ECLI:NL:RBMNE:2018:6549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
NL18.9155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door voormalig Tweede Kamerlid via Twitter en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, die zich bezighoudt met misstanden in de zorg, en een verweerster, een voormalig lid van de Tweede Kamer. De eiser vorderde schadevergoeding en rectificatie van de verweerster wegens onrechtmatige uitlatingen die zij op Twitter had gedaan, waarin zij hem beschuldigde van pedofilie. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verweerster onrechtmatig waren, omdat zij onvoldoende feitelijke basis hadden. De rechtbank weegt in haar oordeel de ernst van de beschuldigingen, het ontbreken van bewijs voor de beschuldigingen, en het feit dat de verweerster als politicus extra zorgvuldigheid had moeten betrachten. De rechtbank heeft de verweerster veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op Twitter en het betalen van smartengeld aan de eiser. De rechtbank oordeelde dat het recht van de eiser op bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder weegt dan het recht van de verweerster op vrijheid van meningsuiting in dit geval. De verweerster moet € 500 aan smartengeld betalen en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.9155
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat A.J.R. Oude Middendorp te Enschede,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat T.M. ten Velde te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 13 november 2018
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser]
  • de schriftelijke verklaring van [eiser] , die hij tijdens de zitting heeft voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft zich tot kort geleden bezig gehouden met misstanden in de [......] . In de periode van (in ieder geval) 2012 tot en met februari 2018 was [verweerster] lid van de Tweede Kamer voor de [.] . Sinds maart 2018 is [verweerster] werkzaam buiten de politiek.
2.2.
Op 4 januari 2009 is een aflevering van […] van [A] op TV uitgezonden (hierna: de uitzending). In de uitzending is aandacht besteed aan hulpverleners die via internet (gratis) zorg aanbieden aan ouders en kinderen met problemen, zonder dat hun werk op enigerlei wijze wordt gecontroleerd. In de uitzending zijn onder andere beelden getoond van een door [eiser] geactiveerde webcam tijdens een msn-gesprek, waarin een redactrice van het programma zich voordeed als een veertienjarig meisje. Op de beelden van dat videogesprek was te zien dat [eiser] , die alleen een onderbroek droeg, met zijn hand in zijn onderbroek zat en dat op een bepaald moment zijn geslachtsdeel was ontbloot. Tijdens het videogesprek heeft [eiser] een afspraak met het ‘meisje’ gemaakt om samen met hem naakt in zijn camper te verblijven. Vervolgens is op de afgesproken dag [A] verschenen, in plaats van het meisje, en is [eiser] onder andere geconfronteerd met de inhoud van het videogesprek.
2.3.
Naar aanleiding van de uitzending zijn er op internet, waaronder op de site van [naam] , berichten verschenen waarin [eiser] een pedofiel is genoemd.
2.4.
In 2012 heeft [verweerster] een bericht over [eiser] op Twitter geplaatst. Dat bericht luidde: ‘
Boze ouders op [......] , voordat u met “hulpverlener” dr. [eiser] in zee gaat, eerst even goed googelen. Kleine moeite. # [......]’.
2.5.
In een e-mail van 8 november 2012 heeft [eiser] [verweerster] erop gewezen dat het plaatsen van dit bericht (2.4) naar zijn mening onrechtmatig was. Ook heeft hij [verweerster] in die e-mail gewezen op vonnissen in kort geding van de rechtbank Arnhem van 18 juni 2010 en van 26 januari 2011, en op de kenmerken waarmee die vonnissen kunnen worden gevonden op rechtspraak.nl (BM8242 en BP5117). In die procedures heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door [eiser] als pedofiel neer te zetten, of hem in verband te brengen met pedofiele praktijken en kinderporno. In beide vonnissen is aan de gedaagden een verbod opgelegd om uitlatingen met die strekking over [eiser] te doen of te (doen) plaatsen. In het vonnis van 18 juni 2010 is het de gedaagde ook verboden om uitlatingen over [eiser] te doen die de strekking hebben de seksuele gedragingen van [eiser] , zoals die in de uitzending zijn getoond, aan de orde te stellen of te beschrijven. Ook is aan die gedaagde de verplichting opgelegd om een rectificatie op internet te plaatsen.
