ECLI:NL:RBMNE:2018:6593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/16/465589 / HA RK 18-252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering BKR-registratie en aanpassing einddatum afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. tot verwijdering van een BKR-registratie en aanpassing van de werkelijke einddatum van deze registratie. De verzoekers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Boorder, stelden dat de registratie onrechtmatig was en dat de einddatum aangepast moest worden naar de datum van afrekening door de notaris na de executoriale verkoop van hun woning. De verweerster, de Volksbank, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Berrevoets, voerde aan dat de registratie rechtmatig was en dat de verzoekers onjuiste informatie hadden verstrekt bij de aanvraag van de lening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers in 2008 een hypothecaire lening hadden afgesloten bij de Volksbank en dat deze lening op basis van de Algemene Voorwaarden kon worden opgeëist. De rechtbank oordeelde dat de Volksbank bevoegd was om de lening op te eisen vanwege een conservatoir beslag dat door het Openbaar Ministerie was gelegd en vanwege onjuiste inkomensgegevens die door de verzoekers waren verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de BKR-registratie rechtmatig was en dat er geen grond was voor verwijdering.

Daarnaast werd het subsidiaire verzoek tot wijziging van de einddatum van de BKR-registratie afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de Volksbank de einddatum tijdig had geregistreerd. De verzoekers werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. C.S.K. Fung Fen Chung.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/465589 / HA RK 18-252
Beschikking van 19 december 2018
in de zaak van

1.[verzoekster sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,h.o.d.n.
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Verzoekers worden hierna [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2] en gezamenlijk [verzoekster sub 1] c.s., in vrouwelijk enkelvoud, genoemd. Verweerster zal hierna Volksbank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 14 augustus 2018,
  • het faxbericht van 19 oktober 2018 van [verzoekster sub 1] c.s., waarin zij haar verzoek wijzigt,
  • het verweerschrift van 29 oktober 2018,
  • het faxbericht van 29 oktober 2018 van [verzoekster sub 1] c.s., waarin zij aankondigt een getuige ter zitting mee te nemen,
  • de brief van 1 november 2018 van Volksbank, waarin zij haar verweerschrift aanvult naar aanleiding van het faxbericht van 29 oktober 2018 van [verzoekster sub 1] c.s., met overlegging van haar productie 12 en productie 13,
  • het faxbericht van 1 november 2018 van [verzoekster sub 1] c.s. met aanvullende producties 9 t/m 12,
  • de pleitnota van [verzoekster sub 1] c.s.,
  • de pleitnota van Volksbank.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2018 plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2008 heeft [verzoekster sub 1] c.s. een hypothecaire lening (hierna: de lening) afgesloten bij Volksbank voor aankoop van een woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op die lening zijn de Algemene Voorwaarden van Geldlening en Hypotheekverlening SNS (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing. In de Algemene Voorwaarden is bepaald dat Volksbank onder meer in de volgende situaties de lening vervroegd kan opeisen:
Artikel 15.1 onder j
“Indien op het verbondene executoriaal beslag wordt gelegd of indien een op het verbondene gelegd conservatoir beslag niet is vervallen of opgeheven binnen dertig dagen na de dag van beslaglegging.”
Artikel 15.1 onder m
“Indien na het aangaan van een geldleningsovereenkomst blijkt dat de schuldenaar bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst onjuiste gegevens aan de bank heeft verstrekt en/of voor de bank relevante gegevens niet aan de bank heeft verstrekt, dan wel te eniger tijd na het aangaan van de geldleningsovereenkomst onjuiste gegevens aan de bank heeft verstrekt en/of voor de bank relevante gegevens niet aan de bank heeft verstrekt.”
2.2.
[verzoekster sub 1] c.s. is in 2011 als verdachte aangemerkt in een hypotheekfraude zaak. Op 29 februari 2012 heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) conservatoir beslag gelegd op de woning van [verzoekster sub 1] c.s.
