ECLI:NL:RBMNE:2018:6357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
UTR 17/1765
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor camperplekken in kwetsbaar gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het inrichten van camperplekken. De zaak betreft een bestemmingsplan dat de mogelijkheid biedt om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van gronden als standplaats voor maximaal 25 kampeermiddelen. Eisers, waaronder verschillende BV's en particulieren, betogen dat de voorwaarden van het bestemmingsplan niet zijn nageleefd en dat de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon onevenredig worden aangetast. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de voorwaarden van het bestemmingsplan is voldaan. De rechtbank wijst erop dat de eisers sub 2 tot en met 7 en 14 tot en met 24 niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Het beroep van eisers sub 1 en 13 wordt ongegrond verklaard, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat hun belangen niet goed zijn meegewogen in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en dat de belangenafweging door verweerder redelijk is geweest. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1765

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

1. [eiseres sub 1] ,

2. [eiseres sub 2] B.V.

3. [eiseres sub 3] B.V.

4. [eiseres sub 4] B.V.

5. [eiser/eiseres sub 5] ,

6. [eiser/eiseres sub 6] ,

7. [eiser/eiseres sub 7] ,

8. [eiser/eiseres sub 8a] en [eiser/eiseres sub 8b] ,

9. [eiser/eiseres sub 9a] en [eiser/eiseres sub 9b] ,

10. [eiser/eiseres sub 10] ,

11. [eiser/eiseres sub 11] ,

12. [eiser/eiseres sub 12] ,

13. [eiser/eiseres sub 13] ,

14. [eiser/eiseres sub 14] ,

15. [eiser/eiseres sub 15] ,

16. [eiser/eiseres sub 16] ,

17. [eiser/eiseres sub 17] ,

18. [eiser/eiseres sub 18a] en [eiser/eiseres sub 18b] ,

19. [eiser/eiseres sub 19] ,

20. [eiser/eiseres sub 20] ,

21. fam. [achternaam 1] ,

22. [eiser/eiseres sub 22] ,

23. de bewoners van [adres]