2.6.
In een e-mail van 9 november 2012 heeft [verweerster] aan [eiser] geantwoord dat zij vindt dat het verwijzen naar google (middels een retweet) geen strafbaar feit is. Zij heeft hem gevraagd haar niet meer te mailen. Dat heeft [eiser] daarna ook niet meer gedaan.
2.7.
Op 13 oktober 2017 is aan [verweerster] de volgende vraag getweet:
‘Bevrijd het kind van bureaucratie# [......]’ Wat is hier van terecht gekomen@ [verweerster] ?
2.8.
Vervolgens heeft [verweerster] op 13 en 14 oktober 2017 drie tweets op Twitter (hierna: “de tweets”) geplaatst:
‘Ah [eiser] , die aan kinderen zat. Top bericht!’
[naam] .nl/ [nummer] / [eiser]… weet u nog? Niet inlaten pedofielen a.u.b.’
‘Inhoud van een pedofiel is niet serieus te noemen. Schadelijk dat deze man denkt nog steeds kinderen te vertegenwoordigen. Misselijk makend!’
2.9.
Op 18 oktober 2017 heeft [eiser] naar aanleiding van de tweets aangifte van laster gedaan bij de politie.
2.10.
In een brief van 24 oktober 2017 heeft de advocaat van [eiser] geëist dat [verweerster] de tweets onmiddellijk zou verwijderen. Ook heeft de advocaat van [eiser] [verweerster] gevraagd om haar excuses aan [eiser] aan te bieden en om een tekst te plaatsen in twee landelijke dagbladen of op Twitter, waarin zij meedeelt dat zij haar excuses aanbiedt. Daarnaast is [verweerster] in die brief aansprakelijk gesteld voor de schade die voor [eiser] uit de tweets voortvloeit.
2.11.
[verweerster] heeft korte tijd na ontvangst van de brief van 24 oktober 2017 de tweets verwijderd. Zij heeft geen excuses aangeboden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (samengevat):
een verklaring voor recht dat [verweerster] door het plaatsen van de tweets onrechtmatig heeft gehandeld;
veroordeling van [verweerster] , op straffe van een dwangsom:
tot het plaatsen van een rectificatie in twee landelijke dagbladen of op Twitter middels een vastgemaakte tweet voor de periode van een jaar, met de tekst:
‘Bij rechterlijk vonnis (datum) deel ik hier mede dat de door mij gedane uitlatingen over de heer [eiser] als “pedofiel” of “kindermisbruiker” onwaar en onrechtmatig zijn. De heer [eiser] is op geen enkele wijze aan dergelijke delicten te koppelen. Ik bied de heer [eiser] mijn excuses aan voor de door mij gedane uitingen.’;
3. veroordeling van [verweerster] tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
4. veroordeling van [verweerster] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot vergoeding van de nakosten.
3.2.
[eiser] vindt dus dat [verweerster] door het plaatsen van de tweets onrechtmatig heeft gehandeld (zie artikel 6:162 BW) en dat hij hierdoor in zijn eer en goede naam is aangetast. Samengevat is volgens [eiser] sprake van een onrechtmatige daad omdat:
  • een feitelijke grondslag voor de inhoud van de tweets ontbreekt
  • [verweerster] door haar lidmaatschap van de Tweede Kamer een publiek persoon was en daarom een voorbeeld moet zijn
  • [verweerster] door de e-mail van [eiser] van 8 november 2012 (zie 2.5) al gewaarschuwd was dat dergelijke uitlatingen niet acceptabel zijn.
3.3.
