ECLI:NL:RBMNE:2018:6394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
652580-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Almere met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 24 december 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2018 in Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 18 september en 11 december 2018. De officier van justitie, mr. R.J.J.S. Visser, heeft de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder openlijke geweldpleging en mishandeling. De verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan het slaan van de slachtoffers met een hamer en met de vuist, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij een van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de camerabeelden van een nabijgelegen winkel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, en dat het geweld in vereniging was gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 5.254,37 aan slachtoffer 1. De rechtbank heeft de vordering van slachtoffer 3 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652580-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2018 en 11 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en mr. I. Stas, advocaat te Almere, alsmede de advocaat, mr. T.J.J. Gallee, advocaat te Den Haag, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zittingen van 18 september 2018 en 11 december 2018 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair:op 18 juni 2018 te Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
subsidiair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2:
op 29 april 2018 te Almere een of meerdere pakken rijst heeft gestolen bij de [winkel 1] ;
feit 3:
op 29 april 2018 te Almere [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
feit 4:
primair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair:op 18 juni 2018 te Almere, samen met een ander, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Het onder feit 3 en feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend te bewijzen en hij vordert verdacht daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake is geweest van medeplegen en verdachte voor dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte niet als bewijs kan worden gebruikt nu niet is voldaan aan het vereiste in artikel 28b van het Wetboek van Strafvordering. Dit verhoor is afgenomen zonder dat een advocaat over de aanhouding van verdachte in kennis was gesteld, hetgeen wel had gemoeten nu verdachte op 17 juli 2018 ter zake poging tot doodslag cq poging tot zware mishandeling is aangehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 primair:
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij samen met [voornaam van slachtoffer 2] op 18 juni 2018 rond 00.50 uur voorin in de bus zat richting Almere-Buiten. Bij één van de bushaltes stapten twee donkere jongens in. Zij kregen een discussie met de buschauffeur. De langere jongen deed agressief en de kleinere jongen probeerde hem rustig te houden. De jongens zijn uiteindelijk gaan zitten. De lange jongen begon weer te roepen. [voornaam van slachtoffer 2] zei toen dat hij rustig moest doen. De lange jongen wilde weten wie dat had gezegd. Deze vraag hebben [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] genegeerd. De jongens zijn bij dezelfde halte uitgestapt als [slachtoffer 1] en [voornaam van slachtoffer 2] . Dit was bij de [locatie] in Almere. Toen ontstond er een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] , [voornaam van slachtoffer 2] en de lange jongen. Hierop begon ook de korte jongen zich met het gesprek te bemoeien. [slachtoffer 1] zei hierop tegen de kleine jongen dat hij aan zijn vriend (de rechtbank begrijpt: de lange jongen) wilde uitleggen wat de situatie in de bus was. [slachtoffer 1] vermoedt dat de lange jongen dacht dat hij zijn vriend iets wilde aandoen. Hij zag dat de lange jongen zich groot maakte en [slachtoffer 1] recht in de ogen aan bleef kijken. [slachtoffer 1] zag dat de lange jongen iets wegdraaide en [slachtoffer 1] wilde hem volgen met zijn ogen, waarop hij met zijn lichaam meedraaide. Op dat moment kreeg [slachtoffer 1] een klap rechts op zijn hoofd. Het was een harde klap. Omdat hij de lange jongen in de gaten hield vermoedt [slachtoffer 1] dat de kleine jongen hem geslagen heeft. Bij de bushalte stond niemand anders dan het viertal personen. Na de klap zakte [slachtoffer 1] in elkaar. Hij is op de grond gaan zitten en is met zijn hand langs zijn hoofd gegaan en zag dat er bloed op zijn hand en over zijn gezicht liep. Hij probeerde te staan, maar dat lukte niet. Hij was misselijk en duizelig door de klap op zijn hoofd. Het letsel bestaat uit een wond op zijn hoofd van 8 tot 10 centimeter lang, een breuk aan de binnenkant van zijn schedel en kneuzingen. [voornaam van slachtoffer 2] bleek ook geslagen te zijn. Zijn tand was door zijn lip gegaan waarvoor hij twee of drie hechtingen nodig had. Het signalement van de korte jongen was onder meer dat hij een zwart T-shirt droeg met een gele cirkel met een tekst erin. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] kwam op 18 juni 2018 omstreeks 01.03 uur ter plaatse en zag een man die hevig bloedde op zijn hoofd en een man met bloed aan zijn mond. De man met het bloed aan zijn mond bleek [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 2] verklaarde dat hij samen met de andere jongen in de bus zat en dat er twee negroïde mannen luidruchtig de bus instapten. Zij zijn bij dezelfde halte uitgestapt. De jongen met wie hij was sprak de mannen aan op hun gedrag. Plots zag [slachtoffer 2] dat de jongen een klap kreeg met vermoedelijk een hamer. Deze klap kreeg hij van één van de negroïde mannen. Toen [slachtoffer 2] zich hiermee bemoeide kreeg hij ook klappen op zijn gezicht. [3] [slachtoffer 2] heeft op 24 juli 2018 telefonisch verklaard dat nadat hij op zijn lip en [voornaam van slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd was geslagen, de verdachten tegelijkertijd wegrenden. [4]
Uit de camerabeelden van de nachtwinkel ‘ [winkel 2] ’ te Almere blijkt dat twee jongens op 18 juni 2018 omstreeks 00.17 uur gezamenlijk de winkel hebben betreden en verlaten. Verdachte 1 is een kop kleiner dan verdachte 2. Verdachte 1 draagt een geel T-shirt voorzien van een cirkel aan de voorkant. [5] Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben verdachte als verdachte 2 herkend op de camerabeelden van de ‘ [winkel 2] ’. [6] Verbalisant [verbalisant 3] herkent deze twee personen ambtshalve als [verdachte] en [medeverdachte] . [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [voornaam van medeverdachte] in de avondwinkel en in de bus is geweest. Verdachte heeft een woordenwisseling gehad met twee mannen en heeft één van hen geslagen op het hoofd of op de kaak.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat geen sprake kan zijn van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2016 (vindplaats: ECLI:NL:HR:2016:1320). De raadsvrouw heeft hierbij naar voren gebracht dat verdachte niet wist dat hij door medeverdachte werd gesterkt. Verdachte werd overvallen door het geweld van medeverdachte en had geen bemoeienis van hem verwacht. Ook heeft verdachte zich gedistantieerd van het geweld door op het moment dat de hamer in zijn ooghoek verscheen weg te rennen. Aan de gedraging van verdachte, het slaan van [slachtoffer 2] , is geen samenwerking vooraf gegaan. Nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, door middel van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage is geen sprake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank het door de raadsvrouw aangehaalde arrest betrokken. Hieruit blijkt dat de rechtbank moet beoordelen of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] door één van de verdachten met een hamer op zijn hoofd is geslagen en dat [slachtoffer 2] door de andere verdachte op zijn lip is geslagen. Verder volgt uit het dossier dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 18 juni 2018 te Almere in ieder geval vanaf 00.17 uur samen zijn opgetrokken. Ze zijn samen naar de [winkel 2] geweest, zijn samen de bus ingestapt, hebben gezamenlijk een confrontatie met de buschauffeur gehad, zijn bij dezelfde bushalte uitgestapt en beide zijn betrokken geweest bij de woordenwisseling die bij de bushalte ontstond met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 1] verklaart hierover dat hij vermoedt dat de lange jongen dacht dat [slachtoffer 1] de kleine jongens iets wilde aandoen en zich daarop groot maakte. Vervolgens is [slachtoffer 1] op zijn hoofd geslagen met een hamer en is [slachtoffer 2] op zijn lip geslagen. Verdachten zijn vervolgens tegelijkertijd weggerend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewust samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, waarbij sprake is geweest van geweld dat bestond uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende tegen personen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvond binnen een ongestructureerd samenwerkingsverband.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld.
Nu de rechtbank de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie op 17 juli 2018, niet voor het bewijs gebruikt, is het niet noodzakelijk verder in te gaan op het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de schending van artikel 28b van het Wetboek van Strafvordering.
feit 2:
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, nu de lezing van verdachte dat hij de pakken rijst al in zijn tas had zitten voor hij de winkel betrad niet wordt weersproken door de inhoud van het dossier. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
feit 3:
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan nu uit het dossier blijkt dat verschillende getuigen een slaande beweging hebben gezien, maar dat niet is gezien dat
[slachtoffer 3] ook daadwerkelijk door verdachte werd geraakt. De rechtbank zal verdachte van feit 3 vrijspreken.