2.3.
Bij brief van 18 november 2013 heeft Volksbank de overeenkomst tussen partijen opgezegd en de lening opgeëist. Als redenen daarvoor heeft Volksbank gewezen op een reeds langere tijd rustend strafrechtelijk conservatoir beslag op de woning, op de omstandigheid dat [verzoekster sub 1] c.s. volgens haar bij de aanvraag van de lening onjuiste inkomensgegeven heeft gebruikt en niet heeft meegedeeld dat zij meerdere panden (met daarop rustende hypotheekrechten) in bezit had en de daarmee samenhangende financieringslasten onvermeld heeft gelaten.
2.4.
Op 3 juli 2014 heeft Volksbank in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: het CKI) van Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: het BKR) bij de lening de bijzonderheidscode 2 laten registreren (hierna: de BKR-registratie). Bijzonderheidscode 2 houdt in dat de hele resterende vordering per direct is opgeëist.
2.5.
Op 30 oktober 2014 is de woning executoriaal verkocht voor € 369.000,00. Van dat bedrag is op 4 november 2014 (overeenkomstig de opgave van Volksbank) € 360.393,09 aan Volksbank uitgekeerd. Het resterende bedrag van € 8.822,16 is op grond van het strafrechtelijk beslag aan het OM betaald. Bij brief van 23 februari 2015 heeft Volksbank € 3.015,83 aan nagekomen kosten in rekening gebracht bij [verzoekster sub 1] c.s. Laatstgenoemd bedrag is na betwisting door [verzoekster sub 1] c.s. in februari 2016 gecorrigeerd naar € 2.187,07. Op 13 april 2017 heeft [verzoekster sub 1] c.s. de laatste termijnbetaling ten aanzien van die nagekomen kosten gedaan.
2.6.
Op 28 april 2017 heeft Volksbank een einddatum in het CKI laten registreren. De BKR-registratie zal tot juni 2022 zichtbaar zijn.
2.7.
Op 2 februari 2016 heeft Volksbank de persoonsgegevens van [verzoeker sub 2] geregistreerd in het Incidentenregister (hierna: IR) en Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR). De registratieduur is 8 jaren.
2.8.
Op 19 juni 2018 heeft [verzoekster sub 1] c.s. om verwijdering van de BKR-registratie en andere codes gevraagd. Volksbank heeft dat bij brief van 3 juli 2018 geweigerd.
2.9.
Partijen hebben in kort geding geprocedeerd. Dit heeft geleid tot een vonnis van 10 augustus 2018 van deze rechtbank. Bij arrest van 18 september 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beslist dat Volksbank noch de BKR-registratie van [verzoekster sub 1] c.s. noch de registraties uit het IR en EVR van [verzoeker sub 2] hoeft te verwijderen.
2.10.
Bij brief van 1 oktober 2018 heeft Volksbank [verzoekster sub 1] bericht dat zij ook haar persoonsgegevens in het IR en EVR heeft opgenomen wegens het opstellen van een onjuiste inkomensverklaring. De registratie in het EVR duurt tot 2 februari 2024.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster sub 1] c.s. verzoekt, na wijziging van het verzoek, de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad Volksbank te veroordelen om binnen drie dagen na de datum van deze beschikking:
primair
- de registratie in het CKI van het BKR met contractnummer [nummer] en de registraties in het Incidenten- en Extern Verwijzingsregister van [verzoekster sub 1] c.s. te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom,
subsidiair
- de ingangsdatum van de vijfjaarstermijn te wijzigen naar de datum van afrekening door de notaris van de opbrengsten van de executoriale verkoop met Volksbank, zulks op straffe van een dwangsom,
primair en subsidiair
- dan wel een beslissing te nemen die zij juist acht.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster sub 1] c.s. – kort samengevat – ten grondslag dat de registraties die Volksbank in het CKI en het IR en EVR heeft gedaan van begin af aan onrechtmatig zijn geweest. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek stelt [verzoekster sub 1] c.s. dat Volksbank de datum van de afrekening na de executoriale verkoop van de woning als einddatum in het CKI moet registeren. Het is onredelijk dat Volksbank door haar eigen fout, om niet alle kosten bij de eindafrekening bij de notaris in te dienen, de einddatum bij de BKR-registratie heeft verschoven, aldus [verzoekster sub 1] c.s.
