ECLI:NL:RBMNE:2018:6473

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
NL17.13411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door overhangende dakgoot en schuttingen, alsook geschil over taxushaag en leilinden

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, vorderde eiseres de verwijdering van een dakgoot die over de erfgrens heen was gebouwd, alsook de verwijdering van twee schuttingen die volgens haar onrechtmatige hinder veroorzaakten. De rechtbank oordeelde dat de dakgoot, hoewel deze over de erfgrens hing, niet verwijderd hoefde te worden omdat de belangen van de verweerder zwaarder wogen. De schuttingen werden eveneens niet verwijderd, omdat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat deze onrechtmatige hinder veroorzaakten. Daarnaast was er een tegenvordering van verweerder, die de verwijdering van een taxushaag en leilinden vorderde, omdat deze te dicht bij de erfgrens stonden. De rechtbank oordeelde dat ook deze vorderingen niet konden worden toegewezen, omdat verweerder niet voldoende onderbouwde dat er sprake was van onrechtmatige hinder. De rechtbank besloot uiteindelijk dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd zouden worden, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

_

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.13411
Vonnis van 21 december 2018in de zaak van
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering], wonende te [woonplaats] ,
[eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering],
wonende te [woonplaats] , eisers van de vordering,
verweerders op de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. (in mannelijk enkelvoud), advocaat J.H. Brouwer te Apeldoorn,
tegen

1.[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[verweerster sub 2 op de vordering/eiseres sub 2 van de tegenvordering], wonende te [woonplaats] , verweerders op de vordering,
eisers van de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. (in mannelijk enkelvoud), advocaat J. van der Vinne te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding, met bewijsstukken,
  • het verweerschrift en de tegenvordering, met bewijsstukken,
  • het verweerschrift op de tegenvordering, met bewijsstukken,
  • de akte houdende wijziging grondslag van de tegenvordering, met bewijsstukken,
  • de akte houdende vermeerdering van de tegenvordering,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 6 juli 2018,
  • de spreekaantekeningen van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s., met een bewijsstuk,
  • de spreekaantekeningen van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s.,
  • de akte uitlating tevens overlegging bewijsstukken van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s.,
  • de akte uitlaten van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s., met een bewijsstuk.
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. is sinds 2001 eigenaar van het perceel [adres 1] te [woonplaats] . [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. is sinds 1990 eigenaar van het perceel [adres 2] te [woonplaats] . Het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. is L-vormig en ligt ten zuiden en ten oosten van het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s.
2.2.
Op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. staat (aan de noordkant van zijn perceel) een stenen schuur. De dakgoot van die schuur hangt gedeeltelijk boven de zuidkant van het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s.
2.3.
Verderop op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. staan (aan de noordkant van zijn perceel) parallel aan de erfgrens twee schuttingdelen (hierna: schutting B). Op het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. (aan de zuidkant van zijn perceel) staan ter hoogte van schutting B houten schuttingdelen. Even verderop staat op de erfgrens tussen de percelen een stenen scheidsmuur. Aan de zijde van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. van de erfgrens staan, parallel aan die muur, vier leilinden.
2.4.
Op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. staat enkele meters ten oosten van het perceel van [eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering] c.s. een schutting (in het weiland) over vrijwel de hele breedte van het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. (hierna: schutting C). Aan de oostzijde van de woning van [eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering] c.s. bevindt zich over vrijwel de hele breedte van zijn perceel een taxushaag.
2.5.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. houdt een aantal koeien.
2.6.
[eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering] c.s. heeft in 2004 haar perceel laten bepalen en intekenen door het Kadaster.
2.7.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft in 2018 opdracht aan het Kadaster gegeven om een grensreconstructie uit te voeren om de kadastrale grens (aan de oostkant van het perceel van [eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering] c.s.) tussen de percelen in kaart te brengen. Het Kadaster heeft in een relaas van bevindingen van 17 mei 2018 de bevindingen weergegeven. Bij ‘omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen’ staat het volgende: “grens uitgezet, 2 spijkers en 1 krijtmerk geplaatst”.

