ECLI:NL:RBMNE:2018:6229

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
UTR 18/2341
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering en verlaging van Ziektewetuitkering wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de Ziektewetuitkering van eiseres. Eiseres had zich ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering, maar het UWV besloot deze uitkering te verlagen en een bedrag van € 590,64 terug te vorderen omdat eiseres in de betreffende periode inkomsten uit arbeid had ontvangen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde haar bezwaren ongegrond.

Tijdens de zitting op 15 november 2018 heeft eiseres verklaard dat zij geen andere inkomsten had naast de ZW-uitkering en dat zij geen vermogen bezat. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht had op vrijstelling van het griffierecht, omdat haar inkomen onder de bijstandsnorm lag. De rechtbank heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waaronder de hoogte van de ZW-uitkering en de ontvangen inkomsten van eiseres. Het UWV had de ZW-uitkering verlaagd op basis van de ontvangen inkomsten, en de rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten tot terugvordering van het te veel betaalde bedrag.

De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het UWV zouden beletten om het bedrag terug te vorderen. Eiseres had ook verzocht om kwijtschelding van het terugvorderingsbedrag, maar de rechtbank kon hier niet over beslissen, aangezien dit niet in het bestreden besluit was opgenomen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en het UWV de proceskosten niet hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/2341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Praagman).

Procesverloop

Verweerder heeft besluiten genomen over de Ziektewetuitkering van eiseres.
In het besluit van 5 februari 2018 heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) die aan eiseres is betaald over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018, wordt verlaagd omdat zij inkomsten uit arbeid heeft ontvangen.
In het besluit van 7 februari 2018 heeft verweerder meegedeeld dat aan eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 februari 2018 te veel ZW-uitkering is betaald. Eiseres moet daarom een bruto bedrag van € 590,64 terugbetalen.
In het besluit van 8 februari 2018 heeft verweerder eiseres gevraagd het bedrag van € 590,64 terug te betalen of daarvoor een betalingsregeling af te spreken.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in het besluit van
5 juni 2018 (het bestreden besluit) de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting op 15 november 2018. Eiseres was aanwezig, samen met haar zoon, [A] . De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig.

