Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
3.[gedaagde sub 3] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 juli 2018;
- de akte houdende producties van [eiser] ;
- de comparitie van 8 oktober 2018, waarvan aantekening is gehouden.
2.De feiten
”Hello [voornaam] , would tomorrow at 17:30 be okay for you?”. Waarna [eiser] antwoordt
”Hello i am sorry i cant, i have to go to THE class To day at 17,00 oclok”, [gedaagde sub 1] weer reageert met de vraag
”Is 16:30 okay for you?”, [eiser] [gedaagde sub 1] daarna bericht
”Yes”en [gedaagde sub 1] vervolgens afsluit met
”Okay great, I see you then!”.
Op 4 oktober 2016 om 11:35 uur bericht [eiser] [gedaagde sub 1] :
”Hello how are you? Did you signed the opzeg letter. I need that for my accounted. He called me i am to late for tax. Thanks.”[gedaagde sub 1] antwoordt [eiser] op dezelfde dag om 14:13 uur:
”Hello [voornaam] , we will organise the paper in the next couple of days. Have a nice day!”Waarna [eiser] [gedaagde sub 1] om 14:26 uur weer antwoordt:
”Thank you very much and from 15 oktober please.”
”The reason why you have not received from us a rental payment for October is that since we are moving out by the end of October as discussed in our last conversation and which was confirmed bij the letter you received (…)”. In een daaropvolgend Whatsappbericht aan [gedaagde sub 1] van 9 oktober 2016 om 13:02 uur meldt [eiser] onder meer:
”During THE last conversation we agreed that you are going to Pay THE tent for THE month of oktober and THE end of oktober to leave. ”
”Good morning, I left the keys as you instructed me last night when we moved out with the supermarkt. Have a good day!”
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 1.500,00 9 augustus 2016 ”First rent deposit”
€ 1.500,00 12 augustus 2016 ”First Month Rent”
€ 50,00 19 augustus 2016 ”Small fraction of the second deposit”
€ 200,00 20 augustus 2016 ”Another fraction of the second deposit first
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten dit en stellen zich op het standpunt dat tussen partijen - door tussenkomst van [A] - op 11 augustus 2016 een huurovereenkomst tot stand is gekomen die per 1 september 2016 is ingegaan. Zij stellen daarover ter zitting dat zij hebben aangenomen dat een toereikende volmacht door [eiser] was verleend. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren daartoe aan dat zij, als buitenlandse studenten, er op grond van het laten bezichtigen van het gehuurde, het opstellen en ondertekenen van de huurovereenkomst op mochten vertrouwen dat [A] bevoegd was om [eiser] te vertegenwoordigen. [eiser] heeft zich ter zitting uitdrukkelijk beroepen op het ontbreken van een volmacht aan [A] .
”Good day thank for your message. The renting price foor the penthouse appartement is 1500Euro inclusive and has two rooms. The two appartments in the second floor and first floor also have two rooms and will cost 1350Euro inclusive per month. All of them will be available per 15 August. If you want you can even view them today”. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben op dezelfde dag samen met [A] het appartement bezichtigd. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting verklaard dat [A] bij die bezichtiging heeft gezegd dat hij de makelaar en tevens beheerder van het appartement was. Volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ontving [A] toen de sleutels van de eigenaar van de supermarkt op de begane grond en kende die eigenaar [A] duidelijk, hetgeen - aldus [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] - ook gold voor de aannemer, de heer [B] , die op het moment van bezichtiging werkzaamheden in de woning verrichtte. Onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte verklaring van de eigenaar van de supermarkt, de heer [C] (hierna: [C] ), betwist [eiser] dat deze toen een sleutel van het appartement had en dat [C] die sleutel(s) aan [A] zou hebben gegeven. Los van de vraag of dit zo is, hetgeen niet vast staat, ter zitting is immers door [gedaagde sub 2] nog verklaard dat ”de vrouw van de supermarkt” aan [A] de sleutels overhandigde, staat in ieder geval vast dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op 3 augustus 2016 door tussenkomst van [A] toegang tot het appartement hebben verkregen om dit in aanwezigheid van [A] te bezichtigen. Nadat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] na