3.3.
Volksbank voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt – voor zover relevant – hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoekschrift
4.1.
Volksbank heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift van [verzoekster sub 1] c.s. nietig moet worden verklaard. Volksbank meent dat het verzoekschrift in strijd met artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden van het verzoek bevat, zodat het voor haar onmogelijk is geworden concreet verweer te voeren.
4.2.
De rechtbank volgt Volksbank niet in haar stelling. Noch uit de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis van artikel 278 Rv volgt dat het niet voldoen aan de vereisten van dit artikel, tot nietigheid van het verzoekschrift moet leiden. Indien een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden daarvan ontbreekt, dient de rechter de verzoekende partij in de gelegenheid te stellen het verzoek alsnog aan te vullen. [verzoekster sub 1] c.s. heeft haar verzoek en de gronden daarvan, weliswaar versnipperd, in de loop van de procedure, met name op de mondelinge behandeling, nader aangevuld. Bovendien blijkt uit het verweer van Volksbank dat zij wél heeft begrepen waarover het verzoek handelt. Van strijd met goede procesorde dan wel misbruik van recht is de rechtbank niet gebleken, zodat [verzoekster sub 1] c.s. ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek.
BKR-registratie
4.3.
De kern van het geschil tussen partijen is of de BKR-registratie verwijderd moet worden omdat deze van begin af aan onrechtmatig is geweest.
4.4.
Op de verwerking van de persoonsgegevens van [verzoekster sub 1] c.s. door Volksbank in het CKI is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing. Artikel 17 lid 1 aanhef en onder d AVG bepaalt dat een verwerkingsverantwoordelijke (Volksbank) verplicht is persoonsgegevens van een betrokkene ( [verzoekster sub 1] c.s.) te wissen indien die gegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Anders dan [verzoekster sub 1] c.s. meent is, gelet op de gronden van haar verzoek zoals die tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zijn gekomen, artikel 21 AVG in dit geval niet van toepassing. Dit artikel bepaalt het recht op bezwaar in het geval vast staat dat de verwerking rechtmatig is op grond van artikel 6 lid 1 sub e of f AVG. Om het verzochte te kunnen toewijzen dient [verzoekster sub 1] c.s. voldoende te stellen en zo nodig te onderbouwen dat haar persoonsgegevens van begin af aan onrechtmatig zijn verwerkt.
4.5.
Volgens [verzoekster sub 1] c.s. is dat het geval. Ter onderbouwing van haar verzoek voert [verzoekster sub 1] c.s. het volgende aan. Volksbank heeft door de onjuiste getuigenverklaring van haar medewerker [A] (hierna: [A] ) tijdens de strafzaak in 2012 het conservatoir beslag veroorzaakt. Volksbank heeft ook in strijd met de waarheid verklaard dat het inkomensbegrip het netto-inkomen betreft, terwijl bij de beoordeling van hypotheken het om bruto-inkomen gaat. Daarnaast heeft Volksbank ten onrechte verklaard dat zij het inkomen van [verzoekster sub 1] c.s. niet heeft gecontroleerd en niet op de hoogte was van de volledige financiële situatie van [verzoekster sub 1] c.s. In de destijds door Volksbank afgegeven offerte staat namelijk dat deze pas gaat gelden als [verzoekster sub 1] c.s. een aantal financiële stukken heeft verstrekt. Volksbank heeft bovendien een maatwerkhypotheek verstrekt. Zij moest nog € 100.000,00 aan eigen middelen tonen om aanspraak te maken op de lening door Volksbank. Volksbank wist ook dat [verzoekster sub 1] c.s. ten tijde van de aanvraag eigenaar was van het pand aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Dit pand was bij Volksbank verhypothekeerd. Gelet op het voorgaande moet Volksbank dus kennis hebben genomen van alle relevante financiële stukken, waaronder de IB-aangiften waarop de WOZ-waardes van haar panden stonden. [verzoekster sub 1] c.s. kan dus niet worden verweten dat ze niet heeft meegedeeld dat ze meerdere panden in bezit had.