3.Het geschil op de vordering

3.1.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. vordert - samengevat en na vermindering van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. ieder voor zich beveelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden:
A. de dakgoot bevestigd aan de stenen schuur van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s., waarmee de kadastrale grens tussen de percelen van partijen wordt overschreden;
B. de door [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. geplaatste schuttingen B en C, althans deze schuttingdelen in de hoogte terug te brengen tot twee meter boven het maaiveld ter plaatse;
C. het vee (waaronder koeien en schapen) uit de schuur van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s.;
op straffe van het verbeuren van dwangsommen van € 250,- per dag dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. niet
(volledig) aan dit bevel zal voldoen, met een maximum van € 25.000,-;
II. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de veertiende dag na datum van het vonnis tot aan de dag van de volledige betaling.
op de tegenvordering
3.2.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. vordert - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden:
A. de taxushaag dan wel, subsidiair, de taxushaag te verplaatsen naar een minimale afstand van twee meter vanaf de grenslijn dan wel, meer subsidiair, de overhangende takken van de taxushaag te verwijderen en verwijderd te houden;
B. de leilinden dan wel, subsidiair, de leilinden te verplaatsen naar een minimale afstand van twee meter vanaf de grenslijn;
C. de zaken die op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. zijn geplaatst, waaronder de bestrating;
op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 15.000,00;
II. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente verschuldigd met ingang van de veertiende dag na datum van het vonnis tot aan de dag van de volledige betaling.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. vordert voorwaardelijk dat de rechtbank:
III. indien en voor zover de vordering van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. tot verwijdering van de dakgoot niet reeds op artikel 3:13 BW afstuit, [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. gelast tot het verlenen van medewerking aan het vestigen van een erfdienstbaarheid omvattende handhaving van de thans aanwezige toestand van de overbouw van de dakgoot, althans om mee te werken aan de eigendomsoverdracht van de strook grond waarboven de dakgoot zich bevindt tegen marktwaarde en onder de verplichting voor [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. om binnen twee weken na betekening van het vonnis een keuze te maken tussen overdracht van de eigendom aan [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. of het vestigen van een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand;
IV. indien en voor zover de tegenvordering onder I.A., primair dan wel subsidiair, wordt toegewezen, [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. veroordeelt om binnen acht weken na het vonnis mee te werken aan de oprichting van een houten ondoordringbare erfafscheiding van maximaal 2,00 meter hoogte op de kadastrale erfgrens ter hoogte van de oostzijde van het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s., op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000,00.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft bij de akte uitlaten van 1 november 2018 in aanvulling op de vordering onder 3.2., I.C. nog gevorderd dat de schutting die [eiser sub 2 van de vordering/verweerder sub 2 op de tegenvordering] c.s. onlangs heeft geplaatst ‘op
een gedeelte van het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s.’ dient te worden verwijderd voor zover deze is
geplaatst op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

ten aanzien van de dakgoot

4.1.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. vordert verwijdering van de dakgoot, omdat deze over een breedte van enkele centimeters en een lengte van ongeveer vijf meter over de erfgrens heen is gebouwd. Volgens [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. is dit een inbreuk op zijn eigendomsrecht (artikel 5:1 BW). Het staat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. in beginsel vrij van zijn erf gebruik te maken, met uitsluiting van een ieder, dus ook [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. (artikel 5:1 lid 2 BW). Dit geldt ook voor de ruimte boven het erf (artikel 5:21 BW). [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. betwist de eigendomsinbreuk niet, maar beroept zich op misbruik van bevoegdheid door [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. (artikel 3:13 BW).
4.2.
Dit verweer slaagt. Er is sprake van een onevenredigheid van belangen rondom de kwestie van de dakgoot wat meebrengt dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. in alle redelijkheid niet op dit punt zijn eigendomsrecht moet kunnen uitoefenen. Het volgende wordt hiertoe overwogen. Niet weersproken is dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. de schuur in 2015 heeft gebouwd ter vervanging van een oude schuur, waarvan de afwatering liep via een gezamenlijk open riool tussen de percelen. Dit riool heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. verwijderd voordat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. de schuur ging bouwen. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering]
c.s. moest dus een andere manier vinden om het regenwater van het dak van de schuur af te voeren, hetgeen zijn wettelijke plicht is op grond van 5:52 lid 1 BW. Zonder dakgoot loopt het water van het dak van de schuur af, direct op het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. Daarom is de dakgoot geplaatst. Bij verwijdering van de huidige dakgoot zou [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. op andere wijze zijn afwatering moeten regelen, bijvoorbeeld met een inpandige dakgoot. Het zal tijd en geld kosten om dit te realiseren. Omdat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. op geen enkele manier heeft onderbouwd welk concreet belang hij erbij heeft dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. de huidige dakgoot verwijdert, en de overbouw bovendien zeer gering is - het grootste deel van de dakgoot, zowel in de lengte als in de breedte bevindt zich boven het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. zelf - zal de rechtbank zijn vordering op dit punt afwijzen.
