ECLI:NL:RBMNE:2018:6491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
7324599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en toegang tot ICT-systemen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als directeur bij [gedaagde sub 1], een kort geding aangespannen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met als doel wedertewerkstelling en toegang tot ICT-systemen. Eiser is op 1 maart 2006 in dienst getreden bij [gedaagde sub 1] en heeft in de loop der jaren verschillende functies bekleed, waaronder die van directeur bij [bedrijfsnaam 3]. Op 28 september 2018 is eiser ontslagen als statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 3] tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders, wat leidde tot zijn schorsing en het verlies van toegang tot de ICT-systemen van [gedaagde sub 2]. Eiser stelt dat zijn ontslag onterecht is en dat hij recht heeft op wedertewerkstelling en toegang tot zijn zakelijke e-mail en andere bedrijfsinformatie.

De kantonrechter heeft de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen, omdat [gedaagden] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een onwerkbare verhouding bestaat tussen eiser en de CEO, [A]. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever een zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van de schorsing, gezien de beschuldigingen van gesjoemel en de onwerkbare relatie. Echter, de kantonrechter heeft wel geoordeeld dat eiser recht heeft op toegang tot zijn zakelijke e-mail, digitale agenda en andere informatie, zoals operationele en financiële gegevens, op voorwaarde dat hij deze toegang had vóór zijn schorsing. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7324599 UV EXPL 18-298 MS/1270
Kortgedingvonnis van 21 november 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.T.A. Zeeuwen,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2. de naamloze vennootschap
[gedaagde sub 2] N.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden onder 1 en 2 zullen respectievelijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2018
  • de producties van de zijde van [eiser]
  • de producties van de zijde van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling van 15 november 2018
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De overwegingen van de kantonrechter

2.1.
[eiser] is op 1 maart 2006 in dienst getreden van de [bedrijfsnaam 1] B.V., thans [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] , waarvan de heer [A] CEO en statutair bestuurder is, is enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V., die op haar beurt enig aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 3] ( [bedrijfsnaam 3] ). [gedaagde sub 1] is een onderdeel (cluster) van [bedrijfsnaam 3] .
2.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] in dienst is gebleven van [gedaagde sub 1] , of dat hij inmiddels op basis van een - niet schriftelijk vastgelegde -arbeidsovereenkomst in dienst is van [gedaagde sub 2] .
2.3.
Tussen partijen is ook in geschil in welke hoedanigheid [eiser] per 1 januari 2018 werkzaam was. [eiser] stelt dat hij per 1 januari 2018 was aangesteld als Directeur [bedrijfsnaam 3] en tot 1 juli 2018 ook de leiding had over [gedaagde sub 1] . Volgens [eiser] was het de bedoeling dat hij per 1 januari 2018 tot statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 3] zou worden benoemd, maar is dit pas per 1 juli 2018 geëffectueerd. [gedaagden] stelt daarentegen dat [eiser] al per 1 januari 2018 statutair directeur van [bedrijfsnaam 3] was, maar dat hij pas per 1 juli 2018 als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast was hij van 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 statutair directeur van [gedaagde sub 1] .
2.4.
Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van [bedrijfsnaam 3] van 28 september 2018 is [eiser] ontslagen als statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 3] . De reden voor dit ontslag was volgens de AVA een onoverbrugbaar verschil van inzicht, dat onder meer zou blijken uit een e-mail die [eiser] op 18 september 2018 aan [A] heeft geschreven. Het gegeven ontslag is bij brief van 28 september 2018 aan [eiser] bevestigd. Verder staat in deze brief dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] tijdens de AVA is opgezegd en zal eindigen op 31 december 2018, en dat [eiser] tot die tijd is geschorst. [eiser] is toen ook afgesloten van alle computersystemen van [gedaagde sub 2] , waaronder zijn zakelijke e-mail en zijn agenda.
2.5.
[eiser] heeft zich bij brief van 4 oktober 2018 tegenover [gedaagden] op het standpunt gesteld dat de op de AVA genomen besluiten vernietigbaar zijn. Hij heeft daarbij om toegang tot het computernetwerk van [gedaagde sub 2] verzocht om nadere informatie ten behoeve van zijn verweer te kunnen verzamelen.
2.6.
Naar aanleiding van deze brief heeft er op 12 oktober 2018 een nieuwe AVA van [bedrijfsnaam 3] plaatsgevonden, waarin nog eens hetzelfde is besloten. [gedaagde sub 2] heeft [eiser] bij brief van dezelfde datum meegedeeld dat hij tijdens zijn schorsing verplicht is tot absolute geheimhouding jegens derden en dat hij ook ten eigen behoeve geen gebruik kan maken van de geheim te houden gegevens.
