ECLI:NL:RBMNE:2018:6208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
6896167 UV EXPL 18-138 MCE/30660
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming studentenkamer door ernstige overlast en geweldsincidenten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een studentenkamer. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.T.C. Bikker, vorderde de ontruiming van de kamer van de gedaagde, die sinds 1 juni 2016 huurde. De eiser stelde dat de gedaagde ernstige overlast had veroorzaakt, waaronder twee incidenten van fysiek geweld. De procedure begon met een dagvaarding op 14 juni 2018, gevolgd door een zitting op 22 juni 2018. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zich niet als een goede huurder had gedragen, wat leidde tot de beslissing om de ontruiming toe te wijzen.

De kantonrechter benadrukte dat een huurder zich aan de voorwaarden van de huurovereenkomst moet houden en geen overlast voor omwonenden mag veroorzaken. In dit geval waren er meerdere getuigenverklaringen van medebewoners die bevestigden dat de gedaagde overlast veroorzaakte, vaak in verband met zijn gebruik van drugs en luidruchtig gedrag. De rechter concludeerde dat de gedaagde een onveilige situatie creëerde voor andere bewoners, wat de ontruiming rechtvaardigde. De gedaagde kreeg veertien dagen de tijd om nieuwe woonruimte te vinden en werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 579,91 bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van goed huurderschap en de verantwoordelijkheden die huurders hebben ten opzichte van hun medebewoners. De kantonrechter wees erop dat de gedaagde niet alleen de huurovereenkomst schond, maar ook de veiligheid en het welzijn van andere bewoners in gevaar bracht. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de uitspraak, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6896167 UV EXPL 18-138 MCE/30660
Kort geding vonnis van 29 juni 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.T.C. Bikker,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 14 juni 2018 gedagvaard. Bij de dagvaarding zitten 10 producties. De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. De gemachtigde van [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen en twee producties overgelegd. De griffier heeft verder aantekeningen gemaakt van de zitting. Daarna is bepaald dat het vonnis op 29 juni 2018 zou worden uitgesproken.

