ECLI:NL:RBMNE:2018:6459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
C/16/471218 / KG ZA 18-748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over gebiedsverbod en dwangsom na ontruiming woning

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] B.V. en haar bestuurders, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die zonder rechtmatige reden in de ontruimde woning verbleven. De eisers vorderen onder andere een gebiedsverbod voor gedaagden, die zich onrechtmatig hebben gedragen door de woning te beschadigen en de eisers te bedreigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van eisers, ondanks de betwisting van gedaagden over hun ontvankelijkheid. De rechter stelt vast dat de onrechtmatige gedragingen van gedaagden, zoals het beschadigen van sloten en bedreigingen, een reële dreiging vormen voor de eisers. Daarom wordt een gebiedsverbod opgelegd voor de woning en de directe omgeving, met een dwangsom voor overtredingen. De vordering tot een verbod op uitlatingen en rectificatie wordt afgewezen, omdat de rechter oordeelt dat de uitlatingen van gedaagden niet onrechtmatig zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 december 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/471218 / KG ZA 18-748
Vonnis in kort geding van 21 december 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.E.J.M. Tomlow te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
2.
[gedaagde sub 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.A. van Gorcom te Veenendaal.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk [eisers c.s.] (in vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd en ieder afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] respectievelijk [eiser sub 3] . Gedaagde partijen zullen gezamenlijk [gedaagden c.s.] (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de twee afzonderlijke dagvaardingen van 3 december 2018, met producties 1-9,
  • de brief van 4 december 2018 van [eisers c.s.] , met producties 10-15,
  • de brief van 6 december 2018 van [gedaagden c.s.] , met producties 1-10,
  • de brief van 6 december 2018 van [gedaagden c.s.] , met producties 11-21,
  • de (fax)brief van 7 december 2018 van [eisers c.s.] ,
  • de mondelinge behandeling op 7 december 2018,
  • de pleitaantekeningen van [eisers c.s.] ,
  • de pleitnotities van [gedaagden c.s.]
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] en de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) zijn bestuurders van [eisers c.s.] [eiser sub 3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] . De activiteiten van [eisers c.s.] bestaan onder meer uit het verkrijgen en vervreemden van registergoederen.
2.2.
Op 22 augustus 2018 is de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) op een openbare veiling te koop aangeboden en verkocht aan [eisers c.s.]
2.3.
Op 24 oktober 2018 is de woning ontruimd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren tot die tijd woonachtig in de woning. [gedaagde sub 3] is de (stief)dochter van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.4.
[eiser sub 3] heeft op 8, 13 en 17 november 2018 aangifte gedaan bij de politie van incidenten die hebben plaats gevonden in en om de woning (mishandeling, bedreiging, vernieling).

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert, samengevat weergegeven en na wijziging van eis:
I. dat aan [gedaagden c.s.] voor onbepaalde duur een gebiedsverbod wordt opgelegd onmiddellijk na betekening van het vonnis, op straffe van direct uitvoerbare lijfsdwang (voor 14 dagen) dan wel – indien voor uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang onvoldoende grond wordt gezien – op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod. [eisers c.s.] vordert het verbod voor drie gebieden:
a. in [woonplaats] : het carré dat wordt gevormd door de [straat] , de [straat] , de [straat] , de [straat] , de [straat] en de [straat] ;
b. in [woonplaats] : het U-vormige straatbeeld [straat] tot en met de T-kruising [straat] , de [straat] en de [straat] tot en met de eerste bocht naar rechts;
c. in [woonplaats] : de vlek die gevormd wordt door de [straat] , het [straat] , de [straat] en de [straat] ;
II. dat aan [gedaagden c.s.] voor twee jaar een verbod wordt opgelegd onmiddellijk na betekening van het vonnis om (al dan niet in de media) mondeling of schriftelijk uitlatingen te doen waarbij [gedaagden c.s.] één of meer eisers en/of overige aan haar gelieerde (hulp)personen van onrechtmatigheden en/of strafbaar handelen beschuldigen en/of in een kwaad daglicht stellen, dan wel suggereren dat daarvan sprake is geweest, op straffe van direct uitvoerbare lijfsdwang (voor 5 dagen) dan wel – indien voor uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang onvoldoende grond wordt gezien – op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere overtreding van dit verbod;
III. dat aan [gedaagden c.s.] een gebod wordt opgelegd om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis alle berichtgeving, waarin gedaagden eisers en/of aan haar gelieerde (hulp)personen in een kwaad daglicht hebben gesteld, aan eisers ter beschikking te stellen, inclusief de adressen waarnaar deze berichtgeving is gestuurd, op straffe van direct uitvoerbare lijfsdwang (voor 14 dagen) dan wel – indien voor uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang onvoldoende grond wordt gezien – op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod;
IV. dat aan [gedaagden c.s.] een bevel tot rectificatie wordt gegeven. Deze rectificatie dient te zijn gericht aan alle partijen tegenover wie [gedaagden c.s.] zich onrechtmatig jegens [eisers c.s.] heeft geuit, op straffe van een dwangsom;
V. dat [gedaagden c.s.] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eisers c.s.] legt aan haar vorderingen, kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagden c.s.] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [eisers c.s.] , waardoor schade is ontstaan aan de woning en aan de reputatie van [eisers c.s.] Die gedragingen zijn zodanig ernstig dat die de gevraagde gebiedsverboden en het uitingsverbod rechtvaardigen. Het gevorderde gebod en de rectificatie zijn bedoeld om verdere reputatieschade van [eisers c.s.] te beperken.