2.7.
[gedaagde sub 2] heeft bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Blijkens het (herziene) verzoekschrift legt [gedaagde sub 2] aan de gevraagde ontbinding primair ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, subsidiair een onoverbrugbaar verschil van inzicht en meer subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding ten grondslag. De mondelinge behandeling van dit verzoekschrift zal op 28 november 2018 plaatsvinden.
2.8.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] te veroordelen:
A. [eiser] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, in de gelegenheid te stellen zonder enige beperking de functie van Directeur [bedrijfsnaam 3] te vervullen;
B. onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, aan het personeel van [gedaagden] ter rectificatie een e-mail te sturen met de volgende tekst:
“Eerder hebben wij u ten onrechte laten weten dat [eiser] geschorst is en niet langer bij ons werkzaam is. Alhoewel [voornaam van eiser] geen onderdeel uitmaakt van het statutaire bestuur van [bedrijfsnaam 3] blijft hij wel aan in zijn rol als Directeur [bedrijfsnaam 3] en behoudt hij de taken en verantwoordelijkheden die hij in dat kader tot voor kort ook vervulde.
[A] ”
C. [eiser] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, onvoorwaardelijk en ongelimiteerd toegang te verschaffen tot:
i. i) zijn zakelijke e-mail,
ii) zijn digitale agenda,
iii) de operationele, financiële en commerciële informatie over [gedaagde sub 2] en haar dochterondernemingen,
iv) de overige computerfaciliteiten van [gedaagde sub 2] ,
dit alles op gelijke wijze als [eiser] dat had vóór 18 september 2018, eventueel onder door de kantonrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden;
D. [eiser] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, onvoorwaardelijk en ongelimiteerd toegang te verschaffen tot:
v) alle verslagen c.q. notulen van de directievergaderingen van [gedaagde sub 2] en [bedrijfsnaam 3] , en
vi) alle verslagen c.q. notulen van de vergaderingen van de Raad van Commissarissen van [gedaagde sub 2] ;
E. de onder A tot en met D gevorderde veroordelingen uit te spreken op straffe van verbeurte van een dwangsom te voldoen aan [eiser] van € 10.000,--, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] na betekening van dit vonnis hieraan niet voldoen;
F. veroordeling met onmiddellijke ingang van [gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 2] uit te spreken tot nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de tussen haar en [eiser] bestaande arbeidsovereenkomst;
G. ieder te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50 inclusief btw, subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente hierover met ingang van vijf dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling;
H. ieder te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van vijf dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling.
2.9.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
De vordering tot opheffing van de schorsing
2.10.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat hij op onterechte gronden is geschorst en dat zijn ontslag als statutair bestuurder van [bedrijfsnaam 3] er niet toe leidt dat zijn arbeidsovereenkomst inhoudsloos is geworden. Volgens [eiser] is er geen redelijke grond voor zijn arbeidsrechtelijke ontslag en leidt hij als gevolg van de plotselinge schorsing en de communicatie van [gedaagde sub 2] daarover ernstige reputatieschade. Er leeft op dit moment in de markt het beeld dat hij op staande voet is ontslagen. [eiser] stelt dat hij er belang bij heeft de schorsing en de gevolgen daarvan op de kortst mogelijke termijn ongedaan te maken, omdat terugkeer in zijn functie met het verstrijken van de tijd moeilijker wordt. Bovendien zal hij bij werkhervatting in staat worden gesteld zijn bonusdoelstellingen voor 2018 te behalen.
2.11.
[gedaagden] verzet zich tegen de gevorderde opheffing van de schorsing. Zij stelt in de eerste plaats dat niet zij, maar [bedrijfsnaam 3] daarover beslist. Nu [bedrijfsnaam 3] niet is gedagvaard, kan deze vordering volgens [gedaagden] niet worden toegewezen. [gedaagden] stelt inhoudelijk dat het aannemelijk is dat de kantonrechter in Amsterdam de arbeidsovereenkomst op korte termijn zal ontbinden [gedaagden] betwist dat [eiser] zijn functie als Directeur [bedrijfsnaam 3] of een andere vergelijkbare functie binnen [gedaagden] nog zou kunnen vervullen. Zij wijst erop dat [eiser] in een e-mail van 18 september 2018 zelf heeft geschreven dat hij met [A] vaak verschil van inzicht heeft op belangrijke dossiers en dat de samenwerking onwerkbaar lijkt te zijn geworden. Volgens [gedaagden] zal die onoverbrugbare kloof en die onwerkbare verhouding in elke denkbare functie terugkeren.