4.6.
Volksbank heeft het voorgaande bestreden. Volgens Volksbank heeft zij géén inkomensbescheiden van [verzoekster sub 1] c.s. gezien, noch beoordeeld. De hypotheekadviseur van [verzoekster sub 1] c.s. heeft een (vereenvoudigde) aanvraag bij Volksbank ingediend op basis van de gegevens die hij moet hebben ingezien. Volksbank heeft een offerte uitgebracht op basis van de gegevens die op het aanvraagformulier van de hypotheekadviseur van [verzoekster sub 1] c.s. waren vermeld. Vervolgens heeft Volksbank van [verzoekster sub 1] c.s. en haar hypotheekadviseur een inkomensverklaring ontvangen, waarin zij tezamen verklaren dat het opgegeven gezamenlijk inkomen (€ 70.000,00) gelijk is aan het werkelijke inkomen.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat Volksbank om de volgende drie redenen de overeenkomst heeft opgezegd en de lening opgeëist:
1. het conservatoir beslag door het OM op de woning,
2. onjuist verstrekte informatie met betrekking tot de inkomensgegevens bij aanvraag van de lening en
3. het niet vermelden van andere hypotheekrechten ten gunste van andere financiers op andere onroerende zaken van [verzoekster sub 1] c.s. en daarmee samenhangende financieringsverplichtingen.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster sub 1] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het OM door toedoen van Volksbank conservatoir beslag heeft gelegd. Volksbank heeft géén aangifte gedaan, maar er is een medewerker van Volksbank ( [A] ) gehoord als getuige. Daarbij is antwoord gegeven op de vragen die het OM/de politie aan haar medewerker heeft gesteld. In ieder geval is ook niet komen vast te staan dat [A] een onjuiste verklaring bij de politie heeft afgelegd. Los van het feit dat [verzoekster sub 1] c.s. niet heeft onderbouwd welk belang het door Volksbank gehanteerde inkomensbegrip heeft voor deze zaak, blijkt uit het overgelegde afschrift van de getuigenverklaring van [A] van Volksbank niet dat Volksbank uit zou gaan van het netto-inkomen.
Dat Volksbank volledig op de hoogte zou zijn geweest van de financiële situatie van [verzoekster sub 1] c.s. en haar inkomen wél zou hebben gecontroleerd is evenmin gebleken. [verzoekster sub 1] c.s. heeft de stelling van Volksbank dat zij voor het verstrekken van de lening niets anders heeft ontvangen dan het aanvraagformulier en de inkomensverklaring onvoldoende weersproken. Anders dan [verzoekster sub 1] c.s. meent, had het op haar weg gelegen aan te tonen dat zij méér gegevens had verstrekt aan Volksbank. De enkele omstandigheid dat in de offerte wordt gesproken dat Volksbank bepaalde bescheiden moet hebben, maakt – gelet ook op de betwisting daarvan door Volksbank – niet zonder meer dat Volksbank ook die bescheiden van [verzoekster sub 1] c.s. heeft ontvangen. Voor zover [verzoekster sub 1] c.s. meent dat haar hypotheekadviseur over die gegevens heeft beschikt en die aan Volksbank heeft overgelegd, blijkt dat nergens uit. Volksbank heeft in deze procedure dus voldoende aannemelijk gemaakt dat de basis voor het verstrekken van de lening enkel de inkomensverklaring van [verzoekster sub 1] c.s. is geweest. De hypotheekofferte was gebaseerd op de gegevens uit het aanvraagformulier. Het voorgaande betekent dus dat niet voldoende is komen vast te staan dat Volksbank enig verwijt valt te maken voor het door het OM gelegd conservatoir beslag. Volksbank was dus conform haar voorwaarden alleen al vanwege het gelegd beslag bevoegd de lening op te eisen (artikel 15.1 onder j van de Algemene Voorwaarden).