3.3.
[gedaagden c.s.] stelt zich op het standpunt dat eisers niet-ontvankelijk zijn, dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door [eisers c.s.] gestelde belang is voldoende spoedeisend. Dat, zoals [gedaagden c.s.] stelt, [eisers c.s.] heeft stilgezeten sinds 20 november 2018 door zich niet meer te vertonen bij de woning en de werkzaamheden stil te leggen, maakt niet dat geen sprake is van een spoedeisend belang. [eisers c.s.] heeft ter zitting voldoende toegelicht dat zij bewust heeft gekozen voor het stilleggen van activiteiten in en rond de woning, juist als gevolg van de door haar als onwerkbaar en bedreigend ervaren situatie waarover dit kort geding gaat. Los daarvan brengt het enkele het feit dat de eisende partij enige tijd stilzit, niet meteen mee dat daarmee de spoedeisendheid van een zaak is komen te vervallen.
ontvankelijkheid
4.2.
[gedaagden c.s.] stelt zich allereerst op het standpunt dat [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet-ontvankelijk zijn, omdat niet is gebleken wat hun relatie tot [eiser sub 1] is. Uit de ter zitting overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat [eiser sub 2] direct bestuurder is van [eiser sub 1] en [eiser sub 3] indirect bestuurder. Daarover bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet langer onduidelijkheid. Bovendien zijn de vorderingen ook op persoonlijke titel door [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ingesteld. Zij zijn dus ontvankelijk.
4.3.
Verder stelt [gedaagden c.s.] dat [eiser sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat de eigendom van de woning niet is overgegaan. De aktes met betrekking tot de veiling en verkoop van de woning zijn volgens hem vervalst. Dit zou blijken uit het feit dat de vermelding ‘IN NAAM DER KONING!’ onder de titel van de aktes is geplaatst en niet helemaal boven aan de pagina, dus boven de titel van de akte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de plaats op de aktes van de formule ‘In naam der koning’ een indicatie is voor vervalsing van de aktes. Evenmin blijkt dit uit het feit dat er (in afwijking van de wettekst) een uitroepteken achter deze formule is geplaatst op de aktes of dat de formule is onderstreept, zoals [gedaagden c.s.] stelt. Artikel 430 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat aktes aan het hoofd de woorden ‘In naam van de Koning’ moeten voeren. Deze formule is bedoeld om het signaal te geven dat sprake is van een executoriale titel. Dat is in de aktes voldoende duidelijk. Dat deze formule onder de titel van de aktes staat, doet daar niet aan af. Er is dus geen sprake van strijd met artikel 430 Rv. Niet aannemelijk is dan ook geworden dat de aktes (of grossen) met betrekking tot de verkoop van de woning vervalst zijn en dat de woning niet gekocht en betaald is door [eiser sub 1] . Aangenomen wordt dan ook dat [eiser sub 1] eigenaar is geworden van de woning. [eiser sub 1] is dus ook ontvankelijk.
gebiedsverboden
4.4.
