Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘Aangesloten instellingen’behoorden onder meer
‘instellingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg’), is de werkingssfeer met ingang van 1 januari 2007 (toen het verplichtstellingsbesluit 2007 in werking trad) gekoppeld aan de aard van de ondernemingsactiviteiten van de aangesloten, en aan te sluiten, werkgevers. De verplichtstelling ging toen gelden voor
‘werkgevers in de intramurale en/of extramurale zorg’en daaronder waren onder meer begrepen
‘de natuurlijke of rechtspersoon die zorg of hulp verleent’in de vorm van
‘behandeling.’Uitgezonderd werden onder meer
‘de natuurlijke of rechtspersoon die als zelfstandige eerste- of tweedelijns vrije beroepsbeoefenaar zorg verleent.’
‘Om te kunnen beoordelen of uw instelling zich kan aansluiten bij PGGM en onder welke voorwaarden, hebben we een aantal gegevens van u nodig. Wilt u deze gegevens s.v.p. invullen op bijgaand vragenformulier? Daarnaast hebben wij een kopie nodig van de statuten van uw instelling en een kopie van uw inschrijving bij de Kamer van Koophandel.’Op 9 februari 2007 heeft [gedaagde] het ingevulde formulier aan PGGM geretourneerd en nazending van de benodigde gegevens van haar werknemers toegezegd.
‘Aan de hand van de door u verstrekte gegevens hebben wij beoordeeld of uw organisatie onder een door ons uitgevoerde verplichtstelling valt. Onze constatering daarbij is dat dit niet het geval is. Dit heeft te maken met het feit dat de natuurlijke of rechtspersoon die als zelfstandige eerste- of tweedelijns vrije beroepsbeoefenaar zorg verleent van de verplichtstelling is uitgezonderd.’[gedaagde] werd in de gelegenheid gesteld zich vrijwillig bij het pensioenfonds aan te sluiten.
‘(o)p grond van de ons thans bekende informatie’als werkgever in de intramurale en/of extramurale zorg moet worden aangemerkt en daarmee als verplicht aangesloten werkgever. Bij brief van 27 juli 2012 heeft PFZW haar standpunt toegelicht door erop te wijzen dat de activiteiten van [gedaagde] zijn te beschouwen als behandeling in de zin van het verplichtstellingsbesluit 2007. Uit laatstgenoemde brief:
‘In verband met de ontstane onduidelijkheid in het verleden omtrent het al dan niet aansluiten, zal de verplichte aansluiting eerst per 1 januari 2013 worden gerealiseerd.’[gedaagde] heeft zich hiermee niet kunnen verenigen. Subsidiair heeft zij, vanwege de inmiddels getroffen andere pensioenvoorziening, verzocht om vanaf 1 januari 2013 te worden vrijgesteld van de verplichting om zich aan te sluiten. Op dit vrijstellingsverzoek is, wegens het uitblijven van informatie van [gedaagde] over de gelijkwaardigheid van haar pensioenregeling aan die van het pensioenfonds, niet beslist.
‘In januari 2009 (-) hebben (wij) vastgesteld dat de activiteiten van uw instelling in ieder geval onder de statutaire werkingssfeer van PFZW vallen maar dat er
Inmiddels is bovengenoemde interpretatie door PFZW gewijzigd in die zin dat niet meer enkel wordt gelet op (-) het vakgebied en de specialisatie van de vrije beroepsbeoefenaar maar ook op de omvang van diens bedrijf in aantal werknemers. Deze wijziging leidt er toe dat de uitzondering formeel niet meer op uw organisatie van toepassing is en er derhalve sprake zou zijn van verplichte aansluiting bij PFZW. Echter, omdat deze tussentijdse beleidswijziging van PFZW niet als zodanig voor u herkenbaar is geweest en u de inmiddels bij [pensioenverzekeraar 2] getroffen pensioenregeling wilt handhaven, zijn wij bij hoge uitzondering bereid om u als werkgever vrij te stellen van de verplichte aansluiting bij PFZW.’