ten aanzien van de schuttingen B en C
4.3.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. vordert verwijdering van schutting B omdat deze meer dan twee meter hoog is, lucht en licht ontneemt en dus onrechtmatig is. Schutting C, inclusief de beschoeiing waarop de schutting is gemonteerd, is 2.75 meter hoog (vanaf het maaiveld ter plaatse) en neemt het uitzicht vanaf het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. volledig weg, aldus [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. Dit is volgens hem onrechtmatig en bovendien strookt dit ook niet met de ruimtelijke uitgangspunten van de gemeente, die nastreeft dat vanaf de [straatnaam] langs de bebouwing een vrij uitzicht naar de achtergelegen weide blijft bestaan.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. betwist dat de aanwezigheid van de schuttingen onrechtmatig is jegens [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering]
c.s. Hij betoogt verder dat het hem vrijstaat om op grond van artikel 5:1 lid 2 BW een schutting te plaatsen op zijn perceel. Schutting C heeft hij geplaatst om privacy redenen. Die is niet 2.75 maar 1.90 meter hoog. Bovendien bestaat er volgens [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. geen wettelijk recht op (een vrij) uitzicht en dat zal ook niet worden verkregen door verwijdering van de
schutting, omdat de taxushaag van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. die evenwijdig aan de schutting staat ongeveer even hoog is.
4.4.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. zo dat hij betoogt dat sprake is van onrechtmatige hinder jegens hem (artikel 5:37 BW), omdat hem lucht, licht (schutting
B) en uitzicht (schutting C) worden ontnomen. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Wat betreft schutting B, heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. onvoldoende onderbouwd dat lucht en licht worden weggenomen. Op de overgelegde foto is alleen te zien dat schutting B iets uitsteekt boven de schuttingdelen van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. Uit de foto blijkt niet dat daardoor op ernstige wijze lucht en licht aan het perceel van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. worden ontnomen. Hoe hoog schutting B is, is niet te zien, maar ook al zou de schutting hoger dan twee meter zijn (zoals [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. stelt) dan zou met dat enkele feit nog niet vast komen te staan dat sprake is van onrechtmatige hinder. Er is bovendien geen regel in het civiele burenrecht op grond waarvan een schutting niet hoger dan twee meter mag zijn, zodat er geen grond is voor de subsidiaire vordering om de schutting tot een hoogte van twee meter terug te brengen. Wat betreft schutting C, overweegt de rechtbank dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering]
c.s. op grond van artikel 5:1 BW een schutting mag plaatsen op zijn perceel. Verder is het inderdaad zo dat recht op vrij uitzicht niet bestaat. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. moet daarom onderbouwen dat sprake is van visuele hinder en waarom die onrechtmatig is. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. heeft de aard en de ernst van de hinder, als die er al is, en de daardoor ontstane schade, onvoldoende onderbouwd. Dat deze schutting zodanig hoog is dat sprake is van visuele hinder blijkt onvoldoende uit de foto’s van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. Hoewel het begrijpelijk is dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. zich ergert aan deze schutting en [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. in het kader van een prettige buurrelatie er goed aan zou doen [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. hierin tegemoet te komen - bijvoorbeeld door in ieder geval de schutting lager te maken - , kan dit niet in rechte afgedwongen worden, omdat nu eenmaal geen sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. De vordering tot verwijdering of verlaging van de schuttingen zal daarom worden afgewezen.
ten aanzien van het vee
4.5.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. stelt dat sprake is van overlast als gevolg van de in de schuur van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. aanwezige koeien en/of schapen. Het gaat om stankoverlast en overlast veroorzaakt door vliegen die op het vee afkomen. Het terras van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. ligt op ongeveer acht meter afstand van de schuur. Er zit vliegenpoep op de kozijnen die niet goed te verwijderen is. Aldus is volgens [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. sprake van onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW). [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. betwist dat daarvan sprake is.