De kort geding procedure is bedoeld voor zaken waarin een ordemaatregel moet worden gegeven en/of de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorziening moet een voorlopige zijn. Daarbij komt dat voldoende aannemelijk moet zijn dat – als een bodemrechter de vordering zou beoordelen – de vordering zou worden toegewezen.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een dergelijke ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Voor toewijzing van het gevorderde gebiedsverbod dient een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] jegens [eisers c.s.] De vraag of in dat geval een gebiedsverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
4.6.
[eisers c.s.] stelt dat [gedaagden c.s.] bij herhaling de sloten van de woning heeft volgespoten met lijm, waardoor [eisers c.s.] vier keer de sloten heeft moeten laten vervangen. Verder stelt [eisers c.s.] dat [gedaagden c.s.] onder meer [eiser sub 3] en verschillende werklieden heeft bedreigd toen deze zich op het perceel bevonden. Ook zou [gedaagde sub 1] [eiser sub 3] een kopstoot hebben gegeven en zou [gedaagde sub 3] naar [eiser sub 3] hebben gespuugd. Verder heeft [gedaagden c.s.] volgens [eisers c.s.] meerdere vernielingen aangericht, zoals ten aanzien van de door [eisers c.s.] aangebrachte beveiligingscamera’s aan de woning. Verder heeft [gedaagden c.s.] een aantal keer de oprit naar de woning met zijn auto geblokkeerd. Op deze manier kan [eisers c.s.] niet de benodigde werkzaamheden (laten) verrichten aan de woning en bovendien is de woning dus beschadigd als gevolg van het onrechtmatige gedrag van [gedaagden c.s.] is niet langer eigenaar van de woning en heeft daar dus niets meer te zoeken, aldus [eisers c.s.]
4.7.
[gedaagden c.s.] betwist een aantal van de gedragingen die hem worden verweten, zoals de kopstoot en het met opzet blokkeren van de oprit. [gedaagde sub 3] erkent dat zij naar [eiser sub 3] heeft gespuugd, echter niet in zijn gezicht maar langs hem heen toen hij langs liep, zo heeft zij ter zitting verklaard. [gedaagden c.s.] erkent dat hij een aantal keer klei in de sloten heeft gestopt; het was geen lijm zoals [eisers c.s.] stelt. [gedaagden c.s.] betwist echter niet dat [eisers c.s.] tot vier keer toe de sloten heeft moeten laten vervangen en dat dat het gevolg was van het handelen van [gedaagden c.s.] Of het lijm of klei was, is daarbij niet relevant. Verder erkent [gedaagden c.s.] dat de camera’s zijn bespoten met schuim en dat er een keer een zak om een camera is gebonden. De voorzieningenrechter acht in hoge mate aannemelijk, gelet ook op de erkenningen, dat [gedaagden c.s.] sinds de ontruiming verschillende keren op het perceel is geweest (in en om de woning), schade aan de sloten heeft veroorzaakt en ook aan de beveiligingscamera’s. Dit blijkt ook genoegzaam uit de processen-verbaal van aangifte van [eiser sub 3] . Daaruit blijkt ook dat de gedragingen van [gedaagden c.s.] vervelend en bedreigend zijn geweest voor [eiser sub 3] . Daar staat geen onderbouwde betwisting tegenover. Dat de aangiftes vals zijn, zoals [gedaagden c.s.] betoogt, is niet aannemelijk geworden. [gedaagden c.s.] heeft verder ook niet onderbouwd dat hij aangifte van de vermeende valse aangiftes heeft gedaan, zoals hij te kennen heeft gegeven ter zitting.
Met voornoemde gedragingen heeft [gedaagden c.s.] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers c.s.] , hetgeen onrechtmatig is. Voorts is er als gevolg van in ieder geval een aantal van die onrechtmatige gedragingen schade veroorzaakt aan de woning. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat door de gedragingen van [gedaagden c.s.] de door [eisers c.s.] ingehuurde werklieden niet meer in en rond de woning willen werken.
4.8.