4.9.
Verder staat vast, althans door [verzoekster sub 1] c.s. in deze procedure niet meer betwist, dat de op de inkomensverklaring níet het werkelijke inkomen is vermeld, terwijl dit door haar en haar hypotheekadviseur wél is verklaard. Niet in geschil is ook dat [verzoekster sub 1] c.s. het opgegeven inkomen in 2008 niet heeft genoten. Dit betekent dat zij bij de aanvraag en het verkrijgen van de lening onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook hierom was Volksbank bevoegd de lening op te eisen (artikel 15.1 onder m van de Algemene Voorwaarden). Het voorgaande geldt ook met betrekking tot het niet vermelden van het bezit van meerdere panden en de daarop rustende hypotheekverplichtingen. In deze procedure heeft [verzoekster sub 1] c.s. weliswaar, anders dan in de strafrechtelijke procedure en de kort gedingprocedure, zich op het standpunt gesteld dat zij indirect wél heeft gemeld dat zij meerdere panden in bezit had, maar dit niet nader onderbouwd. Volgens [verzoekster sub 1] c.s. kon Volksbank uit haar IB-aangiften afleiden dat zij meer panden in bezit had omdat zij ten tijde van de aanvraag al een hypothecaire lening had bij Volksbank. Zoals reeds overwogen is echter niet voldoende komen vast te staan dat [verzoekster sub 1] c.s. de betreffende stukken aan Volksbank dan wel haar hypotheekadviseur heeft verstrekt.
4.10.
Nu niet is komen vast te staan dat Volksbank het door OM gelegd conservatoir beslag heeft veroorzaakt en dat [verzoekster sub 1] c.s. juiste inkomensgegevens heeft gemeld en ook het bezit van meerdere panden aan Volksbank heeft meegedeeld, betekent dat Volksbank conform haar algemene voorwaarden bevoegd was tot het opeisen van de lening. Dit maakt dat de BKR-registratie door Volksbank (vanaf de aanvang) wél rechtmatig is geweest. [verzoekster sub 1] c.s. heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. tot verwijdering van de BKR-registratie zal daarom worden afgewezen. Aan nadere bewijslevering in de vorm van het benoemen van een deskundige van het Kifid, zoals door [verzoekster sub 1] c.s. is verzocht, wordt niet toegekomen.
IR en EVR
4.11.
[verzoekster sub 1] c.s. verzoekt voorts verwijdering van haar persoonsgegevens uit het IR en EVR. Aan dit verzoekt legt [verzoekster sub 1] c.s. (zo begrijpt de rechtbank) eveneens ten grondslag dat de registratie vanaf de aanvang onrechtmatig is, omdat zij géén onjuiste inkomensgegevens heeft verstrekt bij de aanvraag van de lening en dat zij via haar hypotheekadviseur alle inlichtingen heeft verstrekt die nodig waren voor het verkrijgen van de lening. Voorts stelt [verzoekster sub 1] c.s. dat de inkomensverklaring wél in de strafzaak, die tot een vrijspraak van [verzoekster sub 1] c.s. leidde, is meegenomen.
4.12.
