ECLI:NL:RBMNE:2018:6109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
NL17.11907
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Gemeente om Intentieovereenkomst op te zeggen na beëindiging van samenwerking met PSI voor openluchtzwembad en woningbouw

In deze zaak heeft Prairie State Investment B.V. (PSI) een plan ingediend bij de Gemeente Oudewater voor de realisatie van een openluchtzwembad met woningbouw op Statenland. De Gemeente heeft een Intentieovereenkomst met PSI gesloten, waarin werd afgesproken dat de Gemeente zich tot 1 januari 2018 zou inspannen om samen met PSI tot een planvoorstel te komen. Echter, de Gemeenteraad heeft op 16 februari 2017 besloten om de medewerking aan de verdere uitwerking van het plan per direct te staken. Hierop heeft de Gemeente de Intentieovereenkomst opgezegd per 1 januari 2018. PSI is van mening dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Intentieovereenkomst en vordert schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente bevoegd was om de Intentieovereenkomst op te zeggen, omdat er op dat moment voldoende vaststond dat er geen vervolgovereenkomsten konden worden gesloten. De rechtbank concludeert dat de Gemeente niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen. PSI's vorderingen worden afgewezen, met uitzondering van de toewijzing van de break up fee van € 115.000,-- exclusief btw, die de Gemeente aan PSI moet betalen.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.11907
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRAIRIE STATE INVESTMENT B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Oudewater,
eiseres, hierna te noemen: PSI,
advocaat P.V. Kleijn te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OUDEWATER,
zetelend te Oudewater,
verweerster, hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding,
  • het verweerschrift,
  • de akte na verweerschrift van PSI,
  • de antwoordakte van de Gemeente,
  • de door partijen ingebrachte bewijsstukken,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 31 oktober 2018,
  • de pleitaantekeningen van PSI.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente heeft op 4 juli 2013 verschillende partijen uitgenodigd een plan in te dienen voor de herontwikkeling van een (nieuwe) zwemvoorziening in Oudewater.
2.2.
PSI (destijds Ceifer genoemd) en het Consortium Oudewaterse Ondernemers (COO) hebben beide een plan ingediend. Het plan van COO voorzag in de bouw van een overdekt zwembad in combinatie met woningbouw op de locatie Statenland. Het plan van PSI voorzag in een openluchtzwembad met woningbouw op Statenland, waarbij de investering in het zwembad kon worden bekostigd uit de grondopbrengsten van de te realiseren woningbouw. In het plan werd uitgegaan van de bouw van 26 woningen indien de woningen uitsluitend op de binnen Statenland beschikbare bouwgrond zouden worden gebouwd, of 45 woningen bij verplaatsing van de skeelerbaan.
2.3.
In de raadsvergadering van 30 oktober 2014 heeft de raad het college opgedragen in overleg met PSI en COO tot een uitwerking te komen die de raad in staat zou stellen de plannen op financiële en economische aspecten tegen elkaar af te wegen. Verder diende een onafhankelijk onderzoek te worden ingesteld naar de financiële, economische en juridische risico’s van beide plannen voor de Gemeente en naar de ruimtelijke gevolgen van deze plannen.
2.4.
[adviesbureau 1] heeft in opdracht van de raad onderzoek gedaan naar de plannen en heeft in haar rapport van 20 april 2014 geconcludeerd dat het plan van PSI overwegend voldeed aan het toetsingskader van de raad en paste binnen de door het college op 6 januari 2015 opgestelde beleidskaders en het plan van COO op meerdere aspecten niet. [adviesbureau 1] heeft in haar rapport een kanttekening gemaakt bij het plan van PSI ten aanzien van de locatiekeuze Statenland voor het te realiseren openluchtzwembad, gelet op de mogelijke beperkingen als gevolg van de geluidswetgeving. Deze beperkingen zouden kunnen worden voorkomen door de zwemvoorziening te realiseren op de locatie Noort Syde II.
2.5.
Het college heeft op basis van dit rapport de raad op 28 april 2015 voorgesteld te besluiten de voorbereidingen voor de nieuwe zwemvoorziening in Oudewater te richten op een openluchtbad en definitief af te zien van een overdekt zwembad en als primaire zoeklocatie Noort Syde II aan te wijzen. De raad heeft bij raadsbesluit van 9 juli 2015 conform dit voorstel beslist.
2.6.
PSI en de Gemeente hebben ter uitvoering van dit raadsbesluit op 18 februari 2016 een Intentieovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
e. Partijen wensen hun afspraken over de verdere samenwerking ten behoeve van de realisering en exploitatie van de openbare zwemvoorziening in Oudewater in combinatie met woningbouwontwikkeling op Statenland conform het Plan openlucht zwemvoorziening nader uit te werken en;
f. Voor de komende fase wensen partijen onder meer nadere afspraken te maken over het onderzoek naar de precieze locatie voor het nieuwe zwembad en de bepaling van de koopprijs voor de woningbouwlocatie, teneinde te komen tot een anterieure en koopovereenkomst tussen de Initiatiefnemers en de Gemeente betreffende de woningbouwlocatie en tot een anterieure, koop- en exploitatieovereenkomst tussen de Gemeente en een door de Initiatiefnemers op de richten stichting (…) betreffende de realisatie en exploitatie van het nieuwe zwembad, in welk verband:
partijen het volgende zijn overeengekomen:
1.1
Het doel van deze overeenkomst is het nader uitwerken van het Plan openlucht Zwemvoorziening (…)
1.2
Gedurende de looptijd van de Intentieovereenkomst zullen partijen zich onthouden van handelingen die het bereiken van het doel van de Intentieovereenkomst en de uiteindelijk beoogde realisatie en exploitatie van een openlucht bad in Oudewater in combinatie met de ontwikkeling van woningen op Statenland door de Ontwikkelaar op enigerlei wijze kunnen belemmeren.