feit 4 primair, subsidiair, meer subsidiair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 18 juni 2018 te Almere, openlijk, te weten aan de [locatie] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de personen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door voornoemde [slachtoffer 1] met een hamer op zijn hoofd te slaan en door voornoemde [slachtoffer 2] met de vuist tegen zijn mond te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 228 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich met zijn mede verdachte schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij fors geweld is gebruikt. [slachtoffer 1] is met een hamer op zijn hoofd geslagen en [slachtoffer 2] is met de vuist op zijn lip geslagen. Het aandeel van verdachte heeft bestaan uit het geven van een klap aan [slachtoffer 2] op zijn lip. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich in de bus al agressief gedroeg en als initiator van het geweld kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank ook oog voor het feit dat verdachte wat betreft de ernst van het geweld, een droge klap op de lip ten opzichte van een klap met een hamer op de schedel, een kleiner aandeel heeft gehad in het geheel van geweldshandelingen. Dit neemt niet weg dat dergelijke feiten grote impact hebben op de slachtoffers daarvan en bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterken.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 oktober 2018 waaruit blijkt verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 4 december 2018, opgesteld door [A] , werkzaam bij Leger des Heils […] . De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden zouden moeten worden: 1. een meldplicht bij de reclassering, 2. het meewerken aan ambulante woonbegeleiding, 3. het begeleid wonen of maatschappelijke opvang, 4. het inzage geven in zijn financiële situatie en 5. het meewerken aan een goedgekeurde dagbesteding.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden.
Oplegging van straf/maatregel
Gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats.
Met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, ten nadele van verdachte, rekening gehouden met de recidive van verdachte, het feit dat hij zich agressief heeft gedragen in de bus en hij initiator is geweest van de woordenwisseling hetgeen is geëindigd met ernstig geweld. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, passend en geboden.
Voorts zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij ter zake van geleden schade, zoals nader in dit vonnis onder 9 zal worden besproken en beslist.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.254,37. Dit bedrag bestaat uit € 1.255,87 materiële schade en € 3.998,50 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft zij naar voren gebracht dat de vordering wat betreft de materiële schade voldoende is onderbouwd. Voorts heeft zij verzocht het immateriële deel van de vordering te matigen nu de psychische schade niet is onderbouwd. Indien de vordering wordt toegewezen heeft zij primair verzocht deze niet hoofdelijk op te leggen, maar voor een bedrag dat overeen komt met het aandeel van verdachte. Indien de hoofdelijkheid wel wordt opgelegd heeft zij subsidiair bepleit de vervangende hechtenis naar rato te verdelen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 5.254,37 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.254,37, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 258,- bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2, feit 3, feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de Reclassering van het Leger des Heils […] ( [adres] te [vestigingsplaats] ), zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan ambulante woonbegeleiding van het Leger des Heils of soortgelijke instantie, in ieder geval tot hij geplaatst kan worden binnen een begeleid wonen traject, te bepalen door de reclassering;
* zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te weten [naam instelling] of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* inzicht zal geven in zijn financiële situatie en indien wenselijk mee zal werken aan financiële hulpverlening;
*inzicht zal geven in zijn dagbesteding, zijn dagbesteding zal behouden althans zich zal inspannen om een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding te vinden en te behouden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.254,37;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.254,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2018 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2018.
Mr. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, openlijk, te weten op of aan de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de/een perso(o)n(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen met de vuist op zijn kaak, althans het gezicht te slaan en/of een of meermalen met een hamer, althans een hard voorwerp, op zijn hoofd te slaan en/of door voornoemde [slachtoffer 2] een of meermalen met de vuist tegen zijn mond, althans in/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, tezamen en in vereniging met en ander, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen met de vuist tegen zijn mond, althans in/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan;
feit 2:
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening heef weggenomen een of meerdere pak(ken) Basmatirijst, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [winkel 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 3:
Hij op of omstreeks 29 april 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met zijn vuist in het gezicht te slaan;
feit 4 primair:
hij, op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] , tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hoofdwond (dat gehecht moest worden en waardoor een blijvend zichtbaar litteken is ontstaan) en/of een vingerbreuk, heeft toegebracht door hem een of meermalen (met kracht) met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp, en/of een of meermalen (met kracht) met de vuist(en) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan;
feit 4 subsidiair:
hij, op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,, ter uitvoering van het door mede-verdachte [medeverdachte] en/of verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, het slachtoffer [slachtoffer 1] opzettelijk, een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp, en/of een of meermalen (met kracht) met de vuis(en) tegen/op het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2018 te Almere, tezamen en in vereniging met en ander, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een of meermalen met een hamer, althans een zwaar en/of hard voorwerp en/of een of meermalen met de vuist(en) op/tegen de kaak/ het gezicht/het hoofd, althans het lichamelijk te slaan;, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hoofdwond (dat gehecht moest worden en waardoor een blijvend zichtbaar litteken is ontstaan) en/of een vingerbreuk ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 augustus 2018, genummerd 2018173254/201818120500, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 207. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 20 tot en met 22.
3.Pagina 34.
4.Pagina 192.
5.Pagina 48 en 49.
6.Pagina 63, 64, 66 en 68.
7.Pagina 66.