zeggen, aanvankelijk minder erg waren dan zij nu zijn. De rapportage van de bedrijfsarts van 7 juli 2017 biedt ook steun voor de opvatting van [verzoekster] dat zij in de weken voor haar aantreden bij [verweerster] volledig zou herstellen. Nu [verzoekster] stelt dat zij met ingang van 1 augustus 2017 niet arbeidsongeschikt was, en er derhalve geen reden voor haar was om zich per die datum bij [verweerster] ziek te melden, had het op de weg van [verweerster] gelegen om het tegendeel te bewijzen. [verweerster] is immers de mening is toegedaan dat [verzoekster] in feite doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. [verweerster] heeft niet aangeboden om het bewijs van haar standpunt te leveren. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [verzoekster] op 1 augustus 2017 arbeidsgeschikt was. Dat [verzoekster] zich derhalve op 1 augustus 2017 niet heeft ziekgemeld, hetgeen [verweerster] haar onder andere verwijt, kan het gegeven ontslag op staande voet alleen derhalve niet dragen. Daar ervan uit kan worden gegaan dat [verzoekster] in de veronderstelling verkeerde dat zij in de maand augustus 2017 niet arbeidsongeschikt was, kan ook het gegeven dat [verzoekster] niet om toestemming heeft gevraagd om
tijdens ziektemet vakantie te gaan, geen gegronde reden voor het ontslag op staande voet zijn. [verzoekster] heeft hierbij verklaard dat haar ziektebeeld zich kenmerkt door onzekerheid en symptomen die – zonder aantoonbare redenen – kunnen intreden, zoals zich in haar geval begin september 2017 ook heeft voorgedaan. [verweerster] heeft in de ontslagbrief slechts verklaard dat zij dit zich niet kan voorstellen, maar nu een medische onderbouwing die het standpunt van [verzoekster] tegenspreekt ontbreekt, kan ook hierin geen reden voor een ontslag op staande voet gelegen zijn. De kantonrechter kan zich bij dit alles evenwel voorstellen dat [verweerster] – zonder enige voorkennis – onaangenaam verrast was door de ziekmelding van [verzoekster] in de middag van 5 september 2017, toen er reeds twee en een halve maand – en vele contactmomenten – verstreken waren sinds de dag van het eerste contact tussen partijen. Gelet op de gang van zaken kan achteraf gesteld worden dat het verstandig was geweest als [verzoekster] [verweerster] van het ongeval op de hoogte had gebracht, zoals haar ook door GSF was geadviseerd, maar dit enkele feit kan geen ontslag op staande voet rechtvaardigen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoekster] niet een zo ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit een ontslag op staande voet – met alle verstrekkende gevolgen die dit voor een werknemer heeft – kan rechtvaardigen. De werkgever dient bij het geven van een ontslag op staande voet – de zwaarste sanctie in het arbeidsrecht – alle belangen in ogenschouw te nemen, ook die van de werknemer. Niet kan worden ingezien dat van [verweerster] onder de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en er is onvoldoende gebleken dat [verweerster] de belangen van [verzoekster] ook heeft laten meewegen bij haar besluit.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter [verweerster] veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding van € 5.000,00 (bruto) aan [verzoekster] , mede in aanmerking genomen de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst en het feit dat ter zitting is gebleken dat [verzoekster] met ingang van de ontslagdatum een ZW-uitkering heeft ontvangen.
De onregelmatige opzegging
4.7.
Partijen hebben voorts – over en weer – om toekenning van een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst verzocht, waarbij [verweerster] tevens verzocht heeft om voor recht te verklaren dat [verzoekster] gehouden is om deze schade op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 2 BW aan [verweerster] te vergoeden.
4.8.
Zoals uit het voorgaande volgt, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] (ten onrechte) op onregelmatige wijze heeft opgezegd. [verzoekster] heeft daarom om een vergoeding verzocht en zij heeft een berekening gegeven van het verzochte bedrag. Dit is – op de wet gegrond – een geldbedrag gelijk aan drie (bruto) maandsalarissen. [verweerster] heeft hiertegen als verweer enkel aangevoerd dat [verzoekster] geen recht heeft op deze vergoeding en dat [verzoekster] schade heeft veroorzaakt voor [verweerster] . [verweerster] heeft hiermee naar het oordeel van de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] onvoldoende gemotiveerd betwist. Nu ook de hoogte van dit bedrag niet door [verweerster] is betwist, zal het worden toegewezen.
4.9.
Het verzoek van [verweerster] tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen.
De ontbinding voor zover vereist
4.10.
[verweerster] heeft daarnaast verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor zover vereist. Nu [verzoekster] haar (aanvankelijke,
primaire) verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingetrokken, is de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] met ingang van 8 september 2017 een gegeven. Nu aan de voorwaarde waaronder [verweerster] dit verzoek heeft gedaan niet is voldaan, behoeft hierop niet te worden beslist.
De proceskosten
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zal [verweerster] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zowel in het verzoek van [verzoekster] als haar eigen verzoek.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000,00 (bruto) aan [verzoekster] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst van € 5.304,60 (bruto) aan [verzoekster] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
wijst de overige verzoeken af;
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, die in de zaak van het verzoek van [verzoekster] worden begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde en € 470,00 aan griffierecht, en in de zaak van het verzoek van [verweerster] op € 800,00 aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van deze beschikking;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.