ECLI:NL:RBMNE:2018:6422

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
16/659627-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag tijdens uitgaansgeweld met voorwaardelijk opzet bewezen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2018, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag in het kader van uitgaansgeweld. De feiten vonden plaats op 8 mei 2016 in Bunnik, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] met kracht in het gezicht heeft geslagen, hem heeft vastgepakt en op de grond heeft geworpen. Terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft de verdachte meermalen met kracht tegen zijn hoofd geschopt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, waarbij voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer is bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 7.250,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659627-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[postcode] [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare
terechtzittingen van 5 augustus 2016 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Zeist, alsmede van hetgeen mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, namens het slachtoffer en benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 5 augustus 2016 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair op 8 mei 2016, samen met anderen, geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair op 8 mei 2016, samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair op 8 mei 2016, samen met anderen, geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair op 8 mei 2016 samen met anderen openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] door dat geweld zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Uit de verklaringen wordt duidelijk dat meerdere jongens het slachtoffer hebben geschopt. De camerabeelden geven geen uitsluitsel wie het slachtoffer waar heeft geraakt. Uit het technisch bewijs is niet af te leiden waardoor het letsel aan het hoofd van het slachtoffer is veroorzaakt. De raadsman is op grond van deze onzekerheden van mening dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen tot het oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem primair (medeplegen van poging tot doodslag) ten laste is gelegd.
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 7 mei 2016 naar [locatie] te Bunnik is gegaan. [2] Hij kwam weer bij in het ziekenhuis met een gebroken neus, een gebroken rotsbeentje achter zijn rechteroor, bloedingen binnen zijn schedel en een hersenfractuur. [3]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij met [slachtoffer] was toen een groep personen op [slachtoffer] afkwam. [4] De jongen die voorop liep haalde uit naar [voornaam van slachtoffer] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer] ) en raakte hem met zijn rechtervuist op zijn hoofd. [5] Getuige [getuige 2] heeft verdachte op de getoonde foto herkend als degene die [slachtoffer] als eerste aansprak en de eerste klap uitdeelde. [6]
[getuige 2] zag dat de jongen die de klappen kreeg op de grond viel en buiten bewustzijn was. [7] [getuige 1] zag dat [voornaam van slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) op de grond lag en dat hij niet meer reageerde. Terwijl hij op de grond lag, kreeg hij meerdere trappen tegen zijn hoofd van meerdere jongens. De jongen die als eerste een klap aan [voornaam van slachtoffer] gaf, gaf als laatste met kracht nog een trap tegen het hoofd. [8]
[A] zag dat [voornaam van verdachte] meerdere keren op en/of tegen het hoofd van de jongen trapte en maar door bleef gaan. [9]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer] met beide handen heeft beetgepakt en met een soort van heupworp op de grond heeft gegooid. [10] Verdachte heeft verklaard dat hij de jongen schoppen heeft gegeven. [11] Verdachte droeg zwarte Nikes. [12]
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 augustus 2016 en 7 december 2018 de bewegende video-camerabeelden die zich in het dossier bevinden uitgekeken. De waarneming van de rechtbank is dat op de bewegende camerabeelden te zien is dat een persoon op een andere persoon afloopt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is die voorop loopt. [13] met de uiterlijke kenmerken en kleding van verdachte met een aanloop zijn rechterbeen naar achteren doet en vol naar voren uithaalt tegen het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer. [14]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij [slachtoffer] sprake is van uitwendig bloedverlies, bloed uit rechteroor en neus, een schedelbasisfractuur, storingen in bewustzijn en bloed in de hersenen [15] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de eigen verklaring van de verdachte vast dat de jongen die voorop liep richting aangever [slachtoffer] en die [slachtoffer] als eerste sloeg, verdachte [verdachte] is.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – moet er allereerst sprake van zijn dat met de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans is ontstaan dat dit gevolg zal intreden.