‘de natuurlijke of rechtspersoon die als zelfstandige eerstelijns vrije beroepsbeoefenaar geestelijke gezondheidszorg verleent.’De uitzondering voor de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg door vrije beroepsbeoefenaars is vervallen.
‘verplicht moet aansluiten per 1 januari 2013’en dat van haar vanaf die datum naleving zal worden gevorderd. Onder de kop
‘Herinterpretatie verplichtstelling vanaf 2010’schreef PFZW:
‘Vanaf 2010 is er vanuit PFZW sprake van intensivering van het handhaven van de verplichtstelling. Op 23 april 2010 bent u door ons aangeschreven vanwege een herinterpretatie van de tekst van de verplichtstelling. Op 26 oktober 2011 hebben wij u een brief gestuurd waarin u bent geïnformeerd dat uw organisatie wel onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt. Dit hebben wij toegelicht in onze brief van 27 juli 2012 (-).’PFZW verzocht [gedaagde] om de gegevens van de werknemers die vanaf 1 januari 2013 bij haar in dienst zijn (geweest), bij gebreke waarvan PFZW zich genoodzaakt zou zien de premie ambtshalve vast te stellen op basis van de beschikbare gegevens. In reactie op de wens van [gedaagde] om gelijk aan [vennootschap] B.V. te worden behandeld, schreef PFZW:
‘De oplossing die destijds aan [vennootschap] (inmiddels tot het “ [gedaagde] -concern” behorend) is geboden, is niet van toepassing. Destijds is bij hoge uitzondering een vrijstelling verleend voor het hebben van een eigen pensioenregeling, zonder dat er een beoordeling van de gelijkwaardigheid van die regeling heeft plaatsgevonden. Dat is inmiddels door gewijzigde inzichten ten aanzien van de beleidsvrijheid van PFZW bij het verlenen van vrijstelling niet meer mogelijk.’
‘onjuiste conclusie’genoemd. Volgens PFZW mocht zij die fout herstellen. Onder verwijzing naar de toelichting die sociale partners in 2016 op hun verzoek tot wijziging van de verplichtstelling hebben gegeven, welke toelichting door de minister ter visie is gelegd, heeft PFZW in haar brief van 25 januari 2018 betoogd dat de in 2007 gemaakte uitzondering voor de geestelijke gezondheidszorg door vrije beroepsbeoefenaars in die zin beperkt moet worden uitgelegd dat onder die uitzondering
‘voornamelijk kleinschalige praktijken van paramedici, vrij gevestigde artsen en gedragswetenschappers’vallen. De betrokken
‘sociale partners hebben voor deze uitgezonderde groepen namelijk deels (nog) geen primaire arbeidsvoorwaarden getroffen, en deels zijn zij voor deze groepen (nog) niet representatief.’
‘Verzocht wordt de uitzondering voor het vrije beroep te verduidelijken voor de deelbranches ziekenhuiszorg, gehandicaptenzorg en verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT). Het onderscheid tussen vrije beroepsuitoefening enerzijds en verlening van intra/extramurale zorg anderzijds dreigde diffuus te worden nu grotere zorginstellingen meer en meer neigen naar specialisatie en naar het uitbesteden van onderdelen van zorgverlening. Ter verduidelijking is de uit te zonderen vrije beroepsbeoefening omschreven met een opsomming van - vanuit een praktijk - uit te oefenen vrije beroepen (-).
‘Sociale partners bedoelen met deze uitzondering de vrije beroepsbeoefenaars in de zorg, voor zover zij voor hen niet representatief zijn, uit te zonderen van het werkgeversbegrip. Daarbij gaat het vooral om zelfstandige uitoefening van veel beroepen uit de individuele gezondheidszorg, zoals geregeld in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG).
‘voor handhaving van de, voor hun branche geldende, huidige redactie van de uitzondering voor het vrije beroep, nu deze sociale partners de afbakening van hun branche mogelijk in heroverweging zullen nemen.’