4.6.
De rechtbank overweegt dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van hinder die zodanig ernstig is dat die als onrechtmatig is aan te merken. Als al sprake is van enige hinder van vee (in de vorm van stank en vliegen), staat daarmee nog niet vast dat die alleen van het vee van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. afkomstig is. De percelen liggen immers in een landelijke omgeving, waar ook andere omwonenden vee houden zoals [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt en [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. niet weerspreekt. Bovendien was het vee van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. al aanwezig toen [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. het perceel kocht. Deze omstandigheden maken dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. enige hinder die mogelijk afkomstig is van het vee van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft te dulden. De stelling van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. dat het gemeentebeleid er juist op gericht is geweest op die locatie agrarische activiteiten te beëindigen, en de stelling dat dat beleid ook al is gerealiseerd, heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering]
c.s. verder niet onderbouwd zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Gelet op de burenrelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
van de tegenvordering
ten aanzien van de taxushaag
4.8.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt dat de taxushaag gedeeltelijk op zijn perceel staat zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven en dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. daarmee inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht (artikel 5:1 BW). Dit blijkt volgens hem uit het Relaas van bevindingen van het Kadaster van 17 mei 2018 en een aantal foto’s. Bovendien is de taxushaag giftig en kan deze gevaar opleveren voor de kleinkinderen en het vee van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s., die vrije toegang hebben tot de taxushaag. Verder stelt [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. recht te hebben op verwijdering/verplaatsing van de taxushaag op grond van artikel 5:42 BW, waarin is bepaald dat het niet is geoorloofd om bomen dan wel heesters te hebben op een afstand van minder dan twee meter (bomen) dan wel 50 centimeter (heesters) vanaf de erfgrens. De taxushaag voldoet niet aan de voorgeschreven afstand.
4.9.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. beroept zich op zijn beurt ook op artikel 3:13 BW en stelt dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering]
c.s. misbruik maakt van zijn bevoegdheid om zijn eigendomsrechten uit te oefenen. Ook hier slaagt het beroep op misbruik van bevoegdheid. In deze kwestie is het volgende van belang. Of de taxushaag vanaf het begin dan wel in de loop van de tijd over de erfgrens heen is gaan groeien hoeft niet via een kadastrale meting te worden vastgesteld. Het staat immers wel vast dat de haag dichter dan 50 centimeter bij de erfgrens groeit en mogelijk zelfs iets er over heen. In beginsel is dat niet geoorloofd op grond van artikel 5:42 BW. Toch kan dit niet leiden tot een toewijsbare vordering ter verwijdering van de haag, gelet op het ontbreken van enige concreet belang aan de zijde [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt weliswaar dat zijn belang is gelegen in het feit dat de taxushaag schade kan toebrengen omdat deze haag giftig is voor mens en dier, maar dit is te algemeen gesteld. Niet is onderbouwd dat deze ook daadwerkelijk gevaar veroorzaakt in de nabije omgeving. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. heeft aangevoerd dat er nabij de taxushaag geen kinderen spelen of vee graast. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft dat onvoldoende weersproken. Dat er geen concreet gevaar is vindt verder steun in de situatie ter plaatse: achter de taxushaag van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. ligt op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. een greppel/slootje en daarachter staat ook nog de schutting (C) van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. in de wei. Dat vee en/of kinderen zich begeven in de nabijheid van de taxushaag is hierdoor des te onwaarschijnlijker. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft geen ander concreet belang gesteld bij verwijdering van de taxushaag. Daartegenover staat dat het verwijderen van de taxushaag, die na meer dan tien jaar een behoorlijke omvang heeft en meer dan twintig meter lang is, een ingrijpende actie zal zijn, met alle kosten van dien. De onevenredigheid tussen de belangen kende [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. of behoorde hij te kennen. Hij is immers goed op de hoogte van de plaatselijke situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. op artikel 3:13 BW doel treft, omdat sprake is van onevenredigheid tussen het belang van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. bij de uitoefening van de eigenaarsbevoegdheden en het belang van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering]
c.s. dat daardoor wordt geschaad. Dat het verwijderen van de haag niet rechtens
afdwingbaar is, laat overigens onverlet dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. dit uit zich zelf zou kunnen doen (en deze eventueel te vervangen door andere beplanting), om de ongerustheid van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. weg te nemen.