24. fam. [achternaam 2] ,eisers
(gemachtigde: mr. J.H. Hartman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigden: mr. S. de Rijke, F.E. Vorrink en D.W. Kasbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. Y.M.G. van den Heerik.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor het inrichten en gebruiken van de gronden achter het perceel [adres] te [plaatsnaam] (het perceel) voor camperplekken.
Bij besluit van 8 maart 2017, verzonden 9 maart 2017, (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser [eiseres sub 1] gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met een aanvullende motivering.
Bij besluit van 8 maart 2017, verzonden 8 maart 2017, (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 8 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers sub 1 tot en met 7 en 9 tot en met 24 hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Eisers sub 8 hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Eisers sub 1 en 13 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 19 juli 2016 heeft derde-partij een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het inrichten en gebruiken van het perceel voor minimaal 15 camperplaatsen.
Bij besluit van 14 september 2016 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
2. Tegen dat besluit is door eisers sub 1 en 8 tot en met 13 bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 1 ( [eiseres sub 1] ) en sub 13 ( [eiser/eiseres sub 13] , partner van eiser sub 1) gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met een aanvullende motivering. Verweerder heeft onder meer aangevuld dat het aantal camperplaatsen is gemaximaliseerd op 12.
2.1
Het bezwaar van eisers sub 8 is bij het bestreden besluit 2, welk besluit door verweerder bij het toezenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken is overgelegd, niet-ontvankelijk verklaard.
2.2
Eisers sub 2 tot en met 7 en 14 tot en met 24 hebben geen bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 14 september 2016. Zij hebben wel beroep ingesteld tegen het, aan eiser [eiseres sub 1] gerichte, bestreden besluit 1.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eisers sub 2 tot en met 7 en 14 tot en met 24
3. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Op grond van
artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend om beroep op een administratieve rechter in te stellen, daaraan voorafgaand bezwaar te maken. Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt.
4. De rechtbank overweegt dat eisers sub 2 tot en met 7 en 14 tot en met 24 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit een handhaving van het primaire besluit inhoudt, is de vraag aan de orde of eisers een verwijt kan worden gemaakt dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. De gemachtigde van eisers heeft in de loop van dit beroep geen verklaring gegeven voor het feit waarom zij geen bezwaar hebben gemaakt.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze eisers kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat eisers sub 2 tot en met 7 en 14 tot en met 24 niet in hun beroep kunnen worden ontvangen, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb. Het beroep van deze eisers is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eisers sub 9 tot en met 12
6. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, tweede lid, van de Awb bij zijn beroepschrift zo mogelijk een kopie van het bestreden besluit bijvoegen. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
7. Eisers hebben geen kopie van het aan hen gerichte besluit op bezwaar bijgevoegd bij het beroepschrift. Door de gemachtigde van eisers is enkel het bestreden besluit ten name van eiser [eiseres sub 1] overgelegd. Uit het beroepschrift kan de inhoud van de besluiten op bezwaar gericht aan eisers sub 9 tot en met 12 niet worden afgeleid. De rechtbank heeft de gemachtigde van eisers bij brief van 30 mei 2017 verzocht om binnen drie weken dit verzuim te herstellen. De gemachtigde van eisers heeft hierop gereageerd bij brief van 20 juni 2018 en daarin meegedeeld dat haar geen besluiten op bezwaar, gericht aan deze eisers, bekend zijn. Door verweerder is ter zitting meegedeeld dat die besluiten wel aan eisers persoonlijk zijn toegezonden en dat hun bezwaren bij die besluiten niet-ontvankelijk zijn verklaard.
8. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eisers geen verontschuldigbare reden hebben gegeven voor het verzuim. Het beroep van deze eisers is dan ook niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van deze eisers. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep van eisers sub 8
Met betrekking tot de tijdigheid van het beroep
9. De rechtbank staat ambtshalve voor de beantwoording van de vraag of eisers sub 8 tijdig beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9.1
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan.
9.2
Vast staat dat verweerder het bestreden besluit 2 op 8 maart 2017 aan eisers sub 8 bekend heeft gemaakt door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 19 april 2017.
Eisers sub 8 hebben met dagtekening van 19 april 2017 beroep ingesteld, welk beroepschrift op 20 april 2017 door de rechtbank is ontvangen. Aangezien het beroepschrift aangetekend naar de rechtbank is verzonden en op de envelop als poststempel “19-04-2017” is geplaatst, stelt de rechtbank vast - in afwijking van haar voorlopig oordeel ter zitting - dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 tijdig is ingesteld. Eisers sub 8 kunnen dan ook in hun beroep worden ontvangen.
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep van eisers sub 8
10. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 8 tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan het advies van de bezwaarcommissie van 3 maart 2017 ten grondslag gelegd en geconcludeerd dat eisers geen belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Volgens de commissie hebben eisers, kort samengevat, geen direct zicht op het perceel ( [adres] ) en zijn de effecten en de ruimtelijke uitstraling van de camperlocatie niet van dien aard dat eisers daar gevolgen van enige betekenis van ondervinden.