[gedaagden c.s.] heeft ter zitting nog gesteld dat hij de sloten had geblokkeerd om te voorkomen dat [eisers c.s.] over zijn post zou kunnen beschikken. Hij had dat echter ook op een andere manier kunnen regelen (bijvoorbeeld via zijn advocaat). Als [gedaagden c.s.] het niet eens is met de verkoop en ontruiming van de woning, biedt de wet genoeg mogelijkheden om daartegen op te komen. Niet gebleken is echter dat [gedaagden c.s.] zich tot de rechter heeft gewend om (bijvoorbeeld) de ontruiming te voorkomen. Dat is zijn eigen keuze geweest en geeft hem nu niet het recht tot eigenrichting door middel van het lastig vallen van de nieuwe eigenaar en het beschadigen van de woning. Als hij het niet eens is met de (openbare) verkoop van de woning, moet hij zich tot de bank wenden. Niet is gebleken dat hij al een procedure is gestart, zoals hij heeft aangekondigd. In ieder geval is hij bij [eisers c.s.] daarmee aan het verkeerde adres, omdat – zoals al in 4.3. is geoordeeld – voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] eigenaar is geworden van de woning.
4.9.
[eisers c.s.] heeft er belang bij ongestoord het eigendomsrecht uit te kunnen oefenen. [gedaagden c.s.] heeft geen enkel belang meer bij zijn aanwezigheid in en om de woning. De onrechtmatige gedragingen rechtvaardigen een gebiedsverbod voor alle drie gedaagden in [woonplaats] . Gelet op de familierelatie tussen de drie gedaagden, acht de voorzieningenrechter een verbod alleen voor [gedaagde sub 1] , zoals [gedaagde sub 1] heeft voorgesteld, niet toereikend. Bovendien hebben zij zich alle drie op het perceel begeven, zonder dat zij daartoe het recht of de toestemming van [eisers c.s.] hadden. Verder blijven zij, ook ter zitting nog, stellen dat het huis nog steeds eigendom is van [gedaagde sub 2] . Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat zonder een gebiedsverbod, er een reële dreiging bestaat dat [gedaagden c.s.] opnieuw zal overgaan tot verstoring van de uitoefening van het eigendomsrecht van [eisers c.s.]
4.10.
Het gebiedsverbod zal worden beperkt tot het perceel aan de [adres] te [woonplaats] (dus de woning en de tuin, inclusief de oprit op het perceel) en de oprit naar het perceel, gelegen op de openbare weg. Deze laatste toevoeging is bedoeld om te waarborgen dat [eisers c.s.] (en eventuele hulppersonen zoals werklieden) vrij toegang naar en van de oprit van de woning naar de openbare weg hebben. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het verbod voor een groter gebied toe te wijzen, gelet op het feit dat bovengenoemde onrechtmatige gedragingen uitsluitend op het perceel hebben plaatsgevonden en niet in het gebied daarbuiten. Deze gedragingen rechtvaardigen dan ook niet een grotere inperking van de bewegingsvrijheid van [gedaagden c.s.] , die in de buurt bovendien ook kennissen heeft wonen die hij vrij moet kunnen bezoeken.
4.11.
In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod worden opgelegd tot 1 april 2019. [eisers c.s.] heeft aangegeven dat het gebiedsverbod in elk geval dient te gelden zolang [eiser sub 1] eigenaar is van de woning. [eisers c.s.] heeft ter zitting te kennen gegeven dat wordt beoogd de woning tegen 1 april 2019 te hebben opgeknapt en verkocht te hebben.
4.12.
De gevorderde lijfsdwang zal worden afgewezen. Deze maatregel wordt gezien als ultimum remedium. De voorzieningenrechter acht dat in dit geval niet nodig en zal volstaan met toewijzing van een dwangsom. De stelling van [eisers c.s.] dat [gedaagden c.s.] geen vermogen heeft en een dwangsom daarom niet zou kunnen volstaan, is door [gedaagden c.s.] weersproken. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd op de wijze als vermeld in de beslissing.
4.13.
De gevorderde gebiedsverboden in [woonplaats] en [woonplaats] , waar de woningen van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zich bevinden, zullen worden afgewezen. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde sub 1] (enige tijd geleden) één keer bij het huis van [eiser sub 3] is geweest en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (enige tijd geleden) één keer bij de woning van [eiser sub 2] zijn geweest. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] dan wel [gedaagde sub 3] zich daarna nog in de nabijheid van de woningen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] hebben vertoond. Hoewel voldoende is gebleken dat dat ene bezoek bij [eiser sub 3] en [eiser sub 2] voor [eiser sub 3] en [eiser sub 2] als bedreigend is overgekomen, rechtvaardigt dat niet toewijzing van een dusdanige inperking van de bewegingsvrijheid van [gedaagden c.s.] , laat staan voor onbepaalde duur.