4.10.
Waar [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. nog heeft gevorderd dat de overhangende takken van de taxushaag moeten worden verwijderd, overweegt de rechtbank dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. bevoegd is om op grond van artikel 5:44 lid 1 BW zelf overhangende beplanting weg te halen. Dit deel van de vordering wordt daarom ook afgewezen.
4.11.
Het bovenstaande brengt mee dat ook de voorwaardelijke tegenvordering onder
3.2.
onder IV (tot het meewerken aan een nieuwe erfafscheiding) zal worden afgewezen.
ten aanzien van de leilinden
4.12.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt dat de leilinden op ongeveer 30 centimeter van de scheidsmuur zijn geplaatst, dus op minder dan de twee meter die artikel 5:42 lid 2 BW voorschrijft. De leilinden zijn ook hoger dan de scheidsmuur tussen de percelen (artikel 5:42 lid 3 BW). [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft geen toestemming gegeven voor het plaatsen van de leilinden, dus [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. heeft gehandeld in strijd met artikel 5:42 BW en dient volgens [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. dus de leilinden te verwijderen. Verder veroorzaken de wortels van de leilinden schade aan de erfafscheiding en in de toekomst mogelijk zelfs aan de fundering van de schuur.
4.13.
Volgens [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. staan de leilinden op 50 centimeter vanaf de erfgrens. De vier leilinden op rij moeten worden beschouwd als haag en zodoende is dus aan artikel 5:42 lid 2 BW voldaan. De stammen van de leilinden komen niet boven de erfafscheiding uit. Bij het plaatsen van de gezamenlijke muur heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. besproken met [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. dat de leilinden zouden worden geplaatst en daar heeft [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. geen bezwaar tegen gemaakt. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. betwist dat de leilinden schade veroorzaken en bovendien kan [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. op grond van artikel 5:44 lid 2 de wortel(s) weghakken. Met deze vordering maakt [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. dan ook misbruik van zijn bevoegdheid omdat hij daarvan uitsluitend gebruik maakt om [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. te schaden althans gebruikt hij die bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor hem die bevoegdheid is verleend.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat de leilinden, naar algemeen gangbaar spraakgebruik en gelet op hun groeiwijze, moeten worden aangemerkt als bomen en niet als haag of heester. De verklaring van de tuinman van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. dat sprake is van een ‘haag op stammetjes’ doet daar niet aan af. Het gaat immers om vier leilinden met ieder een afzonderlijk te onderscheiden stam. De leilinden zijn bovendien (zoals de tuinman ook verklaart) 3.50 meter hoog. Op een foto ( [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s.) is te zien dat de leilinden boven de scheidsmuur tussen de percelen uitkomen. Niet relevant is dat, zoals [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. betoogt, de stammen niet boven de muur uitkomen. Vaststaat dat de afstand van de leilinden tot aan de muur minder is dan twee meter, zodat sprake is van een ongeoorloofde toestand. [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering]
c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat hij hiervoor destijds toestemming van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft gekregen. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. kan zich dus op grond van artikel 5:42 BW in beginsel verzetten tegen de aanwezigheid van de leilinden en verwijdering daarvan vorderen. Dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. daadwerkelijk hinder ondervindt van de leilinden in de vorm van schade aan de muur en mogelijk ook de fundering van de schuur, is echter onvoldoende onderbouwd, gelet ook op de betwisting van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. Uit de (nogal onscherpe) foto’s van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. in bewijsstuk 7 valt niet af te leiden waar de getoonde wortels van afkomstig zijn en
evenmin dat sprake is van schade aan de muur. De mogelijke toekomstige schade aan de fundering van de schuur is ook niet onderbouwd. Bovendien heeft [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. op grond van artikel 5:44 lid 2 BW de bevoegdheid om eventueel doorschietende wortels weg te hakken. Dat lucht en licht worden weggenomen door de leilinden heeft [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. verder niet gesteld en lijkt ook niet aannemelijk omdat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. onweersproken heeft verklaard dat de bomen jaarlijks worden onderhouden. Dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. toch verwijdering/verplaatsing van de leilinden vordert lijkt daarom niet te zijn ingegeven door de wens om vrij zijn eigendomsrecht uit te kunnen oefenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. zijn bevoegdheid op grond van artikel 5:42 BW gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die hem is verleend. Ook deze vordering zal op grond van artikel 3:13 BW worden afgewezen.
