In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in de beroepen van ASR Schadeverzekeringen N.V. tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot WGA-uitkeringen. ASR had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van Uwv, waarin de WGA-uitkeringen die aan (ex-)werknemers van twee verschillende bedrijven waren betaald, op ASR werden verhaald. Uwv had de bezwaren van ASR kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en ook het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen.
Tijdens de zitting op 9 november 2017 heeft Uwv zijn standpunt gewijzigd en erkend dat ASR belanghebbende is bij de primaire besluiten, omdat deze aan ASR zijn gericht. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten onrechtmatig waren en heeft deze vernietigd. De rechtbank heeft de primaire besluiten herroepen, omdat Uwv erkende dat deze ten onrechte aan ASR waren verzonden. ASR heeft recht op vergoeding van de griffierechten, maar niet voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, omdat niet is aangetoond dat ASR zich heeft laten bijstaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
De rechtbank heeft de proceskosten voor de beroepen vastgesteld op € 501,-, omdat de beroepen inhoudelijk sterk op elkaar leken en gelijktijdig zijn behandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.