de bezichtiging hadden aangegeven interesse te hebben, hebben zij op 4 augustus 2016 een rekening van [naam makelaarskantoor] ter zake van ”pandbeheerkosten” ontvangen ten bedrage van € 544,50, welk bedrag zoals hiervoor aangegeven door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op dezelfde dag aan [A] is overgemaakt. Na de bezichtiging op 3 augustus 2016 is tussen [gedaagde sub 1] en [A] in de periode tot 11 augustus 2016 via Whatsapp nog regelmatig contact geweest over onder meer de huurovereenkomst. Verder hebben [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] onweersproken gesteld dat de huurovereenkomst op 11 augustus 2016 in de supermarkt werd ondertekend. [A] tekende daarbij namens de verhuurder i.c. [eiser] , wiens personalia in de huurovereenkomst zijn opgenomen. Daarnaast is in de huurovereenkomst onder andere opgenomen dat als beheerder optreedt [naam makelaarskantoor] en Pandbeheer, totdat
”verhuurder anders meedeelt”. Vervolgens verliep al het contact ook na 11 augustus 2016 (via Whatsapp) met [A] . Verder heeft [gedaagde sub 3] ter zitting verklaard dat [A] had gezegd dat zij de sleutels van de eigenaar zouden krijgen. Door [eiser] is niet weersproken dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , zoals zij hebben gesteld, hem op 30 augustus 2016 in de woning hebben ontmoet en dat zij toen de sleutels van het pand van hem hebben gekregen. Daarnaast staat vast dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de volgende dag, op 31 augustus 2016, de sleutels van het appartement zelf van [eiser] overhandigd hebben gekregen. Ten slotte blijkt uit de transcriptie van het Whatsapp contact tussen [gedaagde sub 1] en [A] nog dat [gedaagde sub 1] op 31 augustus 2016 [A] informeerde over problemen met het water en het fornuis in het appartement. [A] gaf daarna onder meer aan:
“No problem. I just spoke with the plumbers they are working as hard as possible to have it done asap”. Ook daarna op 1 september 2016 heeft [gedaagde sub 1] [A] via Whatsapp nog problemen met de douche en het toilet gemeld waarop [A] vervolgens op 1 september 2016 reageerde met
”the mechanic will be there within two hours”. Vast staat dat de aannemer op 1 september 2016 een en ander heeft gerepareerd.
Enerzijds heeft [eiser] zelf met het verstrekken van de sleutels aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , achtereenvolgens op 30 augustus 2016 van het pand en op 31 augustus 2016 van het appartement, de schijn van de aanwezigheid van een toereikende volmacht gewekt. Met de afgifte van de sleutels heeft [eiser] immers ook uitvoering aan de huurovereenkomst van 11 augustus 2016 gegeven. Anderzijds mochten [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in dit geval uit de verklaringen en handelingen van [A] , zoals hiervoor weergegeven, gelet op alle omstandigheden, redelijkerwijs aannemen dat aan [A] een (toereikende) volmacht was verleend. [eiser] kan daarom, zoals uit het tweede lid van artikel 3:61 BW volgt, geen beroep doen op de onjuistheid van de veronderstelling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat [A] is opgetreden als gevolmachtigde van de verhuurder. Het tegendeel is niet aannemelijk gemaakt. Dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij met andere, vaste, makelaars werkt en van hen, ongedateerde verklaringen heeft overgelegd, maakt het voorgaande oordeel niet anders.
Gesteld noch gebleken is dat [A] de hiervoor onder r.o. 4.1. vermelde bedragen niet zou hebben ontvangen. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de huur over september 2016, een gedeelte van waarborgsom (€ 2.000,00) - [A] zou volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] toestemming hebben gegeven om het resterende gedeelte van de waarborgsom van € 1.000,00 in een periode van drie maanden te betalen - alsmede een bedrag van € 544,50 hebben voldaan. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] beroepen zich wat betreft de huur voor de maand oktober 2018 op verrekening met hetgeen door hen naast de huur voor september 2016 is betaald. Alvorens hier verder op in te gaan dient eerst de vraag te worden beantwoord of [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , zoals [eiser] stelt, gehouden zijn tot betaling van de huur over de maanden november en december 2016 alsmede tot betaling van een bedrag ter zake van schadevergoeding.
