In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2018 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De veroordeelde, die betrokken was bij meerdere plofkraken en criminele activiteiten, is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.M.G.M. Starmans. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 74.442,67 eiste, beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de opbrengsten van de gepleegde misdrijven en de verdeling van het voordeel tussen de mededaders.
Tijdens de zittingen zijn verschillende data in acht genomen, waarbij de rechtbank kennisnam van de schriftelijke vordering en de argumenten van de verdediging. De verdediging betwistte de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat besmeurde bankbiljetten niet als voordeel konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de gepleegde misdrijven, maar heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen voor bepaalde onderdelen, zoals de kraken in Soest en Nieuwegein, waar de veroordeelde voor is vrijgesproken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 51.976,00, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2018, waarbij de rechters en griffiers aanwezig waren.