ECLI:NL:RBMNE:2018:6616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2018
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
C/16/470477 / KG ZA 18-718
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering BKR-registratie in kort geding met betrekking tot kredietovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, die in financiële problemen verkeerde, een kort geding aangespannen tegen Defam B.V. met als doel de verwijdering van haar BKR-registratie. Eiseres had in 2011 een kredietovereenkomst gesloten met Defam, maar kon door omstandigheden niet meer aan haar aflossingsverplichtingen voldoen, wat leidde tot een betalingsachterstand. Na een regeling in 2014, waarbij een deel van de schuld werd kwijtgescholden, werd eiseres geregistreerd bij het BKR. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter om de registratie eerder te laten verwijderen, omdat deze haar kansen op het verkrijgen van een hypotheek belemmerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres spoedeisend belang had bij haar verzoek, aangezien de registratie haar financieringsmogelijkheden negatief beïnvloedde. De rechter concludeerde dat het belang van eiseres bij verwijdering van de registratie zwaarder weegt dan het belang van Defam bij handhaving ervan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en Defam veroordeeld om de registratie te laten verwijderen, alsook in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/470477 / KG ZA 18-718
Proces-verbaal van de zitting in het kort geding gehouden op 27 november 2018
Tussen:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: [eiseres]
advocaat mr. A.F.M. den Hollander
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Bunnik
gedaagde
hierna te noemen: Defam
advocaat mr. J.M. Penders
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, en mr. B.H. van der Graaf, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiseres] en haar advocaat
  • De heer [A] (hierna: [A] ), financieel adviseur van [eiseres]
  • De heer [B] , medewerker klantbeheer bij Defam
  • de advocaat van Defam

1. Het verloop van de procedure

Deze zitting is een vervolg op de zitting van 21 november 2018. Voor die zitting van
21 november 2018 zijn de volgende processtukken in het geding gebracht:
- de dagvaarding
- de producties 1 tot en met 10 [eiseres]
- de producties 1 tot en met 24 van Defam.
Partijen hebben tijdens de zitting van 21 november 2018 hun standpunten toegelicht en vragen van de voorzieningenrechter beantwoord.
De voorzieningenrechter heeft daarna besloten dat [eiseres] nog stukken in het geding mag brengen en dat de zitting op 27 november 2018 zal worden voortgezet.
[eiseres] heeft op 23 november 2018 de producties 11 tot en met 13 aan de voorzieningenrechter en de advocaat van Defam toegezonden.
Tijdens de zitting van vandaag (27 november 2018) heeft [eiseres] een toelichting op deze producties gegeven en heeft Defam haar reactie daarop gegeven.
De voorzieningenrechter heeft daarna de zitting geschorst en na deze schorsing mondeling vonnis gewezen. Hierna volgt de vastlegging van dit mondelinge vonnis.

2.Waar gaat het in dit kort geding om?

2.1.
[eiseres] heeft op 5 juli 2011 een kredietovereenkomst gesloten met Defam. [eiseres] kon op een gegeven moment niet meer aan haar aflossingsverplichtingen voldoen, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan van
€ 28.635,41. Partijen hebben hierover op 24 mei 2014 een regeling getroffen. Overeengekomen is dat [eiseres] € 13.500 ineens zou betalen en dat de rest van de schuld (€ 15.135,41) wordt kwijtgescholden. [eiseres] heeft dit bedrag van
€ 13.500 kort daarna ineens betaald. Defam heeft op 9 juli 2014 aan het Bureau Krediet Registratie te Tiel (hierna: BKR) gemeld dat partijen deze kwijtscheldingsregeling hebben getroffen. BKR heeft daarna [eiseres] in het door haar gehouden Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) geregistreerd. Deze registratie geldt voor een periode van vijf jaar en eindigt op 9 juli 2019. [eiseres] wil met dit kort geding bereiken dat Defam ervoor zorgt dat deze BKR-registratie nu al wordt verwijderd.