[verweerster] vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, om de volgende redenen. Zij heeft het recht om vrij haar mening te uiten. Dit geldt nog sterker omdat zij in de periode waarin zij de tweets heeft geplaatst lid van de Tweede Kamer was. Zij heeft haar uitlatingen over [eiser] in de tweets niet lichtvaardig gedaan. Zij heeft deze gebaseerd op informatie die zij over [eiser] uit openbare bronnen had verkregen: de uitzending en de berichtgeving naar aanleiding van de uitzending op de website van [naam] . De tweets waren bovendien onderdeel van een privé-gesprek op Twitter (een zogenaamd remention-bericht). De tweets waren dus slechts voor een beperkt aantal mensen zichtbaar. [verweerster] is verder van mening dat niet valt in te zien dat de tweets hebben geleid tot een aantasting van de eer en goede naam van [eiser] , en dus tot schade. [eiser] heeft door en naar aanleiding van de uitzending al veel (verdergaande) negatieve publiciteit gehad. [verweerster] heeft bovendien de tweets direct verwijderd nadat [eiser] daarom had verzocht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten. Enerzijds het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam (artikel 8 Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; hierna: ‘EVRM’). En anderzijds het recht van [verweerster] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Voor de beantwoording van de vraag welk fundamenteel recht in dit concrete geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en komt in beginsel geen voorrang toe aan een van deze twee fundamentele rechten (Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:
2008:BB3210).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam zwaarder weegt dan het recht van [verweerster] op vrijheid van meningsuiting. [verweerster] heeft onrechtmatig ten opzichte van [eiser] gehandeld. Dit wordt hierna toegelicht.
Ernstige beschuldiging
4.3.
Door middel van de tweets heeft [verweerster] [eiser] ervan beschuldigd dat hij pedofiel is en kinderen seksueel (heeft) misbruikt (zie 2.8). Dit is een van de meest ernstige beschuldigingen die je over iemand kunt uiten. Kindermisbruik wordt door bijna iedereen beschouwd als een zeer ernstig misdrijf en het vervult velen - terecht - met afgrijzen. Ook is het algemeen bekend dat een dergelijke beschuldiging tot heftige en emotionele reacties kan leiden, die ook tegen de betreffende persoon gericht kunnen zijn, en dat die persoon jarenlang kan worden achtervolgd door zo’n beschuldiging. Van [verweerster] had dus een grote mate van zorgvuldigheid mogen worden verwacht.
Het ontbreken van voldoende feitelijke grondslag (basis)
4.4.
Voor de inhoud van de tweets ontbreekt een voldoende feitelijke grondslag.
4.5.
Tijdens de zitting is gesproken over het onderscheid tussen een pedofiel en een pedoseksueel. Volgens [eiser] is een pedofiel iemand die een seksuele voorkeur heeft voor kinderen, maar dat niet in de praktijk hoeft te brengen. Een pedoseksueel is volgens hem iemand die wel zijn seksuele voorkeur voor kinderen in de praktijk brengt. Volgens [verweerster] is het andersom. Aannemelijk is dat [verweerster] niet de enige is die ervan uitgaat dat een pedofiel iemand is die zijn seksuele voorkeur voor kinderen in de praktijk brengt. Daarom moet de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitlatingen van [verweerster] in de tweets uitgaan van die betekenis.
4.6.
Het gedrag van [eiser] dat te zien is geweest in de uitzending is afkeurenswaardig en grensoverschrijdend en kan aanleiding geven om te veronderstellen dat [eiser] geïnteresseerd is in seks met kinderen. Maar voor de conclusie in [verweerster(-s)] tweets, dat [eiser] een pedofiel is, dat wil zeggen iemand die een kind heeft misbruikt door daarmee fysiek seksuele handelingen te verrichten (zie 4.7), ontbreekt ieder bewijs. Dat geldt logischerwijs ook voor de conclusie van [verweerster] in haar eerste tweet, dat [eiser] seks met meerdere kinderen heeft gehad (‘die aan kinderen zat’). De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.7.