Vervolgens moet vast komen te staan dat verdachte zich willens en wetens aan die kans heeft blootgesteld. Daarvoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen volgt het volgende. De verdachte heeft [slachtoffer] hard in zijn gezicht geslagen, heeft hem daarna beetgepakt en op de grond geworpen, waarbij [slachtoffer] met zijn hoofd op de (verharde) grond is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte, terwijl [slachtoffer] op de grond lag hard en met een geschoeide voet tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer] getrapt. Over de trap die verdachte heeft gegeven, wordt verklaard: “hij trapte met kracht”. Over [slachtoffer] die op de grond lag is verklaard dat “de jongen bewusteloos op de grond lag” en “ [voornaam van slachtoffer] reageerde niet meer”. De rechtbank leidt uit deze verklaringen en de eigen waarneming af dat verdachte, meermalen heeft geschopt, waarvan minstens één keer met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] . Dit gebeurde terwijl [slachtoffer] weerloos en kennelijk bewusteloos op een harde ondergrond lag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin vitale organen, zoals de hersenen, zich bevinden, en dat fors geweld tegen het hoofd, met name met een hard voorwerp, fatale gevolgen kan hebben. Het schoppen tegen het hoofd van een bewusteloos slachtoffer acht de rechtbank daarbij bijzonder gevaarzettend. Met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd, zoals in dit geval het geven van een krachtige schop met geschoeide voet, terwijl het slachtoffer bewegingloos op de grond ligt, is naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans ontstaan dat zodanig letsel wordt toegebracht dat uiteindelijk leidt tot de dood.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen en de wijze waarop deze zijn verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg - de dood van het slachtoffer - dat niet anders kan dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte is samen met een groep jongens naar [slachtoffer] toegelopen en begonnen met de mishandeling. In de daarop volgende golf van geweld hebben meerdere jongens, waaronder in zeer aanzienlijke mate de verdachte, samen hard tegen het gezicht en het hoofd van [slachtoffer] geschopt en getrapt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders uit de groep die tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben getrapt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
op 8 mei 2016 te Bunnik, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer] met kracht met de vuist in/op het gezicht of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en
- die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en meegetrokken, waardoor door voornoemde gedraging
(en
)die [slachtoffer] ten val is gekomen en met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen en die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] bewusteloos op de grond lag, meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en
/ofop/tegen het lichaam van die [slachtoffer] hebben heeft geschopt/getrapt/gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder het primaire feit meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primairmedeplegen van poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een contactverbod met [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, indien de rechtbank het primair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen acht, rekening te houden met het volgende. Ten tijde van het incident was de verdachte 18 jaar oud en had hij nimmer een strafbaar feit gepleegd. De verdachte is een hardwerkende student met hoge cijfers en werkt daarnaast naar volle tevredenheid voor verschillende uitzendbureaus en op zijn stageplek. De verdachte heeft ruim een maand vastgezeten in de [gevangenis] [plaatsnaam] en heeft zich gedurende de schorsing aan de afspraken met de reclassering gehouden.
De verdediging heeft geen bezwaar tegen het opleggen van een agressiebehandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank ziet, mede gelet op het rapport van de reclassering d.d. 21 juli 2016, waaruit volgt dat op basis van het wegingskader Adolescentenstrafrecht het commune strafrecht is geïndiceerd, (anders dan de verdediging) geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft [slachtoffer] geslagen, beetgepakt en op de grond geworpen en heeft, terwijl [slachtoffer] op de grond lag en zich niet kon verweren, met kracht tegen zijn hoofd geschopt.
Door dit forse geweld heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij. [slachtoffer] ondervindt, zo blijkt uit de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, tot op heden nog steeds de lichamelijke klachten ten gevolge van dit feit. Hij is daarvoor ook onder medische behandeling geweest. De ervaring leert dat een dergelijk feit als buitengewoon bedreigend en ingrijpend door slachtoffers wordt ervaren en gedurende geruime tijd tot psychisch nadelige gevolgen kan leiden. Bovendien worden door het plegen van dit soort strafbare feiten de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de dag van het geweldsincident en de dag van het wijzen van dit vonnis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van verdachte. Deze omstandigheden brengen met zich dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan doorgaans voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank gaat hiermee boven de eis van de officier van justitie. Daartoe ziet de rechtbank echter aanleiding, met name gelet op de ernst van het feit, de rol van verdachte daarin en de gevolgen ervan voor het slachtoffer en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf veel impact zal hebben op het leven van verdachte. In de persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten voor een lichtere of andere straf of maatregel. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden om wederom (dergelijke) strafbare feiten te plegen. Daarbij zijn, conform het advies van de reclassering, geen bijzondere voorwaarden nodig en zal de rechtbank deze ook niet opleggen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod tussen de verdachte en [slachtoffer] , nu de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat de verdachte, tegen de zin van het slachtoffer, contact met hem heeft opgenomen of op zal nemen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslag genomen schoenen terug te geven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de onder verdachte in beslag genomen schoenen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 paar sportschoenen, merk Nike, type Air, kleur zwart.