ECLI:NL:RBMNE:2018:6469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
16/705532-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met criminele activiteiten zoals plofkraken en deelname aan een criminele organisatie

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2018 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde. De veroordeelde, die betrokken was bij meerdere plofkraken en criminele activiteiten, is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.M.G.M. Starmans. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 74.442,67 eiste, beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de opbrengsten van de gepleegde misdrijven en de verdeling van het voordeel tussen de mededaders.

Tijdens de zittingen zijn verschillende data in acht genomen, waarbij de rechtbank kennisnam van de schriftelijke vordering en de argumenten van de verdediging. De verdediging betwistte de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en voerde aan dat besmeurde bankbiljetten niet als voordeel konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de gepleegde misdrijven, maar heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen voor bepaalde onderdelen, zoals de kraken in Soest en Nieuwegein, waar de veroordeelde voor is vrijgesproken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 51.976,00, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2018, waarbij de rechters en griffiers aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/705532-16 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2018
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
(hierna te noemen: veroordeelde).

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/705532-16 waaruit blijkt dat verdachte bij vonnis van 20 december 2018 van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van – kort gezegd – medeplegen van trek- en plofkraken, deelname aan een criminele organisatie en heling van voertuigen;
  • de overige stukken,
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 januari 2017, 31 maart 2017, 27 juni 2017, 10 juli 2017, 27 november 2017, 12 maart 2018, 8, 11, 15 en 18 oktober 2018 en 6 december 2018. De veroordeelde is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.M.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen veroordeelde, bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat veroordeelde en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 74.442,67. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd.
2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat indien het aangetroffen besmeurde geld op de plaatsen delict niet meer als wettig betaalmiddel dient, dit in mindering moet worden gebracht op de buit. Het geld kan immers niet als voordeel worden aangemerkt. Het is onduidelijk hoe de ING de ‘buit’ heeft berekend. Uit het dossier blijkt niet hoeveel geld daadwerkelijk door de daders is meegenomen. De ontnemingsvordering dient te worden afgewezen.
2.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 20 december 2018 is veroordeelde onder meer veroordeeld voor (het medeplegen van) twee trekkraken, te weten in Uithoorn en Hilversum en twee plofkraken, te weten in Leersum en Utrecht, zoals blijkt uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van het bewezenverklaarde strafbaar feit voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en zal hiernavolgend uiteenzetten op welke punten.
Vrijspraken
Nu verdachte voor de kraken in Soest en Nieuwegein wordt vrijgesproken, zullen deze kraken niet ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering. De ontnemingsvordering wordt voor dat onderdeel afgewezen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst
Bij het bepalen van het wederrechtelijk voordeel zal de rechtbank uitgaan van een berekening op transactiebasis. Hierbij wordt het voordeel per feit berekend op basis van de opbrengst minus de kosten per feit. De opbrengst bestaat uit de bankbiljetten welke zijn weggenomen uit de desbetreffende ING-geldautomaat. Aangezien besmeurde biljetten nog steeds een wettig betaalmiddel vormen, wordt voor de waardering van de opbrengst nog steeds uitgegaan van de waarde van de contante bankbiljetten. [2]
Verdeelsleutel
Vanuit het onderzoek is geen zicht verkregen op een vermoedelijke opbrengst-verantwoording dan wel op een mogelijke verdeelsleutel van de opbrengst per kraak tussen veroordeelde en zijn mededaders. Tevens zijn er vanuit het onderzoek geen aanwijzingen dat de verdeling van het voordeel niet gelijkelijk heeft plaatsgevonden. Derhalve hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat de verdeling van de opbrengst van een kraak evenredig heeft plaatsgevonden over de (waargenomen) deelnemers aan de kraak. Dit betekent een pondspondsgewijze verdeling over de deelnemers aan de kraak. [3]
Aftrekbare kosten
Uit het onderzoek is niet gebleken van mogelijk andere aftrekbare kosten in relatie tot de gepleegde kraken. [4]
Kort na de plofkraak op de ING-geldautomaat te Utrecht op 28 juli 2016 werd in de directe omgeving van de plaats delict een Volkswagen Golf met vals kenteken [kenteken] aangetroffen. In het voertuig lagen onder andere besmeurde bankbiljetten met een totale waarde van € 1.350,00. Deze biljetten zijn in beslag genomen en leveren daarmee geen opbrengst op. Dit bedrag zal daarom worden afgetrokken van het door de ING Bank opgegeven weggenomen geldbedrag.
Berekening
Kraak
Opbrengst
Aantal daders
Aandeel veroordeelde
Opbrengst veroordeelde
Uithoorn
€ 67.010,00
3
1/3 deel
€ 22.336,00
Hilversum
€ 32.190,00
3
1/3 deel
€ 10.730,00
Leersum
€ 41.810,00
3
1/3 deel
€ 13.936,67
Utrecht
(€ 16.270,00 minus € 1.350,00)
€ 14.920,00
3
1/3 deel
€ 4.973,33
Totaal
€ 51.976,00
Conclusie
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat veroordeelde uit het medeplegen van trek- en plofkraken voordeel heeft genoten.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan dan ook aan de veroordeelde worden opgelegd voor een bedrag van € 51.976,00.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 51.976,00(zegge: eenenvijftigduizend negenhonderd zesenzeventig euro);
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 51.976,00(zegge: eenenvijftigduizend negenhonderd zesenzeventig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. I. Völkers en F.H. Batavier, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, 032Smit / MD3R015083 Ontnemingsdossier, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 889. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 47.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 47.
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, 23 mei 2017, Ontnemingsdossier, ordner 1, p. 49.