Volgens [eiser] is er nog nooit aangifte tegen hem gedaan van het plegen van strafbare feiten, waaronder seksueel misbruik van kinderen, laat staan dat hij daarvoor strafrechtelijk is vervolgd. [verweerster] heeft dat niet weersproken en de rechtbank heeft ook geen aanleiding aan te nemen dat [eiser] hierover niet de waarheid heeft verteld.
4.8.
[verweerster] heeft haar uitlatingen in de tweets gebaseerd op de uitzending (zie 2.2) en een bericht op de site van [naam] , waarnaar zij in haar tweede tweet heeft verwezen. Uit de uitzending blijkt niet dat [eiser] ooit een kind lichamelijk (seksueel) heeft misbruikt. Daarnaast had [verweerster] kunnen en moeten bedenken dat de drempel om via een videochat grensoverschrijdend gedrag te vertonen veel lager is dan de drempel om daadwerkelijk (fysiek) seksuele handelingen met een kind te verrichten. In het bericht op de site van [naam] , waarin [eiser] is aangeduid als ‘
pedo’ staat:
‘ [voornaam van eiser] [ [eiser] ] geeft zijn adviezen het liefst naakt achter de webcam, maar spreekt ook graag af met zijn slachtoffers zo zagen we. Duidelijke zaak zou je zeggen. Opsluiten die vent.’Ook al staat het er niet, [naam] suggereert hiermee wel dat [eiser] kinderen lichamelijk heeft misbruikt. Boven het bericht staat naast de kop ‘ [naam] ’ echter ook:
‘Tendentieus, ongefundeerd & nodeloos kwetsend’. Daarmee maakt [naam] duidelijk dat haar berichtgeving elementen kan bevatten die niet waar zijn. Bovendien is het bericht van [naam] gebaseerd op de uitzending. Het bericht op [naam] biedt dus ook onvoldoende grondslag voor de conclusie dat [eiser] kinderen lichamelijk heeft misbruikt. [verweerster] kan zich dus niet ‘verschuilen’ achter de uitzending of het bericht op de site van [naam] .
De omstandigheid dat [verweerster] lid was van de Tweede Kamer
4.9.
[verweerster] was ten tijde van het plaatsen van de tweets lid van de Tweede Kamer. Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat aan politici een grote mate van vrijheid toekomt bij het communiceren van hun politieke standpunten, kon [verweerster] zich in dit geval niet meer uitingsvrijheid veroorloven dan niet-politici. Integendeel. De uitlatingen in de tweets van [verweerster] zijn niet als een uiting van een van haar politieke standpunten te beschouwen. [verweerster] zelf betoogt ook niet dat dit wel zo is. Tijdens de zitting heeft [verweerster] gezegd dat zij de tweets in haar emotie heeft geplaatst, en dat dit misschien niet handig was. Die emotie kwam voort uit het feit dat zij vanwege haar ervaring als gezinsvoogd weet dat het voor ouders soms niet handig is om zich met adviseurs zoals [eiser] in te laten. Daarom wilde zij de persoon, die haar op Twitter had benaderd, waarschuwen. Van een politicus die zich in het openbaar negatief over iemand anders uitlaat, zonder dat dit relevant is voor het politieke debat, mag worden verwacht dat zij zich daarbij extra voorzichtig opstelt, omdat veel politici - en zeker leden van de Tweede Kamer - aanzien hebben en in de publieke belangstelling staan. [verweerster] had zich daarom kunnen en moeten realiseren dat aan haar uitlatingen over [eiser] in de tweets waarschijnlijk meer gewicht wordt toegekend dan wanneer dit soort uitlatingen wordt gedaan door mensen die niet bekend zijn.
De reikwijdte van de tweets
4.10.