10.1
Eisers hebben betoogd dat de conclusie van verweerder te simpel is, omdat dat zou betekenen dat bewoners van een lintdorp zich alleen met een dorpskwestie kunnen bemoeien als ze op zichtafstand wonen. Daarmee wordt de inspraak zeer beperkt. Dat geldt zeker in dit geval omdat het hier om meer gaat dan een ‘persoonlijk belang’, namelijk een hoger, maatschappelijk belang, te weten behoud van het landschap voor de komende generaties, aldus eisers.
10.2
De rechtbank overweegt dat een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een persoon dient gevolgen van enige betekenis te ondervinden aan een verleende omgevingsvergunning om als belanghebbende te worden aangemerkt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737). Het criterium van ‘gevolgen van enige betekenis’ is nader uitgelegd in de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271). De ABRS heeft overwogen dat gevolgen van enige betekenis ontbreken indien deze gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
10.3
De rechtbank stelt vast dat eisers op een afstand van ongeveer 1.000 meter van het perceel wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is het om deze reden uitgesloten dat de woon- en leefsituatie van eisers gevolgen van enige betekenis zal ondervinden ten gevolge van de vergunde activiteiten. De rechtbank betrekt daarbij naast de afstand de omstandigheid dat de verleende vergunning slechts ziet op het gebruik van een beperkt aantal camperplekken en het gebruik bovendien is beperkt in tijd, namelijk gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Dat eisers stellen een maatschappelijk belang te hebben is onvoldoende om hen als belanghebbende aan te kunnen merken. De wetgever heeft met de woorden “wiens belang rechtstreeks is betrokken” in artikel 1:2 van de Awb een zekere begrenzing beoogd. Enkel een gevoel van sterke betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook mag zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij een besluit betrokken belang.
10.4
Het beroep van eisers sub 8 is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Met betrekking tot het beroep van eisers sub 1 en 13
11. In beroep hebben eisers allereerst aangevoerd dat zij in de bezwaarfase niet op de juiste wijze zijn gehoord, waardoor hun belangen niet goed zijn meegewogen. In dat verband hebben eisers onder meer betoogd dat de zaal waarin de hoorzitting werd gehouden te klein was en dat het feitelijk leiding geven bij de voorzitter van de bezwarencommissie geheel ontbrak. Ook zou de uitnodiging voor de hoorzitting niet kloppen omdat sommige bezwaarmakers niet waren uitgenodigd en sommigen weer wel.
11.1
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt het bestuursorgaan daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
11.2.
De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken, waaronder het advies van de commissie bezwaarschriften, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder eisers sub 1 en 13 onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om hun bezwaren mondeling toe te lichten op de hoorzitting. De enkele opmerking van eisers dat de hoorzitting rommelig is verlopen, is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat eisers hun bezwaren onvoldoende hebben kunnen voorleggen. Uit het advies van de commissie bezwaarschriften blijkt ook dat de bezwaren van eisers inhoudelijk zijn beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet in strijd met artikel 7:2 van de Awb gehandeld, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
12.1
Op het perceel is het bestemmingsplan Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld van toepassing. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “Agrarisch-Landschappelijke Waarden” en “Wonen”.
Ingevolge artikel 36.3 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de artikel 3 (Agrarisch-Landschappelijke Waarden) en 22 (Wonen) ten behoeve van het binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak of direct aansluitend buiten het respectievelijke bouwvlak of bestemmingsvlak tot een afstand van 50 meter daarvan gebruiken van gronden als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, mits:
* daardoor de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig worden aangetast;
* de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
* wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, al of niet met behulp van streekeigen opgaande beplanting,
* door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van kortdurende recreatief nachtverblijf (niet langer dan 4 weken per jaar aaneengesloten verblijf) en
* buiten de in lid 36.1 toegestane periode deze kampeermiddelen (tenten, caravans) niet aanwezig zijn, dan wel niet gebruikt worden voor recreatief nachtverblijf (trekkershutten).
12.2
Deze bepaling biedt burgemeester en wethouders dus de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van gronden als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober. Om van die mogelijkheid gebruik te kunnen maken, dient aan de hierboven genoemde voorwaarden te worden voldaan. Het aantonen van de behoefte aan camperplaatsen, zoals eisers voorstaan, is niet als vereiste in het bestemmingsplan opgenomen. Verweerder hoefde dus niet te onderzoeken of er behoefte is aan camperplekken. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
13. Eisers hebben zich ook op het standpunt gesteld dat de camperplekken afbreuk doen aan het unieke landschap en dat het slagenlandschap niet wordt gerespecteerd door streekeigen beplanting aan te leggen. Het toelaten van camperplekken is ook in strijd met geldende provinciale regelgeving, aldus eisers.
13.1
Naar de rechtbank begrijpt stellen eisers zich in de eerste plaats op het standpunt dat niet aan de voorwaarden uit artikel 36.3 van het bestemmingsplan is voldaan, omdat de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon onevenredig worden aangetast. De rechtbank overweegt als volgt.