[gedaagden] verwijt [eiser] verder dat hij heeft gesjoemeld bij zijn privé autotransacties en dat hij op 2 november 2015 de controller van [gedaagde sub 1] opdracht heeft gegeven om een nog openstaande privé financiering voor zijn auto af te lossen. Er is op dit moment een intern onderzoek gaande naar de financiële handelingen van [eiser] binnen [gedaagde sub 1] en afhankelijk van de uitkomsten daarvan volgt misschien nog een diepgaand onderzoek door een extern recherchebureau. [gedaagden] stelt dat zij er gelet hierop groot belang bij heeft dat [eiser] niet terugkeert op de werkvloer.
Ten slotte wijst [gedaagden] erop dat de relatie tussen [A] en [eiser] zwaar is beschadigd, onder meer door de verwijten die [eiser] in zijn dagvaarding aan het adres van [A] heeft geuit. [gedaagden] betwist dat [eiser] als gevolg van de schorsing reputatieschade heeft geleden en stelt dat [eiser] dit onvoldoende heeft onderbouwd.
2.12.
De kantonrechter stelt voorop, dat de vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling bij [bedrijfsnaam 3] dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat de werkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. De toewijsbaarheid van een dergelijke vordering hangt af van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval. Uitgangspunt daarbij is dat uit het oogpunt van goed werkgeverschap van een werkgever gevergd mag worden dat hij een werknemer - tegen diens wil - slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten indien de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft, die voldoende zwaarwegend is, gelet op het in beginsel als zwaarwegend aan te merken belang van een werknemer om de overeengekomen arbeid te verrichten. In dat licht bezien is de beslissing van een werkgever een werknemer op non-actief te stellen in beginsel diffamerend voor de betrokken werknemer.
2.13.
De kantonrechter erkent het belang van [eiser] bij wedertewerkstelling. Het is aannemelijk dat zijn plotselinge schorsing in de markt aanleiding heeft gegeven tot allerlei speculaties en dat hij daardoor reputatieschade heeft geleden. Ook is aannemelijk dat [eiser] er vanuit het oogpunt van zijn carrièreperspectieven bij gebaat is zo snel mogelijk weer aan het werk te kunnen.
2.14.
De kantonrechter ziet hierin echter geen aanleiding de schorsing op te heffen. [gedaagden] heeft in het kader van deze kortgedingprocedure voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de schorsing omdat er op dit moment tussen [eiser] en [A] sprake is van een onwerkbare verhouding.
2.15.
Dit kan worden afgeleid uit de e-mail die [eiser] op 18 september 2018 aan [A] heeft geschreven, waarin [eiser] een verschil van inzicht tussen hem en [A] op belangrijke dossiers benoemt en concludeert dat de samenwerking tussen hem en [A] onwerkbaar lijkt te zijn geworden. Hij schrijft daarbij ook dat het hem spijt dat hij na 12,5 jaar enorme investering in [gedaagden] zijn reis niet af kan maken. [eiser] betoogt weliswaar dat deze e-mail gelezen moet worden in de context van de omstandigheden bij de totstandkoming daarvan, maar dat sprake is van een fundamenteel verschil van inzicht tussen hem en [A] blijkt ook uit de e-mail van 12 oktober 2018 waarin [eiser] ten behoeve van de AVA van diezelfde datum zijn verweer tegen het voorgenomen ontslag kenbaar heeft gemaakt.
2.16.
Daarnaast is aannemelijk dat de beschuldiging door [gedaagden] dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan gesjoemel met privé autotransacties (welke beschuldiging door [eiser] overigens gemotiveerd is betwist waardoor in deze procedure niet kan worden vastgesteld of deze op waarheid berust) en de verwijten van [eiser] in de dagvaarding over onregelmatigheden die [A] op zijn beurt zou hebben begaan, op dit moment ook leiden tot een onwerkbare verhouding tussen [eiser] en [A] .
Gezien het feit dat [A] medebestuurder is van [bedrijfsnaam 3] en ook overigens binnen het [gedaagden] concern een centrale rol inneemt, acht de kantonrechter het niet goed denkbaar dat [eiser] op dit moment nog goed zal kunnen functioneren als Directeur [bedrijfsnaam 3] .
2.17.
Gezien het voorgaande zal de vordering tot wedertewerkstelling worden afgewezen. Daarom kan in het midden worden gelaten of, zoals [gedaagden] heeft gesteld, [eiser] hiervoor [bedrijfsnaam 3] had moeten dagvaarden. Omdat de vordering tot rectificatie geldt voor het geval de schorsing wordt opgeheven en dat niet gebeurt, zal deze vordering eveneens worden afgewezen.
De gevorderde toegang tot het computersysteem
2.18.
