4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1 primair:
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij samen met [voornaam van slachtoffer 2] op 18 juni 2018 rond 00.50 uur voorin in de bus zat richting Almere-Buiten. Bij één van de bushaltes stapten twee donkere jongens in. Zij kregen een discussie met de buschauffeur. De langere jongen deed agressief en de kleinere jongen probeerde hem rustig te houden. De jongens zijn uiteindelijk gaan zitten. De lange jongen begon weer te roepen. [voornaam van slachtoffer 2] zei toen dat hij rustig moest doen. De lange jongen wilde weten wie dat had gezegd. Deze vraag hebben [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] genegeerd. De jongens zijn bij dezelfde halte uitgestapt als [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] . Dit was bij de [locatie] in Almere. Toen ontstond er een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] , [voornaam van slachtoffer 2] en de lange jongen. Hierop begon ook de korte jongen zich met het gesprek te bemoeien. [slachtoffer 1] zei hierop tegen de kleine jongen dat hij aan zijn vriend (de rechtbank begrijpt: de lange jongen) wilde uitleggen wat de situatie in de bus was. [slachtoffer 1] vermoedt dat de lange jongen dacht dat hij zijn vriend iets wilde aandoen. Hij zag dat de lange jongen zich groot maakte en [slachtoffer 1] recht in de ogen aan bleef kijken. [slachtoffer 1] zag dat de lange jongen iets wegdraaide en [slachtoffer 1] wilde hem volgen met zijn ogen, waarop hij met zijn lichaam meedraaide. Op dat moment kreeg [slachtoffer 1] een klap rechts op zijn hoofd. Het was een harde klap. Omdat hij de lange jongen in de gaten hield vermoedt [slachtoffer 1] dat de kleine jongen hem geslagen heeft. Bij de bushalte stond niemand anders dan het viertal personen. Na de klap zakte [slachtoffer 1] in elkaar. Hij is op de grond gaan zitten en is met zijn hand langs zijn hoofd gegaan en zag dat er bloed op zijn hand en over zijn gezicht liep. Hij probeerde te staan, maar dat lukte niet. Hij was misselijk en duizelig door de klap op zijn hoofd. Het letsel bestaat uit een wond op zijn hoofd van 8 tot 10 centimeter lang, een breuk aan de binnenkant van zijn schedel en kneuzingen. [voornaam van slachtoffer 2] bleek ook geslagen te zijn. Zijn tand was door zijn lip gegaan waarvoor hij twee of drie hechtingen nodig had. Het signalement van de korte jongen was onder meer dat hij een zwart T-shirt droeg met een gele cirkel met een tekst erin.
Verbalisant [verbalisant 1] kwam op 18 juni 2018 omstreeks 01.03 uur ter plaatse en zag een man die hevig bloedde op zijn hoofd en een man met bloed aan zijn mond. De man met het bloed aan zijn mond bleek [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij samen met de andere jongen in de bus zat en dat er twee negroïde mannen luidruchtig de bus instapten. Zij zijn bij dezelfde halte uitgestapt. De jongen met wie hij was sprak de mannen aan op hun gedrag. Plots zag [slachtoffer 2] dat de jongen een klap kreeg met vermoedelijk een hamer. Deze klap kreeg hij van één van de negroïde mannen. Toen [slachtoffer 2] zich hiermee bemoeide kreeg hij ook klappen op zijn gezicht.[slachtoffer 2] heeft op 24 juli 2018 telefonisch verklaard dat nadat hij op zijn lip en [voornaam van slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd was geslagen, de verdachten tegelijkertijd wegrenden.
Uit de camerabeelden van de nachtwinkel ‘ [winkel 2] ’ te Almere blijkt dat twee jongens op 18 juni 2018 omstreeks 00.17 uur gezamenlijk de winkel hebben betreden en verlaten. Verdachte 1 is een kop kleiner dan verdachte 2. Verdachte 1 draagt een geel T-shirt voorzien van een cirkel aan de voorkant.Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben verdachte als verdachte 2 herkend op de camerabeelden van de ‘ [winkel 2] ’.Verbalisant [verbalisant 3] herkent deze twee personen ambtshalve als [verdachte] en [medeverdachte] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [voornaam van medeverdachte] in de avondwinkel en in de bus is geweest. Verdachte heeft een woordenwisseling gehad met twee mannen en heeft één van hen geslagen op het hoofd of op de kaak.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat geen sprake kan zijn van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2016 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2016:1320). De raadsvrouw heeft hierbij naar voren gebracht dat verdachte niet wist dat hij door medeverdachte werd gesterkt. Verdachte werd overvallen door het geweld van medeverdachte en had geen bemoeienis van hem verwacht. Ook heeft verdachte zich gedistantieerd van het geweld door op het moment dat de hamer in zijn ooghoek verscheen weg te rennen. Aan de gedraging van verdachte, het slaan van [slachtoffer 2] , is geen samenwerking vooraf gegaan. Nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, door middel van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage is geen sprake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Bij de beoordeling heeft de rechtbank het door de raadsvrouw aangehaalde arrest betrokken. Hieruit blijkt dat de rechtbank moet beoordelen of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] door één van de verdachten met een hamer op zijn hoofd is geslagen en dat [slachtoffer 2] door de andere verdachte op zijn lip is geslagen. Verder volgt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 18 juni 2018 te Almere in ieder geval vanaf 00.17 uur samen zijn opgetrokken. Ze zijn samen naar de [winkel 2] geweest, zijn samen de bus ingestapt, hebben gezamenlijk een confrontatie met de buschauffeur gehad, zijn bij dezelfde bushalte uitgestapt en beide zijn betrokken geweest bij de woordenwisseling die bij de bushalte ontstond met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 1] verklaart hierover dat hij vermoedt dat de lange jongen dacht dat [slachtoffer 1] de kleine jongens iets wilde aandoen en zich daarop groot maakte. Vervolgens is [slachtoffer 1] op zijn hoofd geslagen met een hamer en is [slachtoffer 2] op zijn lip geslagen. Verdachten zijn vervolgens tegelijkertijd weggerend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewust samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij sprake is geweest van geweld dat bestond uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende tegen personen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvond binnen een ongestructureerd samenwerkingsverband.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 17 juli 2018, niet voor het bewijs gebruikt, is het niet noodzakelijk verder in te gaan op het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de schending van artikel 28b van het Wetboek van Strafvordering.
feit 2:
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, nu de lezing van verdachte dat hij de pakken rijst al in zijn tas had zitten voor hij de winkel betrad niet wordt weersproken door de inhoud van het dossier. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
feit 3:
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan nu uit het dossier blijkt dat verschillende getuigen een slaande beweging hebben gezien, maar dat niet is gezien dat
[slachtoffer 3] ook daadwerkelijk door verdachte werd geraakt. De rechtbank zal verdachte van feit 3 vrijspreken.
feit 4 primair, subsidiair, meer subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.