Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man uit Utrecht, die werd beschuldigd van mishandeling. De man heeft in oktober 2017 de partner van zijn nicht mishandeld door hem met de kolf van een wapen op zijn hoofd te slaan. Tijdens de rechtszitting op 7 februari 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie, mr. A. Drogt, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.R. Koenders, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging betrekking had op drie feiten: opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste en derde tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat deze feiten waren gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verklaringen van het slachtoffer te ondersteunen, en dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachten niet konden worden weerlegd.
De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte het tweede feit, de mishandeling, had gepleegd. De verdachte heeft dit feit bekend en de rechtbank heeft de bekennende verklaring als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseerde, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.