ECLI:NL:RBMNE:2018:6171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/16/469953 / JE RK 18-2136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor inzet van geïndiceerde hulp in geschil over ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2018, is een geschil aan de orde tussen de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: GI) en de moeder van de minderjarige [minderjarige]. De GI heeft verzocht om toestemming voor de inzet van geïndiceerde hulp voor [minderjarige], die verblijft in een neutraal pleeggezin. De moeder weigert deze toestemming, omdat zij van mening is dat de voorgestelde hulp, een Video Interactie Begeleiding (VIB) traject, niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft de zaak op 29 november 2018 met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend en dat er zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd. De GI heeft aangegeven dat de hulp nodig is om het pleeggezin te ondersteunen in de begeleiding van [minderjarige], die mogelijk hoogbegaafd is en kwetsbaar lijkt.

Na beoordeling van de stukken en de behandeling ter zitting, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de door de GI geïndiceerde hulp wordt ingezet. De kinderrechter heeft toestemming verleend aan de GI om de hulp in te zetten en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de kinderrechter mr. J.R. van Es-de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.W. Rietveld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/469953 / JE RK 18-2136
Datum uitspraak: 13 december 2018

Beschikking geschillenregeling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Utrecht,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2010] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 10 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 12 oktober 2018;
- het faxbericht van de GI van 27 november 2018 met als bijlage een SAVE rapportage van 8 november 2018.
Op 29 november 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
  • de moeder,
  • mevrouw [A] namens de GI.
Aan de heer [B] , vriend van de moeder (hierna te noemen [B] ), is bijzondere toegang tot de zittingszaal verleend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft in een neutraal pleeggezin.
Bij beschikking van 29 november 2018 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 december 2019. Daarnaast heeft de kinderrechter in deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin verlengd tot
1 december 2019.

Het verzoek

De GI heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek (hierna BW) en verzoekt de kinderrechter een beslissing te nemen op het onderhavige geschil, te weten het geven van (vervangende) toestemming voor door de GI geïndiceerde hulp voor [minderjarige] . De GI heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het pleeggezin hulp nodig heeft om goed zicht te krijgen op de benodigde begeleiding voor [minderjarige] om haar zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. De hulpaanbieder kan tevens onderzoek doen naar wat [minderjarige] nodig heeft van haar pleegouders. De moeder weigert toestemming te geven, waardoor de geïndiceerde hulp niet ingezet kan worden.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat de hulp zal bestaan uit video-interactiebegeleiding en observatiediagnostiek. Deze hulp zal uitgevoerd worden door De Rading. De hulp is nodig om te onderzoeken hoe het pleeggezin aansluit bij [minderjarige] en wat de pleegouders zouden kunnen verbeteren. [minderjarige] is mogelijk hoogbegaafd. Ze is intelligent en kwetsbaar en heeft veel dingen snel door. Wanneer [minderjarige] boos of verdrietig is, heeft ze de neiging om zich terug te trekken. De pleegouders krijgen door de hulp handvatten om op de juiste manier met [minderjarige] om te gaan en er zal worden bepaald wat [minderjarige] nodig heeft om gezond op te kunnen groeien.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft ter zitting verklaard dat een VIB-traject (Video Interactie Begeleiding) en daarbij horende trajecten niet in het belang van [minderjarige] is. Het legt druk op [minderjarige] en er wordt een sticker op haar geplakt. Naar de mening van de moeder is [minderjarige] niet hoogbegaafd. [minderjarige] heeft in de afgelopen periode veel veranderingen meegemaakt. Volgens de moeder is het goed als iemand meekijkt bij [minderjarige] en het pleeggezin, maar een VIB-traject vindt ze op dit moment niet nodig. De moeder wil een duidelijke uitleg van het traject en tevens de mening van de nieuwe gezinsvoogd afwachten voordat ze instemt met de voorgestelde hulp.

De beoordeling

Geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, kunnen op grond van artikel 1:262b BW aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op grond van ditzelfde artikel vervolgens een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen. De kinderrechter stelt vast dat het gaat om een geschil dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft, namelijk de vraag of de geïndiceerde hulpverlening moet worden ingezet voor [minderjarige] . De kinderrechter stelt vast dat het ter zitting niet mogelijk was om overeenstemming tussen de moeder en de GI te bereiken.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de door de GI geïndiceerde hulp wordt ingezet. De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] de afgelopen periode veel heeft meegemaakt. Er hebben zaken in de thuissituatie bij de moeder afgespeeld, [minderjarige] heeft een periode bij de oma mz. verbleven en sinds eind augustus verblijft [minderjarige] in het pleeggezin in [woonplaats] . Er zijn zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] en zij en de pleegouders hebben hulp nodig. De kinderrechter is van oordeel dat de door de GI voorgestelde vormen van hulpverlening van De Rading noodzakelijk zijn om [minderjarige] goed te laten functioneren in het pleegezin. Door video-interactiebegeleiding en observatiediagnostiek kan meer zicht verkregen worden op wat [minderjarige] nodig heeft. Tevens is van belang dat de pleegouders door middel van de hulpverlening handvatten krijgen om op de juiste manier met [minderjarige] om te gaan. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter toestemming verlenen aan de GI om de geïndiceerde hulp in te zetten.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent toestemming aan de GI om de geïndiceerde hulp in te zetten;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018 door
mr. J.R. van Es-de Vries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W. Rietveld als griffier.