De tweets waren in eerste instantie alleen direct zichtbaar voor alle personen die op Twitter volger waren van zowel [verweerster] als haar gesprekspartner. Volgens [verweerster] had zij toen op Twitter ongeveer 15.000 volgers en had haar gesprekspartner 200 volgers. Dat betekent dat maximaal 200 mensen, en waarschijnlijk veel minder, direct kennis hebben kunnen nemen van de tweets. Toch hadden de tweets een veel ruimer bereik. Iedereen kan de tweets namelijk vinden door op het desbetreffende gesprek te klikken. De tekst van de tweets wordt vervolgens zichtbaar. Daarnaast is het mogelijk om de tweets te retweeten, om van de tweets een screenshot te maken en dat op internet te verspreiden, of om de tekst bijvoorbeeld via e-mail te verspreiden. Illustratief voor het ruime bereik van de tweets is dat [eiser] binnen enkele dagen na het plaatsen daarvan per e-mail door een kennis op het bestaan van de tweets is gewezen.
[verweerster] was gewaarschuwd
4.11.
In het nadeel van [verweerster] weegt ook dat zij ervoor was gewaarschuwd dat zij door het doen van uitlatingen zoals zij heeft gedaan in de tweets, mogelijk onrechtmatig zou handelen. [eiser] heeft haar namelijk in zijn e-mail van 8 november 2012 gewezen op twee vonnissen, waarin de rechter heeft geoordeeld dat het onrechtmatig is om [eiser] in het openbaar een pedofiel en een kindermisbruiker te noemen (zie 2.5).
Het tijdsverloop tussen de uitzending en de tweets
4.12.
Daarnaast is het grote tijdsverloop tussen het moment van de uitzending op
9 januari 2009, en het plaatsen van de tweets 13 en 14 oktober 2017, van belang. De uitzending was op dat moment niet meer op internet zichtbaar. [verweerster] heeft door het plaatsen van de tweets het risico genomen dat het vuur over [eiser] opnieuw zou worden aangewakkerd.
Tussenconclusie
4.13.
[verweerster] heeft [eiser] door middel van de tweets [eiser] openlijk beschuldigd van pedofilie (zie 4.5 voor de in dit vonnis gebruikte definitie daarvan). Gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden heeft [verweerster] daarbij onvoldoende zorgvuldig gehandeld. De belangrijkste omstandigheid die daarbij in het nadeel van [verweerster] weegt is dat voor haar ernstige beschuldiging een voldoende feitelijke basis ontbreekt. [verweerster] heeft onvoldoende oog gehad voor het belang van [eiser] bij de bescherming van zijn eer en goede naam en zij heeft de grens van het toelaatbare overschreden. Dat betekent dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld.
Beslissingen over de vorderingen van [eiser]
Verklaring voor recht
4.14.
Het voorgaande brengt mee dat voor recht zal worden verklaard dat [verweerster] met haar uitlatingen op Twitter op 13 en 14 oktober 2017 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
Rectificatie
4.15.
Ook de vordering om [verweerster] te gelasten tot een rectificatie wordt - in aangepaste vorm - toegewezen, omdat dat in dit geval een redelijke vorm van compensatie is. Het gaat te ver om [verweerster] te verplichten om in de rectificatie op te nemen dat de uitlatingen onwaar zijn, en dat geldt ook voor de zin: ‘De heer [eiser] is op geen enkele wijze aan dergelijke delicten te koppelen.’ Die onderdelen zijn namelijk niet in deze procedure beoordeeld. De belangrijkste vaststellingen in deze procedure zijn dat [verweerster] door het plaatsen van de tweets onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, met name omdat voor haar ernstige beschuldiging een voldoende feitelijke basis ontbreekt. Daarom zal dit wel onderdeel uit moeten maken van de rectificatie. [eiser] wil ook dat [verweerster] in de rectificatie haar excuses aanbiedt, maar dat hoeft zij niet te doen. Het publiekelijk maken van excuses kan gelet op artikel 9 EVRM (het recht op vrijheid van gedachte) en artikel 10 EVRM (het recht op de vrijheid van meningsuiting, waaronder ook het recht om een bepaalde mening te koesteren), niet worden afgedwongen.