Daartegenover voeren [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan dat [eiser] met beëindiging van de huur per 31 oktober 2016 heeft ingestemd. Zij stellen dat [eiser] al op 29 september 2016 kennis had genomen van de opzegging en dat er op 15 oktober 2016 een bezichtiging plaatsvond. Verder voeren [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan dat zij [eiser] een paar dagen voordat zij op 31 oktober 2016 zouden verhuizen [eiser] in verband met de overhandiging van de sleutels hebben gebeld en dat [eiser] toen heeft aangegeven dat de sleutels in de supermarkt konden worden achtergelaten, hetgeen [eiser] betwist. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stellen zich dan ook op het standpunt dat zij de huur voor november 2016 niet verschuldigd zijn. Ter onderbouwing van hun verweer ter zake de beëindiging van de huurovereenkomst verwijzen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] naar de transcriptie van het berichtenverkeer tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] .
”During THE last conversation, we agreed that you (…) THE end of oktober to leave.”In het bericht van 4 oktober 2016 heeft [eiser] het ook over een
”opzeg letter”(zie r.o. 2.6.).
”as you instructed me”) de avond daarvoor, toen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de woning verlieten, bij de supermarkt had achtergelaten. In zijn reactie daar op bij Whatsappbericht van 11:37 uur van 1 november 2016 gaat [eiser] hier niet specifiek op in, maar vraagt hij [gedaagde sub 1] spoedige betaling van de huur over oktober en november:
”Wat?? I do not understand you wat doe you see I see you did not payed THE rent of appartement, from THE month oktober en november, why not. Do you want to Pay that asap. Thanks”. [gedaagde sub 1] stelt daarna per Whatsapp:
”You told me to leave the keys for the apartment in the supermarkt once we finished moving out of the apartment and I did that yesterday as according to our notice and agreement. (…)”. Vervolgens vraagt [eiser] [gedaagde sub 1] later die dag, bij bericht van 19:26 uur, waar de sleutels zijn omdat hij die niet in de supermarkt had aangetroffen. [C] verklaart dat hij zich nog kan herinneren dat iemand hem de sleutelbos gaf, maar wat daar de bedoeling van was wist hij niet. Uit zijn verklaring blijkt ook dat [eiser] hem wel een paar keer om die sleutels had gevraagd, maar dat [C] ze niet aan [eiser] gaf. Nu [eiser] zijn stellingen op dit punt niet nader heeft onderbouwd moet, gelet op voormeld berichtenverkeer tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] vanaf 1 november 2016, als voldoende gesteld en onvoldoende gemotiveerd weersproken als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] het appartement tijdig hebben verlaten en dat zij bij vertrek de sleutels, zoals door [eiser] eerder aangegeven, in de supermarkt hebben achtergelaten. Dat [C] die sleutels niet direct aan zijn verhuurder wilde afgeven dient dan ook voor risico van [eiser] te blijven en kan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet worden tegengeworpen.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten de omvang van de gestelde schade. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stellen dat [eiser] geen bewijs heeft overgelegd van de staat waarin het appartement zou zijn opgeleverd. Daarbij komt volgens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] dat [eiser] heeft afgezien van een opleveringsinspectie. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] erkennen wel dat zij het gehuurde niet geheel leeg en schoon hebben opgeleverd. Ook erkennen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de schade aan de lamp in de gang. Daarnaast hebben zij de stickers op het plafond niet verwijderd. Dit geldt eveneens voor de boekenkast waarover zij hebben verklaard dat deze met toestemming van [eiser] daar mocht blijven staan. Verder voeren [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan dat de door [eiser] in het geding gebrachte facturen geen inzicht geven in de verrichte werkzaamheden. In dit verband achten [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] het niet voorstelbaar dat het verwijderen van de stickers van het plafond € 255,00 heeft gekost.