Overwegingen

Over de procedure: de betaling van het griffierecht
1. Als een persoon beroep instelt bij de rechtbank tegen een besluit van het UWV, dan moet die persoon de rechtbank griffierecht betalen. Als er geen griffierecht is betaald, kan de rechtbank het beroep niet beoordelen. Dan verklaart de rechtbank het beroep ‘niet-ontvankelijk’. Hierop is wel een uitzondering mogelijk. Als de persoon die beroep instelt geen waardevolle bezittingen heeft en een heel laag inkomen, maximaal 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, dan kan die persoon de rechtbank vragen om vrijstelling van betaling van het griffierecht.
2. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht omdat haar inkomen laag is.
3.1
De rechtbank heeft eiseres daarom gevraagd een verklaring in te vullen over haar inkomen en dat zij geen vermogen heeft. Uit de ingevulde verklaring en de afdrukken van haar bankrekening die eiseres de rechtbank heeft toegestuurd, blijkt dat eiseres wekelijks ruim € 160,- aan ZW-uitkering ontvangt. Omgerekend naar vier weken ontvangt eiseres een uitkering van ongeveer € 660,-. Voor vrijstelling van het griffierecht mag het inkomen niet meer dan 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande zijn, dat is € 892,90. Omdat de uitkering minder is dan dit bedrag, heeft de griffier van de rechtbank voorlopig afgezien van het heffen van het griffierecht.
3.2
Tijdens de zitting heeft eiseres verteld dat zij naast de ZW-uitkering geen andere inkomsten heeft en dat zij ook geen spaargeld heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres voldoende duidelijk heeft gemaakt dat haar inkomen niet hoger is dan 90% van de bijstandsnorm en dat zij geen vermogen heeft. De rechtbank vindt dit een geldige reden van eiseres om geen griffierecht te hoeven betalen. Dit betekent dat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan beoordelen.
De beoordeling:
Waar gaat de zaak over?
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
4.1
Eiseres werkte als uitzendkracht via [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ) en heeft zich op 7 oktober 2016 ziekgemeld. Verweerder heeft eiseres een ZW-uitkering toegekend. De uitkering is 70% van het dagloon van € 50,84. Dit dagloon is gebaseerd op het loon dat eiseres in de periode vóór de ziekmelding heeft verdiend.
4.2
Vanaf 19 juli 2017 werkt eiseres via [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ). Verweerder betaalt een lagere ZW-uitkering omdat hij rekening houdt met de inkomsten die eiseres voor het werk bij [bedrijfsnaam 2] ontvangt. Op 17 januari 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld bij [bedrijfsnaam 2] . Daarna is de arbeidsovereenkomst met [bedrijfsnaam 2] op 19 februari 2018 geëindigd.
4.3
Op 5, 7 en 8 februari 2018 heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluiten genomen, over de gevolgen van de inkomsten uit arbeid voor de hoogte van de ZW-uitkering in de periode van 1 januari 2018 tot en met 4 februari 2018.
Het standpunt van verweerder:
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 inkomsten heeft ontvangen. De ZW-uitkering wordt daarom in deze periode verlaagd. Omdat verweerder bij de betaling van de ZW-uitkering nog geen rekening heeft gehouden met inkomsten, heeft verweerder eiseres een bedrag van bruto € 590,64 te veel betaald. Eiseres moet dit bedrag terugbetalen. Er is geen goede reden om dit bedrag niet terug te vragen.
De argumenten van eiseres:
6. Eiseres voert aan dat haar arbeidscontract is beëindigd en dat zij vanaf 17 januari 2018 niet meer heeft gewerkt. Eiseres vindt dat alleen het loon voor de gewerkte dagen gekort mag worden op de ZW-uitkering voor die werkdagen. Na het einde van haar arbeidscontract heeft eiseres in februari nog een eindafrekening van het vakantiegeld en een vergoeding voor niet-opgenomen vakantie-uren ontvangen. Verweerder heeft deze nabetaling onterecht betrokken bij de verlaging van de ZW-uitkering over januari.
Wat staat er in de wet?
7. Als een persoon recht heeft op ZW-uitkering en inkomen ontvangt, dan wordt de ZW-uitkering verlaagd met 70% van het inkomen. Om vast te stellen welk inkomen in een periode is ontvangen, wordt gekeken naar het loon dat de werkgever over deze periode aan UWV heeft opgegeven. Vervolgens wordt dit loon omgerekend naar het loon per dag. Teveel ontvangen uitkering moet terugbetaald worden. Alleen in heel bijzondere situaties kan verweerder besluiten om teveel ontvangen uitkering niet meer terug te vragen.
Wat vindt de rechtbank?
8.1
Verweerder heeft tijdens de bezwaarprocedure in een brief van 10 april 2018 al uitleg gegeven over de inkomsten van eiseres en wat dit betekent voor de hoogte van de ZW-uitkering. Uit deze brief blijkt dat eiseres in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 een bedrag van € 747,02 aan inkomsten van [bedrijfsnaam 2] heeft gekregen. Dit blijkt ook uit een ander document in het dossier van het UWV, de Inkijk in Suwinet. Daarop staat wat het loon is dat [bedrijfsnaam 2] over deze periode heeft opgegeven. Verder blijkt uit de brief van 10 april 2018 dat de inkomsten in januari 2018 zijn omgerekend naar de gemiddelde inkomsten per dag. Dat is
€ 36,69 per dag. Bij die inkomsten hoort een lagere ZW-uitkering per dag, namelijk € 10,85 per dag. Daarnaast kun je zien in de tabel onder het kopje ‘Overzicht terugvordering’, dat een lager bedrag is genoemd bij de laatste week die van 29 januari 2018 tot en met 4 februari 2018 loopt. Dat maakt volgens de rechtbank duidelijk dat verweerder voor de verlaging van de uitkering over januari alleen heeft gekeken naar de inkomsten van [bedrijfsnaam 2] die in januari 2018 zijn uitbetaald. De rechtbank heeft in het dossier van verweerder geen stukken gevonden waaruit blijkt dat de nabetaling van [bedrijfsnaam 2] in februari 2018 bij de verlaging van de uitkering in januari is betrokken. Wel heeft de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting verteld dat over de uitkering in februari een later besluit is genomen.
8.2
Uit de berekening in de brief van 10 april 2018 blijkt dat in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 in totaal € 590,04 te veel ZW-uitkering is betaald. Verweerder is op grond van de wet verplicht de te veel betaalde uitkering terug te vragen, tenzij daardoor een heel bijzondere situatie ontstaat. Eiseres heeft geen omstandigheden genoemd, waaruit blijkt dat het terugbetalen voor haar bijzonder zware gevolgen heeft. Tijdens de zitting heeft eiseres verteld dat er een betalingsregeling is over het terugbetalen van de uitkering die te veel aan haar is betaald. De rechtbank vindt daarom dat er geen bijzondere situatie is. Verweerder moest de te veel betaalde uitkering dus terugvragen.
Kwijtscheldingsverzoek:
9. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd het terugvorderingsbedrag kwijt te schelden. De rechtbank vindt dat alleen verweerder kan beslissen op een verzoek om kwijtschelding. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit hierover niet heeft beslist. Omdat de rechtbank alleen het bestreden besluit mag beoordelen, kan de rechtbank in deze uitspraak niet beslissen over het kwijtscheldingsverzoek.
Conclusie van de rechtbank:
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit juist is en dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 een bedrag van € 590,64 moet terugbetalen. Het beroep is daarom ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft daarom de proceskosten van eiseres niet te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Heeft de zaak spoed en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kan aan de hogerberoepsrechter worden gevraagd om een voorlopige maatregel te treffen.