In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 juli 2018, wordt de kwestie behandeld van de naamgeving van een minderjarige na de ontkenning van het vaderschap door de man. De zaak betreft een verzoek van de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. van Ewijk, tegen de man, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is. De bijzondere curator, mr. K.C.J.M. Hageraats-Bouwens, is betrokken als belanghebbende in deze procedure. De rechtbank heeft eerder op 5 april 2018 een tussenbeschikking gegeven waarin een DNA-onderzoek werd gelast. Dit onderzoek, uitgevoerd door Verilabs, heeft aangetoond dat de man praktisch uitgesloten is als biologische vader van de minderjarige.
De rechtbank overweegt dat het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap gegrond is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aan de toewijzing van dit verzoek in de weg staan. Echter, voordat de rechtbank kan overgaan tot toewijzing, dient er duidelijkheid te komen over de naam van de minderjarige. De moeder heeft verzocht om haar geslachtsnaam op te nemen in de geboorteakte van de minderjarige, maar de rechtbank merkt op dat de moeder ten tijde van de geboorte nog niet de Nederlandse nationaliteit had en dat het niet duidelijk is welk namenrecht van toepassing was.
De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de naam die de minderjarige zal verkrijgen na de ontkenning van het vaderschap. De behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het standpunt van de ambtenaar. De rechtbank heeft tevens de moeder veroordeeld tot betaling van de kosten van het DNA-onderzoek, die door de griffier zijn voorgeschoten, ter hoogte van € 630,-. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. A. Verouden.