Het beeldmateriaal dat [eisers c.s.] als bewijsmiddel ter zitting heeft aangeboden, kan hierin geen verandering brengen, omdat vaststaat dat [gedaagden c.s.] (overigens zonder [gedaagde sub 3] ) slechts eenmalig bij de woningen van [eiser sub 3] en [eiser sub 2] is geweest. De voorzieningenrechter heeft daarom afgezien van het bekijken van de beelden ter zitting. Daar komt bij dat [gedaagden c.s.] bezwaar heeft gemaakt tegen het bekijken van het beeldmateriaal ter zitting.
verbod uitlatingen te doen
4.14.
[eisers c.s.] heeft de vordering tot dit verbod onderbouwd met haar producties 10 tot en met 15, die een aantal e-mails en brieven van [gedaagde sub 1] bevatten. Deze berichten zijn onder meer gericht aan verschillende notarissen, Achmea Bank en Rabobank. [eisers c.s.] stelt dat [gedaagden c.s.] zich in deze schriftelijke mededelingen onrechtmatig jegens [eisers c.s.] heeft gedragen. [eisers c.s.] wordt onder meer verweten dat [eiser sub 3] en [eiser sub 2] pseudobestuurders van [eiser sub 1] zijn, dat zij stromannen van de bank zijn, dat de openbare verkoop van de woning is gemanipuleerd en dat de rechtspersonen waarvan [eiser sub 3] en [eiser sub 2] bestuurders zijn als dubieus worden weggezet, aldus [eisers c.s.] [gedaagde sub 1] betoogt dat het verbod in strijd is met het recht van vrije meningsuiting en betwist dat sprake is van smaad.
4.15.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de inhoud van de brieven en e-mails blijkt dat sprake is van groot wantrouwen aan de zijde van [gedaagde sub 1] in verband met de verkoop van de woning en ten aanzien van de rechtspersoon [eiser sub 1] . Deze uitlatingen hebben een negatieve klank, maar stellen [eiser sub 1] niet in een kwaad daglicht in een mate die onrechtmatig is. Dat sprake is van reputatieschade als gevolg van deze berichten, zoals [eisers c.s.] stelt, is niet aannemelijk geworden. Uit de reactie van één van de notarissen blijkt eerder dat niet wordt meegegaan in de negatieve uitlatingen over [eiser sub 1] en/of haar bestuurders. De stelling van [eisers c.s.] over de schade is verder niet onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor toewijzing van een vergaande beperking van de uitingsvrijheid van [gedaagden c.s.] en de vordering zal daarom worden afgewezen.
gebod tot afgifte stukken en adreslijsten
4.16.
[eisers c.s.] vordert afgifte van de stukken en adreslijsten ter beoordeling en beperking van de veroorzaakte reputatieschade. Het zou gaan om schriftelijke mededelingen en e-mails in de periode van september tot begin december 2018. Volgens [eisers c.s.] is het aannemelijk dat deze berichten onjuiste en schadelijke informatie over eisers bevatten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er onvoldoende informatie voorhanden is om deze vordering in kort geding te kunnen toewijzen. Dat er nog andere berichten zijn dan die waarover hierboven al is geoordeeld, is niet onderbouwd of gebleken. Uit de brieven en e-mails blijkt voldoende naar welke adressen deze zijn gestuurd. De vordering zal worden afgewezen.
rectificatie
4.17.
Hiervoor is al geoordeeld dat in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [gedaagden c.s.] zich onrechtmatig jegens [eisers c.s.] heeft geuit naar externe partijen. De vordering tot rectificatie kan daarom niet worden toegewezen.
proceskosten
4.18.
Partijen zijn over en weer deels in het (on)gelijk gesteld. De proceskosten zullen daarom tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagden c.s.] om onmiddellijk na betekening van dit vonnis tot 1 april 2019 zich te begeven en/of zich te bevinden op het perceel en in de woning op het adres [adres] te [woonplaats] en zich te bevinden op de direct aangrenzende in/uitrit naar het perceel op de openbare weg;
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eisers c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat [gedaagden c.s.] niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JB (4977)