4.16.
[eiser] geeft de voorkeur aan een rectificatie via een vastgemaakte tweet op Twitter voor de duur van een jaar, in plaats van een rectificatie in twee landelijke dagbladen. Dit is ook in lijn met de wijze waarop [verweerster] haar uitlatingen over [eiser] heeft gedaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rectificatie op Twitter moet worden geplaatst. Omdat [verweerster] ruim achteneenhalf jaar na de uitzending de negatieve aandacht voor [eiser] nieuw leven heeft ingeblazen, is het redelijk dat de rectificatie een jaar lang zichtbaar is. De in dit kader gevorderde dwangsom wordt toegewezen.
Smartengeld
4.17.
[verweerster] moet [eiser] € 500 smartengeld betalen, in plaats van het gevorderde bedrag van € 10.000. Bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld speelt aan de ene kant een rol dat de beschuldigingen van [verweerster] aan het adres van [eiser] ernstig zijn, dat [verweerster] daarin te ver is gegaan en dat zij het risico heeft genomen dat slapende honden weer wakker zouden worden gemaakt. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt, aangezien [eiser] opnieuw is lastig gevallen en bedreigd. Aan de andere kant spelen in het nadeel van [eiser] de volgende factoren een rol. Van groot belang is dat [eiser] zelf een belangrijk aandeel heeft gehad in de negatieve publiciteit. Als [eiser] tijdens de videochat geen grensoverschrijdend gedrag had vertoond, zou alle ophef over zijn persoon er niet zijn geweest. Daarnaast is er nog steeds negatieve berichtgeving over [eiser] te vinden op internet, onder andere op de site van [naam] , waarin hij voor pedofiel wordt uitgemaakt. Ook daarvoor is [verweerster] niet verantwoordelijk. Ten slotte weegt hier mee dat [verweerster] ook een rectificatie moet plaatsen.
4.18.
Bij een veroordeling tot betaling van een geldbedrag, zoals smartengeld, kan geen dwangsom worden opgelegd (zie artikel 611a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). De wettelijke rente (artikel 6:119 BW) is wel toewijsbaar omdat [verweerster] op grond van artikel 6:83 sub b BW met ingang van 14 oktober 2017 in verzuim is.
Proceskosten en nakosten
4.19.
[verweerster] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [eiser] . Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 101,75
- griffierecht € 895,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2 punten x tarief € 543)
Totaal € 2.082,75
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van de algehele voldoening.
4.20.
[verweerster] zal verder worden veroordeeld tot vergoeding van de nakosten, begroot op € 157, te vermeerderen met € 82 ingeval van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerster] met haar uitlatingen op Twitter op 13 en 14 oktober 2017 (zie 2.8) onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om, op straffe van een dwangsom van € 250 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000, binnen 2 weken na de datum van dit vonnis op Twitter een rectificatie te plaatsen door middel van een vastgemaakte tweet, voor de duur van een jaar, met de volgende inhoud:
‘Rectificatie
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2018 is geoordeeld dat ik door het doen van mijn uitlatingen over de heer [eiser] op Twitter op 13 en 14 oktober 2017, inhoudend dat hij pedofiel is en aan kinderen zat, onrechtmatig heb gehandeld. Voor deze ernstige beschuldiging ontbreekt een voldoende feitelijke basis. De rechter heeft mij veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.’;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 500 aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) hierover vanaf
14 oktober 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [eiser] van een vergoeding voor zijn proceskosten, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.082,75, te voldoen binnen
14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, rechter, op 19 december 2018. Het vonnis is digitaal ondertekend op het voorblad.
Coll: JAS/4601