2.De vordering

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 juni 2016 een studentenkamer van [eiser] . De studentenkamer (kamer [letteraanduiding] ) bevindt zich in een pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] . [eiser] vordert in deze procedure de ontruiming van de kamer omdat [gedaagde] (ernstige) overlast (heeft) veroorzaakt en er twee incidenten zijn geweest waarbij [gedaagde] fysiek geweld heeft gebruikt.
2.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
2.3.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover nodig, worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] de studentenkamer aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] moet verlaten, geldt als uitgangspunt dat een huurder verplicht is om zich als goed huurder te gedragen. Dat houdt in dat een huurder zich aan de voorwaarden in de huurovereenkomst moet houden en geen overlast voor omwonenden mag veroorzaken. Als een huurder in strijd hiermee handelt dan komt hij zijn verplichting om zich als goed huurder te gedragen niet na. De verhuurder kan in dat geval de kantonrechter vragen om op korte termijn een einde te maken aan de bewoning. Zo’n verzoek is erg ingrijpend want een huurder zal bij toewijzing op zoek moeten gaan naar nieuwe woonruimte.
3.2.
Daar komt bij dat het hier gaat om een kort geding procedure. Dat is een procedure waarin een beslissing wordt genomen op basis van de uit de stukken en op de zitting verkregen informatie van partijen. Anders dan in een bodemprocedure worden in deze procedure in beginsel geen getuigen gehoord en wordt niet aan partijen opgedragen om meer bewijs te leveren van een standpunt. Voor toewijzing in dit kort geding is daarom alleen plaats wanneer er voldoende zekerheid is dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] zich als zo’n slechte huurder heeft gedragen dat de huurovereenkomst om die reden moet eindigen. Op basis van het dossier en wat op de zitting is besproken is dit naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden. Waarom dat zo is wordt hierna uitgelegd.
3.3.
Er zijn in de afgelopen maanden twee incidenten rondom [gedaagde] geweest waarbij fysiek geweld is gebruikt en waarbij de politie is gebeld. Bij het tweede incident, dat plaatsvond op 25 april 2018, was [eiser] zelf betrokken. Omdat de lezingen van [eiser] en [gedaagde] van wat er die dag gebeurd is erg verschillend zijn en er geen getuigenverklaringen zijn, kan in deze procedure niet worden vastgesteld wie de aanstichter van het incident was. Van het eerste incident zijn echter wél getuigenverklaringen en het wordt bovendien door [gedaagde] erkend. Dit incident van 15 februari 2018 is zo ernstig dat het, samen met de wijze waarop [gedaagde] zich eerder tegenover medebewoners heeft gedragen, naar het oordeel van de kantonrechter voldoende is voor een beëindiging van de huurovereenkomst.
3.4.
Volgens [gedaagde] had hij op zijn kamer ruzie met zijn vriendin. Zijn vriendin heeft op de zitting verklaard dat [gedaagde] haar daarbij heeft gestompt. [A] en [B] , twee medebewoners, kwamen op de ruzie af en hebben geprobeerd tussenbeide te komen. De vriendin van [gedaagde] is vervolgens naar nummer [nummeraanduiding 2] gevlucht. Toen [gedaagde] erachter kwam dat zijn vriendin zich daar bevond, is hij naar de woning toegegaan en heeft een ruit in de voordeur kapot geslagen. Daarbij kreeg hij glas in zijn hand. [eiser] heeft foto’s overgelegd van het bloedspoor dat als gevolg hiervan door de gang van het complex liep. De bewoners hebben de politie gebeld. Die heeft [gedaagde] meegenomen naar het bureau, waar hij een nacht heeft doorgebracht. Hoewel [gedaagde] erkent dat het incident niet had moeten plaatsvinden, bagatelliseert hij het op de zitting. Volgens hem is de zaak geëscaleerd omdat de andere bewoners de politie hebben gebeld. Hij is bovendien niet gearresteerd, maar slechts meegenomen voor verhoor en daarna weer vrijgelaten. Het inslaan van een ruit op nummer [nummeraanduiding 2] heeft volgens [gedaagde] niets te maken met de huur van nummer [nummeraanduiding 1] en het bloedspoor lag ook niet in zijn kamer, maar op de gang. [gedaagde] begrijpt wel dat het niet had mogen gebeuren, maar het levert geen slecht huurderschap op volgens hem. Die redenering volgt de kantonrechter niet. Hier is sprake van een ernstig incident, waarbij door [gedaagde] fysiek geweld is gebruikt tegen zijn vriendin, hij medebewoners heeft lastiggevallen en intimiderend verdrag heeft vertoond, ook richting hen. Andere bewoners, waaronder gezinnen met kinderen, konden bovendien geconfronteerd worden met het bloedspoor dat door het complex tot aan de voordeur liep. [A] en [B] hebben na dit incident beiden verklaard dat zij zich niet veilig meer voelen in de buurt van [gedaagde] . Uit het feit dat [gedaagde] het incident bagatelliseert moet bovendien de conclusie worden getrokken dat [eiser] er niet van uit kan gaan dat een dergelijk incident zich niet nog eens voor zal doen.
3.5.
En dan zijn er de verklaringen van diverse medebewoners. In de periode september 2016 tot januari 2017 deelt [gedaagde] de gemeenschappelijke voorzieningen met [C] , [D] en [E] . Deze bewoners hebben verklaard dat zij veel overlast van [gedaagde] hebben ondervonden, vaak veroorzaakt door zijn weedgebruik en luide muziek (waaronder ’s nachts). Ook hebben zij verklaard dat [gedaagde] boos werd als zij hem aanspraken op kleine dingen als onafgewassen borden die bleven staan. Volgens [gedaagde] klopt er niets van de verklaringen en was er sprake van een hetze tegen hem. Die lezing is naar het oordeel van de kantonrechter niet geloofwaardig, aangezien de drie medebewoners vervolgens zelf zijn vertrokken en de latere medebewoners [A] en [B] ook (ernstige) problemen met [gedaagde] kregen.
3.6.
Dat het allemaal aan anderen ligt, vormt de rode draad in het verweer van [gedaagde] . Zo zou [eiser] hem eruit willen hebben omdat hij zijn kamer dan duurder kan verhuren. Die stelling onderbouwt [gedaagde] niet en blijkt ook verder nergens uit. [gedaagde] heeft weliswaar van de huurcommissie te horen gekregen dat de huurprijs voor de kamer vanaf 1 juni 2017 € 194,40 per maand bedraagt in plaats van € 231,18, maar dat verschil is niet dusdanig dat aannemelijk is dat [eiser] daarvoor alles in het werk zou stellen om [gedaagde] uit de woning te krijgen. [gedaagde] voert ook nog aan dat [eiser] zou samenspannen met […] van de [naam onderwijsinstelling] . De [naam onderwijsinstelling] zou er belang bij hebben dat [gedaagde] eruit gezet wordt, want zij zou het hele appartement nodig hebben voor studenten van wie zij bang is ze te verliezen wegens het grote gebrek aan woonruimte in Utrecht. Uit de berichten van de [naam onderwijsinstelling] blijkt echter helemaal niet dat zij alleen kamers willen verhuren bij [eiser] als zij zeggenschap heeft over het hele appartement. De [naam onderwijsinstelling] heeft wél aangegeven dat zij geen studenten meer wil in plaatsen in een huis waar ook [gedaagde] woont.
3.7.
Kortom, de draai die [gedaagde] aan de vele verklaringen met betrekking tot de overlast en het geweldsincident van februari 2018 geeft, bevredigt niet. Integendeel, uit de stukken en hetgeen op de zitting is gezegd ontstaat een verontrustend beeld van een huurder die alles omdraait, onvoorspelbaar gedrag vertoont en niet schuwt voor het gebruiken van fysiek geweld. Deze voor andere bewoners en de verhuurder onveilige situatie kan alleen worden beëindigd als [gedaagde] de woning verlaat. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen. [gedaagde] krijgt veertien dagen de tijd om nieuwe woonruimte te zoeken.
3.8.
[gedaagde] wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat [eiser] gelijk krijgt. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 79,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
3.9.
De gevorderde nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] met alle personen en zaken die zich daar namens hem bevinden, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 79,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde; te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.J.E. Cremer Eindhoven in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018.