3.De beoordeling

3.1.
Er spelen in deze zaak drie vragen:
1. heeft [eiseres] spoedeisend belang bij haar vordering tot verwijdering
van de BKR-registratie
2. krijgt [eiseres] financiering als de BKR-registratie wordt verwijderd?
3. moet Defam ervoor zorgen dat deze BKR-registratie wordt verwijderd?
De voorzieningenrechter vindt van wel en zal uitleggen waarom hij dit vindt.
3.2.
Eerst het spoedeisend belang. [eiseres] heeft voldoende uitgelegd dat
zij er niet op kan wachten dat de registratie op 9 juli 2019 door het verstrijken van de vijf jaren termijn wordt opgeheven. Zij heeft op 26 september 2018 een nieuwbouwwoning gekocht. In de koop- aannemingsovereenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen, die kennelijk kan worden verlengd. [eiseres] voert aan dat zij geen hypotheek kan krijgen door de BKR-registratie. Het spoedeisend belang is daarmee, anders dan Defam aanvoert, voldoende onderbouwd.
Het verweer van Defam dat [eiseres] geen belang heeft bij verwijdering van de BKR-registratie, omdat deze registratie niet aan het verkrijgen van een hypotheek in de weg staat, overtuigt niet. Het is voldoende aannemelijk dat een bank in de praktijk niet bereid is om een hypothecaire lening te verlenen wanneer sprake is van een BKR-registratie. [A] heeft tijdens de zitting ook verklaard dat hij de financieringsaanvraag die hij voor [eiseres] had ingediend heeft terugontvangen, omdat sprake was van een code 3 BKR-registratie.
3.3.
Dan de vraag of [eiseres] financiering krijgt als de BKR-registratie wordt verwijderd. Defam stelt dit terecht ter discussie. Het is onduidelijk of de getallen waarmee [A] heeft gerekend, zoals de omvang van het inkomen van [eiseres] , juist zijn. De voorzieningenrechter vindt echter dat [eiseres] een kans moet krijgen om een financiering aan te vragen. De bank gaat dan minutieus naar de aanvraag kijken en zal deze aanvraag weigeren als het inkomen onvoldoende is. Er is dan dus geen man over boord. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter er ook weer niet van overtuigd is dat er geen enkele kans is dat een financiering zal worden verstrekt. [eiseres] moet daarom het voordeel van de twijfel worden gegund.
3.4.
Dan de inhoudelijk beoordeling.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat Defam verplicht was om over te gaan tot BKR registratie. Maar ook een gerechtvaardigde registratie kan moeten worden verwijderd, omdat deze registratie niet meer voldoet aan, zoals juristen dat zeggen, de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betekent dat de inbreuk op de belangen van in dit geval [eiseres] niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met die registratie te dienen doel (proportionaliteit) en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere voor in dit geval [eiseres] minder nadelige manier kan worden verwezenlijkt (subsidiariteit).
Er moet dus een belangenafweging plaatsvinden. Het doel voor de BKR-registratie en het daaruit voortvloeiende belang van Defam en andere kredietverstrekkers (en van de samenleving als geheel) moet worden afgewogen tegen de belangen van [eiseres] .
3.6.
Deze afweging valt uit in het voordeel van [eiseres] .
3.6.1.
Het doel van de BKR-registratie is aan de ene kant om consumenten te beschermen tegen overkreditering en aan de andere kant om aanbieders van krediet te beschermen tegen misbruik van de financiële sector.
3.6.2.
Is dit doel door het gedrag van [eiseres] in het geding? Het antwoord daarop is nee.
De ontstane achterstand, het opeisen van de schuld en de uiteindelijke betaling van een deel van die schuld hebben zich daadwerkelijk voorgedaan.
Het is echter aannemelijk dat de oorzaak dat de betalingsachterstand is ontstaan niet aan [eiseres] is te wijten en dat het haar is overkomen. Zij is onverwacht chronisch ziek geworden, waardoor haar inkomen blijvend wegviel en zij was aangewezen op een uitkering. Zij is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Zij heeft toen de schulden ontstonden er alles aan gedaan om daarvoor een oplossing te vinden.
Haar familie en haar ex-partner hebben haar daarbij geholpen. Er is daarom sprake van incidentele schulden en niet van structurele wanbetaling door [eiseres] in de klassieke zin van het woord dat iemand een gat in zijn hand heeft. Op dit moment zijn er ook geen andere BKR-registraties dan die van Defam. Twee andere registraties die door een andere kredietverstrekker (ING) waren gedaan zijn verwijderd. De reden waarom dit is gedaan, doet er, anders dan Defam meent, in dit geval niet toe. Al zou ING dit om formele redenen hebben gedaan, dan maakt dit nog niet dat het daarmee aannemelijk is dat [eiseres] een wanbetaler in de klassieke zin van het woord is. Dat is gelet op wat hiervoor is gezegd, nu juist niet het geval.
Daarbij komt nog dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat zij nog steeds alles er aan doet om ervoor te zorgen dat zij geen schulden meer zal maken. Zij heeft de woning juist gekocht om haar woonlasten aanzienlijk om laag te brengen. Haar achttienjarige zoon zal bij de vader gaan wonen, waardoor de kosten daarvoor beperkt zullen zijn.
3.6.3.
De conclusie is dat het belang van [eiseres] bij verwijdering van de BKR registratie zwaarder weegt dan het belang van Defam bij handhaving daarvan.
3.7.
De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
3.8.
Defam zal in de proceskosten van [eiseres] , die op basis van een toevoeging procedeert, worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
dagvaardingskosten € 98,01
griffierecht in geval van toevoeging € 79,00
salaris advocaat
€ 980,00totaal € 1.157.01
De voorzieningenrechter heeft van [eiseres] nog niet het besluit tot toevoeging ontvangen. Bij gebreke van ontvangst daarvan binnen de in artikel 8.4 van het Procesreglement kort geding bepaalde termijn, zal de griffier tot verhoging van het griffierecht overgaan ingevolge artikel 16 lid 3 Wet griffierechten in burgerlijke zaken. Het griffierecht bedraagt in dat geval niet € 79 maar € 291. Een verschil dus van € 212. Voor dat geval zal de voorzieningenrechter een voorwaardelijke veroordeling onder de beslissing opnemen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt Defam om de registratie van [eiseres] in het CKI van het BKR
uiterlijk op 28 november 2018te laten verwijderen door aan het BKR mee te delen dat zij dit moet doen
4.2.
veroordeelt Defam in de proceskosten van [eiseres] , tot aan deze uitspraak begroot op € 1.157.01, te vermeerderen (indien de griffier niet binnen vier weken na dit vonnis of het verstrijken van een door de griffier verleende nadere termijn het besluit tot toevoeging van [eiseres] heeft ontvangen) met een bedrag van € 212 (de verhoging van het griffierecht)
Waarvan proces-verbaal