Ter voorkoming van onnodige herhaling, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor met betrekking tot de BKR-registratie is overwogen en komt tot de conclusie dat ook dit verzoek moet worden afgewezen. De registraties in het IR en EVR vinden hun grondslag in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële instellingen (hierna: pifi). Volksbank is bij het pifi aangesloten. Het doel van deze registratie is volgens het pifi, kort gezegd, het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. Zonder nadere onderbouwing, die [verzoekster sub 1] c.s. in deze procedure niet heeft gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding de gedragingen van [verzoekster sub 1] c.s. (het verstrekken van onjuiste inkomensgegevens en het niet meedelen van de andere hypotheekverplichtingen) niet als een bedreiging voor de financiële sector aan te merken. Wat betreft de stelling van [verzoekster sub 1] c.s. dat de inkomensverklaring in de strafzaak wél zou zijn meegenomen, heeft de rechtbank dat niet kunnen vaststellen. De inkomensverklaring maakte immers geen onderdeel uit van de tenlastelegging. Uit het door [verzoekster sub 1] c.s. overgelegd voorlopig bewijsmiddelenoverzicht van het OM in de strafzaak volgt weliswaar dat het OM de beschikking had over de inkomensverklaring, maar niet dat die verklaring ook in het oordeel dat tot vrijspraak leidde, is betrokken. Bovendien betekent een vrijspraak in een strafzaak niet zonder meer dat deze tot verwijdering uit het IR en/of EVR moet leiden.
In deze procedure heeft [verzoekster sub 1] c.s. verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die er toe kunnen leiden dat de rechtmatig verwerkte gegevens uit het IR en EVR toch vroegtijdig verwijderd dienen te worden.
Subsidiaire verzoek
4.13.
Het subsidiaire verzoek van [verzoekster sub 1] c.s. heeft, naar de rechtbank begrijpt, betrekking op het wijzigen van de werkelijke einddatum van de BKR-registratie in het CKI. Het CKI hanteert immers een verjaringstermijn van vijf jaar. [verzoekster sub 1] c.s. is van mening dat Volksbank te laat tot registratie van de werkelijke einddatum is overgegaan. Volksbank had haar hele vordering bij de eindafrekening van de executieveiling van de woning bij de notaris moeten indienen. Volksbank kan vanwege haar eigen fout de einddatum niet verplaatsen, aldus [verzoekster sub 1] c.s.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat Volksbank de werkelijke einddatum te laat heeft gemeld. Volksbank heeft immers onvoldoende weersproken gesteld dat [verzoekster sub 1] c.s. ondanks de executieveiling op 30 oktober 2014 over de maand oktober 2014 nog hypotheekrente verschuldigd was. Dat laatste termijnbedrag was door Volksbank niet meegenomen in de kostenopgave bij de notaris, omdat Volksbank ervan uit ging dat [verzoekster sub 1] c.s. de rente over oktober op de gebruikelijke wijze zou betalen. Volgens Volksbank zou de betreffende nota pas op 1 november 2014 komen te vervallen. Volksbank heeft [verzoekster sub 1] c.s. bij brief van 23 februari 2015 bericht dat zij de rente over de maand oktober 2014 en andere executiekosten nog moest betalen. [verzoekster sub 1] c.s. heeft die nagekomen kosten uiteindelijk in april 2017 volledig voldaan. Dat [verzoekster sub 1] c.s. in eerste instantie een deel van de vordering had betwist, maakt niet dat de einddatum nu verplaatst moet worden. Niet gesteld of gebleken is dat zij het onbetwiste deel ruim vóór april 2017 heeft betaald. Nu die nagekomen kosten direct betrekking hadden op de lening, is de datum waarop de laatste betaling is verricht als werkelijke einddatum aan te merken. Het voorgaande leidt ertoe dat ook het subsidiaire verzoek zal worden afgewezen.
4.15.
[verzoekster sub 1] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0 punten × € 543,00)
Totaal € 1.712,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster sub 1] c.s. in de proceskosten aan de zijde van Volksbank tot op heden begroot op € 1.712,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AS/4879