Door [eiser] is gesteld en door [gedaagden] is niet betwist, dat [eiser] voor het voeren van verweer in de ontbindingsprocedure belang heeft bij toegang tot - kort gezegd - het computersysteem van [gedaagden] . [gedaagden] is daarom in dit geval uit oogpunt van goed werkgeverschap gehouden [eiser] zoveel mogelijk toegang tot dit systeem te verlenen.
2.19.
[gedaagden] heeft erkend dat [eiser] toegang dient te hebben tot zijn zakelijke e-mail (i), zijn (digitale) agenda (ii) en alle verslagen c.q. notulen van de directievergaderingen van [gedaagde sub 2] en [bedrijfsnaam 3] (v) en heeft gesteld dat [eiser] deze informatie inmiddels al heeft kunnen inzien. [eiser] heeft dit erkend, maar stelt dat het als gevolg van de nieuwe beschuldigingen van [gedaagden] nodig is meer onderzoek te doen.
2.20.
Ten aanzien van de gevorderde inzage in de operationele, financiële en commerciële informatie over [gedaagde sub 2] en haar dochterondernemingen (iii), de overige computerfaciliteiten van [gedaagde sub 2] (iv) en alle verslagen c.q. notulen van de vergaderingen van de Raad van Commissarissen (RvC) van [gedaagde sub 2] (vi), stelt [gedaagden] dat [eiser] hiermee (deels) toegang vordert tot vertrouwelijke bedrijfsgegevens waar hij nooit eerder toegang toe heeft gehad en die informatie uitsluitend toegankelijk is voor de statutaire directie van [gedaagde sub 2] en haar commissarissen.
2.21.
De kantonrechter merkt in dit verband op, dat [eiser] ten aanzien van iii) en iv) toegang vordert op gelijke wijze als hij dat had vóór 18 september 2018. [eiser] vordert dus geen toegang tot informatie waar hij voorheen uit hoofde van zijn functie geen toegang toe had.
2.22.
Gezien het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde onvoorwaardelijke en ongelimiteerde toegang tot informatie genoemd onder i), ii), iii), iv) en v) toewijzen, voor zover [eiser] vóór 18 september 2018 ook toegang tot deze informatie had.
2.23.
Voor wat betreft de gevorderde toegang tot alle verslagen c.q. notulen van de vergaderingen van de RvC van [gedaagde sub 2] , heeft [eiser] ter zitting toegelicht dat hij toegang wenst tot de verslagen/notulen van eind 2017/2018 om te achterhalen wat er in die periode door de RvC over hem is beslist. [eiser] heeft niet betwist dat hij uit hoofde van zijn functie geen recht op toegang tot deze informatie heeft. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen. [A] heeft echter ter zitting toegezegd dat hij de voorzitter van de RvC zal vragen of hij erin toestemt dat [eiser] inzage krijgt in de passages van de verslagen/notulen die op hem betrekking hebben. Als de voorzitter van de RvC hiermee akkoord gaat, zal [eiser] inzage krijgen in deze passages. Indien de voorzitter hiermee niet akkoord gaat, zal [A] [eiser] een schriftelijke weigering door de voorzitter doen toekomen.
2.24.
De kantonrechter ziet geen aanleiding aan de veroordeling tot toegang tot het computersysteem een dwangsom te verbinden, omdat er op dit moment geen aanleiding is te veronderstellen dat [gedaagden] deze veroordeling niet na zal komen. Bovendien is de veroordeling op bepaalde punten (qua omvang en door de toevoeging dat de toegang onvoorwaardelijk en ongelimiteerd dient te zijn) niet goed bepaalbaar en leent zij zich daarom minder goed voor oplegging van een dwangsom.
nakoming arbeidsovereenkomst
2.25.
De vordering om [gedaagden] te veroordelen tot nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst is te vaag en is door [eiser] onvoldoende geconcretiseerd. Deze vordering kan daarom niet worden toegewezen.
buitengerechtelijke kosten
2.26.
[eiser] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De toegewezen vordering tot het verlenen van toegang tot het computersysteem van [gedaagden] heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn wordt daarom getoetst aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal en zal worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan hij vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Kosten
2.27.
Nu elk van partijen op enig punt als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. De gevorderde nakosten zullen gelet hierop worden afgewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] om [eiser] onmiddellijk, onvoorwaardelijk en ongelimiteerd, toegang te verschaffen tot:
- zijn zakelijke e-mail,
- zijn digitale agenda,
- de operationele, financiële en commerciële informatie over [gedaagde sub 2] en haar dochterondernemingen,
- de overige computerfaciliteiten van [gedaagde sub 2] ,
- alle verslagen c.q. notulen van de directievergaderingen van [gedaagde sub 2] en [bedrijfsnaam 3] ,
dit alles op gelijke wijze als [eiser] dat had vóór 18 september 2018;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.