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich op 3 augustus 2016 als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.250,00. Dit bedrag bestaat uit € 3.250,00 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Op 4 december 2018 is een aanvullende vordering ontvangen waarbij het bedrag van de gevorderde materiële schade is verhoogd tot € 16.834,00. De benadeelde partij vordert daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. De verdachte ging uit van een verbeterde situatie van de gezondheid van de benadeelde partij en wijst er tevens op dat sprake is van een mate van eigen schuld van de benadeelde partij bij de schade en verwijst in dat verband naar een eerder geweldsincident in de nacht van 8 mei 2016. Bovendien is de verdediging van mening dat de beoordeling van de vordering te complex is gelet op hoogte van de vordering, het aandeel van verdachte bij het geweldsincident en de aard van het letsel van de benadeelde partij. De verdachte heeft een beperkt budget, hij moet zijn opleiding betalen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt allereerst dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De materiële schade ter hoogte van € 3.250,-, zoals gevorderd op 3 augustus 2016, acht de rechtbank voldoende rechtstreeks en komt volledig voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de post studievertraging ten bedrage van € 1.716,-, zoals gevorderd op 3 augustus 2016, merkt de rechtbank op dat dit deel van de vordering voldoende wordt onderbouwd door de rapportage van de (bedrijfs)arts van 7 juli 2016.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de schadepost “studievertraging” voor de periode langer dan twee maanden, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering vooralsnog onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal om die reden bepalen dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost studievertraging voor de periode langer dan twee maanden niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan [slachtoffer] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt dat genoegzaam is gebleken dat het lichamelijk letsel bij [slachtoffer] ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is ontstaan.
De rechtbank acht de hoogte van de vordering tot immateriële schadevergoeding, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd billijk, en zal deze vordering daarom in het geheel toewijzen tot een bedrag van € 4.000,00.
Conclusie
De rechtbank ziet geen aanleiding om ingevolge artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een deel van de schade voor rekening van [slachtoffer] te laten. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 7.250,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 mei 2016 tot de dag van volledige betaling.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opleggen, omdat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.250,00, bestaande uit € 3.250,00 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2016 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2016 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 71 dagen hechtenis, met dien verstande dat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 1 paar sportschoenen, merk Nike, type Air, kleur zwart.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. R.P. den Otter en
C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 8 mei 2016 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer] één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt en/of meegetrokken en/of geduwd,
waardoor door voornoemde gedraging(en) die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen en/of die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond lag, één of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt/gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 8 mei 2016 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken rotsbeentje en/of een bloeding binnen de schedel en/of kneuzingen van de schedel en nekwervels en/of een schedelbasisfractuur) heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet
- één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
- ( stevig) beet te pakken en/of mee te trekken en/of te duwen,
waardoor door voornoemde gedraging(en) die [slachtoffer] ten val kwam en/of met zijn hoofd op de grond terecht kwam en/of het bewustzijn verloor en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond, lag één of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen/stampen;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 8 mei 2016 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer] één of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] (stevig) heeft/hebben vastgepakt en/of meegetrokken en/of geduwd,
waardoor door genoemde gedraging(en) die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen en/of het bewustzijn heeft verloren en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] (bewusteloos) op de grond lag, één of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt/gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 8 mei 2016 te Bunnik met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welke geweld bestond uit het een of meermalen (met kracht) schoppen en/of slaan tegen het hoofd en/of bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer]
waarbij hij, verdachte (met kracht) heeft geslagen en/of geschopt tegen het hoofd en/of het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer] , en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel te weten een schedebasisfractuur en/of gebroken neus en/of gebroken rotsbeentje en/of inwendige bloedingen, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2016139908, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 320. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 8 mei 2016, pagina 11.
3.Proces-verbaal van aangifte van 8 mei 2016, pagina 12.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 mei 2016, pagina’s 51 tot en met 53.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige van 8 mei 2016, pagina 51.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 mei 2016, pagina’s 47 tot en met 49.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige van 8 mei 2016, pagina 48.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige van 8 mei 2016, pagina 52.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [A] van 10 mei 2016, pagina 149.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte ten overstaan van de politie, pagina’s 70 tot en met 74.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte ten overstaan van de politie, pagina 79.
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte ten overstaan van de politie, pagina 73.
13.Proces-verbaal van de terechtzittingen van 5 augustus 2016
14.Proces-verbaal van de terechtzittingen van 5 augustus 2016 en 7 december 2018.
15.Geneeskundige verklaring van 9 mei 2016 van [B] , arts.