ECLI:NL:RBMNE:2018:6470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
16/660164-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met plofkraken en criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die betrokken was bij plofkraken en andere criminele activiteiten. De veroordeelde, geboren in 1980 en ingeschreven op een adres in Nederland, is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. De Haan. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die een verplichting tot betaling aan de Staat van € 26.293,33 heeft geëist, als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de veroordeelde, die onder hetzelfde parketnummer viel.

Tijdens de zittingen zijn verschillende feiten en omstandigheden besproken, waaronder de betrokkenheid van de veroordeelde bij plofkraken in Nuland, Almere en Zevenaar. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij de plofkraken in Almere en Zevenaar, en heeft verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de plofkraak in Nuland, maar heeft de vordering voor de andere feiten afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengst van de plofkraak in Nuland, waarbij het voordeel per feit is berekend op basis van de opbrengst minus de kosten. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 12.788,33 bedraagt, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in zoverre afgewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/660164-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2018
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .
(hierna te noemen: veroordeelde).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/660164-16, waaruit blijkt dat verdachte bij vonnis van 20 december 2018 van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van – kort gezegd – medeplegen van (poging) plofkraken, deelname aan een criminele organisatie en heling van voertuigen;
  • de overige stukken,
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 januari 2017, 31 maart 2017, 27 juni 2017, 10 juli 2017, 27 november 2017, 12 maart 2018, 8, 10, 11, 17 en 18 oktober 2018 en 6 december 2018. De veroordeelde is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. De Haan, advocaat te Utrecht. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat veroordeelde en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 26.293,33. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd.
De officier van justitie heeft gesteld dat naast de ten laste gelegde feiten, aannemelijk is dat veroordeelde betrokken is geweest bij soortgelijke feiten, te weten de kraak in Almere op 28 juli 2016 (zaaksdossier 12, te weinig opbrengst om mee te nemen voor wederrechtelijk verkregen voordeel) en de kraak in Zevenaar op 10 augustus 2016, waarbij veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om de ontnemingsvordering voor zover dit ziet op de plofkraak in Nuland af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak. Ten aanzien van de kraak in Zevenaar en Almere is de verdediging van mening dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze plofkraken door veroordeelde zijn begaan. De raadsman verzoekt de ontnemingsvordering af te wijzen.
2.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 20 december 2018 is veroordeelde naast een tweetal pogingen onder meer veroordeeld voor het medeplegen van een plofkraak in Nuland, zoals blijkt uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van het bewezenverklaarde strafbaar feit voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en zal hiernavolgend uiteenzetten op welke punten.
Almere en Zevenaar
De rechtbank is van oordeel dat de ontnemingsdossiers onvoldoende blijk geven van de aannemelijkheid van de betrokkenheid van veroordeelde bij deze feiten. De rechtbank wijst de vordering in zoverre af.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst
Bij het bepalen van het wederrechtelijk voordeel zal de rechtbank uitgegaan van een berekening op transactiebasis. Hierbij wordt het voordeel per feit berekend op basis van de opbrengst minus de kosten per feit. De opbrengst bestaat uit de bankbiljetten welke zijn weggenomen uit de desbetreffende ING-geldautomaat. Aangezien besmeurde biljetten nog steeds een wettig betaalmiddel vormen, wordt voor de waardering van de opbrengst nog steeds uitgegaan van de waarde van de contante bankbiljetten. [2]
Verdeelsleutel
Vanuit het onderzoek is geen zicht verkregen op een vermoedelijke opbrengst-verantwoording dan wel op een mogelijke verdeelsleutel van de opbrengst per kraak tussen veroordeelde en zijn mededaders. Tevens zijn er vanuit het onderzoek geen aanwijzingen dat de verdeling van het voordeel niet gelijkelijk heeft plaatsgevonden. Derhalve hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat de verdeling van de opbrengst van een kraak evenredig heeft plaatsgevonden over de (waargenomen) deelnemers aan de kraak. Dit betekent een pondspondsgewijze verdeling over de deelnemers aan de kraak. [3]
Aftrekbare kosten
Tijdens de doorzoeking van de woning van veroordeelde is een geldbedrag van € 445,00 inbeslaggenomen. De bankbiljetten waren vermoedelijk besmeurd met inkt. [4] In het voordeel van veroordeelde zal dit bedrag in mindering worden gebracht op het door hem gerealiseerde voordeel van de kraken. Uit het dossier is niet gebleken van mogelijk andere aftrekbare kosten in relatie te de gepleegde kraken. [5]
Berekening
Kraak
Opbrengst
Aantal daders
Aandeel veroordeelde
Opbrengst veroordeelde
Nuland
€ 39.700,00
3
1/3 deel
€ 13.233,33
Inbeslaggenomen geld
€ 445,00 -/-
Totaal WVV [6]
€ 12.788,33
Conclusie
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat veroordeelde uit medeplegen van een plofkraak voordeel heeft genoten.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan dan ook aan de veroordeelde worden opgelegd voor een bedrag van € 12.788,33.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 12.788,33(zegge: twaalfduizend zevenhonderd achtentachtig euro en drieëndertig eurocent);
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 12.788,33(zegge: twaalfduizend zevenhonderd achtentachtig euro en drieëndertig eurocent).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. I. Völkers en F.H. Batavier, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, 032Smit / MD3R015083 Ontnemingsdossier, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 889. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 104.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 104.
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 105.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 105.
6.Afkorting: Wederrechtelijk Verkregen Voordeel.