ten aanzien van de zaken en bestrating
4.15.
[verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt dat op een hem toebehorende strook grond naast een schuur (aan de noordkant van zijn perceel) goederen liggen die van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. zijn. Tevens heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. deze strook grond bestraat in 2017. Voor het gebruik van deze strook grond heeft [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. nooit toestemming gevraagd aan [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. en hij handelt dan ook in strijd met het eigendomsrecht van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. Daarom vordert [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. ontruiming van de strook grond op grond van artikel 5:2 BW. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. stelt belang te hebben bij deze veroordeling omdat hij de strook grond niet meer kan betreden om het noodzakelijke onderhoud aan zijn schuur uit te voeren.
4.16.
[eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. betwist niet dat het stukje grond van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. is. [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. heeft hem nooit verzocht of aangemaand om de spullen of bestrating te verwijderen. Hij heeft verklaard dat alsnog te zullen doen. Ter zitting heeft [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. verklaard dat er nog steeds zaken van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. liggen en ook in zijn laatste akte heeft hij dat verklaard. Voor zover [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. de zaken en bestrating inmiddels nog niet heeft verwijderd, handelt hij in strijd met het eigendomsrecht van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. De rechtbank zal [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. bevelen de zaken en bestrating te verwijderen, zodat [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. weer vrij over deze strook grond kan beschikken om onderhoud aan zijn schuur te kunnen verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.17.
In de akte uitlaten van 1 november 2018 heeft [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. aan de vordering tot verwijdering van de zaken/bestrating nog toegevoegd dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. ook de onlangs geplaatste schutting dient te verwijderen voor zover deze is geplaatst op het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. De rechtbank zal deze eisvermeerdering op grond van artikel 130 Rv ambtshalve buiten beschouwing laten, omdat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Deze eiswijziging is namelijk zo laat in de procedure gebracht dat [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. daarop niet meer heeft kunnen reageren. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een schriftelijke ronde toe te staan voor een nadere reactie van [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s.
ten aanzien van de dakgoot
4.18.
Omdat het verweer van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. tegen de vordering tot verwijdering van de dakgoot is geslaagd, wordt aan de behandeling van de voorwaardelijke tegenvordering tot het meewerken aan vestiging van een erfdienstbaarheid of eigendomsoverdracht ten aanzien van de dakgoot aan de schuur niet toegekomen.
ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Gelet op de burenrelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
ten overvloede
4.20.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Omdat partijen buren zijn van elkaar en dat mogelijk nog jaren zullen blijven, zullen zij in de toekomst nog het nodige van elkaar hebben te dulden en eventuele onderlinge problemen moeten zien op te lossen. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging om de huidige problemen, die ook na dit vonnis zullen blijven bestaan, proberen in goed overleg op te lossen, al dan niet onder begeleiding van een (onpartijdige) derde. Dat beide partijen dan water bij de wijn zullen moeten doen, zal onvermijdelijk zijn. Zie bijvoorbeeld de voor de hand liggende voorstellen in 4.4. en 4.9. Een minnelijke oplossing kan leiden tot een normalisering van de relatie tussen partijen en daarmee tot een rustiger bestaan voor beide partijen.

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
op de tegenvordering
5.3.
gebiedt [eiseres sub 1 van de vordering/verweerster sub 1 op de tegenvordering] c.s. om de zaken en bestrating te verwijderen op de strook grond aan de noordkant van het perceel van [verweerder sub 1 op de vordering/eiser sub 1 van de tegenvordering] c.s. (naast de schuur);
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst de overige vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.