13.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit en op de zitting toegelicht dat door de stedenbouwkundige c.q. landschapskundige van de gemeente is geoordeeld dat met het verlenen van de omgevingsvergunning het slagenlandschap wordt gerespecteerd en dat met het gebruikmaken van streekeigen beplanting de camperplaatsen goed in te passen zijn in het landschap. Daar bovenop heeft verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning als voorwaarde opgenomen dat derde-partij een definitief beplantingsplan bij verweerder moet indienen en (bij goedkeuring) ook moet uitvoeren. Gelet op deze toelichting heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig worden aangetast door de camperplekken. Aan de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning met gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid uit artikel 36.3 van het bestemmingsplan is dus voldaan.
13.3
Eisers hebben voorts niet gesteld met welke provinciale regelgeving de camperplekken in strijd zijn en de rechtbank is ook niet gebleken van strijd met provinciale regelgeving. Voor zover eisers hebben willen betogen dat artikel 36.3 van het bestemmingsplan onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met hogere regelgeving, gaat dit betoog dus niet op.
13.4
Verweerder was dan ook bevoegd om derde-partij een omgevingsvergunning voor de camperplekken te verlenen.
14. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. Daarbij wordt voorop gesteld dat toepassing van de afwijkingsmogelijkheid in een bestemmingsplan, zoals de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 36.3 van het bestemmingsplan, op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een bevoegdheid is die door de wetgever aan verweerder is toegekend (een zogenoemde discretionaire bevoegdheid). Het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Dat betekent dat de rechter toetst of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten gebruik te maken van deze bevoegdheid.
15. Eisers stellen zich - naar de rechtbank begrijpt - op het standpunt dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid, omdat het perceel in kwetsbaar gebied ligt als bedoeld in de Europese Kaderrichtlijn Water. De beoogde verharding in combinatie met zware kampeerbussen zal zorgen voor inklinking en daarmee bodemdaling van het veen, waardoor de beheerskosten voor de gemeente en dus ook de gemeentelijke belastingen stijgen. Daarnaast zijn er volgens eisers verkeerskundige bezwaren, omdat alle navigatiemiddelen de bezoeker over [naam] leiden. Naar de mening van eisers is ten onrechte geen verkeerskundig onderzoek ingesteld, temeer nu de verkeersintensiteit als gevolg van de verleende omgevingsvergunning toeneemt en er zwaardere dan wel grotere voertuigen van de weg gebruik zullen maken. De rechtbank overweegt als volgt.
15.1
Ten aanzien van de betrokken belangen heeft verweerder in het primaire besluit toegelicht dat er bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan derde-partij rekening mee is gehouden dat er geen verkeerskundige bezwaren zijn, dat het realiseren van camperplaatsen in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid ter stimulering van kortdurende recreatieve overnachtingen in het landelijk gebied en dat de aanvraag daarom ruimtelijk aanvaardbaar is. Deze toelichting is met het bestreden besluit in stand gebleven. Daarmee heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt welke belangen zij heeft afgewogen bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de camperplekken en waarom zij gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de gronden als standplaats voor camperplekken.
15.2
De rechtbank vindt deze belangenafweging ook redelijk. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de verkeersintensiteit en de bodem. De planwetgever heeft verweerder immers in artikel 36.3 van het bestemmingsplan uitdrukkelijk de bevoegdheid gegeven om (binnenplans) af te wijken van, voor zover hier van belang, het bepaalde in de artikelen 3 en 22 ten behoeve van het gebruik van gronden als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Het plan, waarvoor thans een omgevingsvergunning is verleend, is een ontwikkeling die past binnen deze voorschriften van het bestemmingsplan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad dus de bestemming aangewezen en regels gegeven die zij uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achtte.
Dit brengt met zich dat de raad van de gemeente Woerden reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet hebben afgewogen of de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze bevoegdheid planologisch aanvaardbaar is en dat bij die beoordeling ook de verkeerskundige aspecten en eventuele gevolgen voor de bodem zijn betrokken. Eisers hebben ook op geen enkele manier onderbouwd dat door het verlenen van de omgevingsvergunning aan derde-partij er gevolgen zullen optreden voor de bodem.
15.3
Daar komt bij dat verweerder onweersproken heeft aangevoerd dat de weg [naam] geen breedtebeperking heeft en dat [naam] op grond van de zogenaamde “Essentiële herkenbaarheidskenmerken wegencategorisering” uit het Handboek Wegontwerp 2013 – Erftoegangswegen (CROW-publicatie 329) als een erftoegangsweg, type 2, kan worden gecategoriseerd die een verkeersintensiteit tot 2.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken, terwijl de verkeersintensiteit door het verlenen van de omgevingsvergunning tot maximaal 700 motorvoertuigen per etmaal zal oplopen. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weg [naam] de verwachte verkeersintensiteit zonder verkeershinder zal kunnen afwikkelen.
15.4
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van haar bevoegdheid om met toepassing van artikel 36.3 van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning aan derde-partij te verlenen. De beroepsgronden slagen niet.
16. Het beroep van eisers sub 1 en 13 is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
-verklaart het beroep van eisers sub 2 tot en met 12 en 14 tot en met 24 niet-ontvankelijk,
- verklaart het beroep van eisers sub 8 ongegrond,
- verklaart het beroep van eisers sub 1 en 13 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.