2.1
De initiatiefnemers zullen voor hun rekening en in overleg met de Gemeente nader onderzoek doen naar de (financiële en planologische) haalbaarheid van de Noort-Syde II (in plaats van Statenland) voor het zwembad.
(…)
2.5
De gemeente zal zich inspannen om de uitkomst van dit onderzoek zoveel mogelijk te volgen. Indien de uitkomst positief is, waaronder wordt verstaan de situatie dat verplaatsing van het zwembad naar Noort-Syde II (financieel en planologisch) haalbaar is, zal de gemeenteraad worden gevraagd om medewerking te verlenen aan de voor een zwembad op Noort-Syde II en woningbouw op Statenland benodigde bestemmingswijzigingen.
2.6
Indien de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.1 is dat verplaatsing van het zwembad naar Noort-Syde II niet haalbaar is, dan zal de gemeenteraad worden gevraagd om medewerking te verlenen aan de voor de uitvoering van het Plan openlucht zwemvoorziening (zwembad en woningen op locatie Statenland) benodigde bestemmingswijziging(en).
2.7
De medewerking als bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6 zal worden gevraagd/verleend onder het gebruikelijke voorbehoud voor het geval vanuit het publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de Gemeente ander handelen is vereist.
(…)
8.1
De intentieovereenkomst eindigt, behoudens eventuele andere uit de Intentieovereenkomst voortvloeiende wijzen van beëindiging ervan:
(…)
b. zodra door partijen de (in artikel 6.1 benoemde) vervolgovereenkomsten zijn gesloten ter vervanging van de Intentieovereenkomst; of
c. indien en zodra de Initiatiefnemers schriftelijk aan de Gemeente hebben verklaard deze Intentieovereenkomst te willen beëindigen omdat zij hebben vastgesteld dat de Gemeente(raad) niet kan/zal meewerken aan de bestemmingswijzigingen als bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6 (conform artikel 2.8); of
(…)
e. door opzegging door één van Partijen als op 1 januari 2018 geen vervolgovereenkomsten zijn gesloten als onder b bedoeld.
(…)
9.2
In geval de Intentieovereenkomst eindigt op de wijze als bedoeld in artikel 8.1 sub c, d en e, is de Gemeente gehouden om alle door de Initiatiefnemers gemaakte kosten in verband met het Plan openlucht zwemvoorziening te vergoeden, welke kosten op basis van de kostenraming intentiefase van de Initiatiefnemers worden vastgesteld op een vast een maximaal bedrag van € 85.000,00 excl. btw, te vermeerderen met de tot op heden gemaakte kosten ten bedrage van € 30.000,00 excl. btw (derhalve een totaalbedrag van € 115.000,00 excl. btw) en is de Gemeente vervolgens gerechtigd het Plan Ceifer (of een daarmee vergelijkbaar plan) met een derde ter hand te nemen.
(…)”
2.7.
Ter uitvoering van deze Intentieovereenkomst hebben PSI en de Gemeente een gezamenlijke projectgroep in het leven geroepen. Op initiatief van de projectgroep heeft PSI het bureau [adviesbureau 2] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de realisatie van het zwembad op Noort Syde II. [adviesbureau 2] heeft in haar rapport van 4 oktober 2016 geconcludeerd dat deze haalbaarheid beperkt is en dat locatie Statenland het beste scoort.
2.8.
De projectgroep heeft op basis van dit advies het plan aangepast en heeft de benodigde ruimtelijke onderzoeken laten uitvoeren voor het realiseren van het zwembad en de woningbouw op Statenland. Het aangepaste plan voorzag verder in de bouw van 54 woningen (45 woningen met de mogelijkheid voor 9 mantelzorgwoningen), waarbij de skeelerbaan op Statenland niet verplaatst zou worden.
2.9.
In januari 2017 heeft PSI het plan gepresenteerd aan het (inmiddels nieuwe) college. Het college was positief over het plan en heeft besloten het plan aan de raad voor te leggen.
2.10.
Het plan is in de raadsvergadering van 16 februari 2017 aan de raad gepresenteerd. In deze raadsvergadering is door een aantal partijen de motie “Reset”-onderzoek naar bouw zwemvoorziening (hierna: motie) ingediend. Deze motie luidt als volgt:
“De ondergetekenden, leden van de raad van de gemeente Oudewater,
overwegende dat:
1. De gemeenteraad in zijn vergadering van 9 juli 2015 besloten heeft de voorbereidingen voor een nieuwe zwemvoorziening in Oudewater te richten op de totstandkoming van een openluchtbad en als primaire zoeklocatie voor het nieuwe zwembad de Noort Syde II aan te wijzen met het oog op een integrale herontwikkeling van het gehele gebied Statenland;
2. De intentieovereenkomst tussen de gemeente Oudewater en Prairie State Investment B.V. (PSI) tot doel heeft uitvoering te geven aan voornoemd raadsbesluit;
2. Het door PSI in de tussenrapportage bij de informatieovereenkomst op 9 februari jl. gepresenteerde 'voorkeursalternatief' op essentiële onderdelen afwijkt van de opdracht, zoals beschreven in voornoemd raadsbesluit;
4. De raad geen koppeling wil in de ontwikkeling van woningbouw en zwembad;
5. De gewijzigde planopzet van PSI - en de daarmee samenhangende risico's voor de gemeente - aanleiding vormen voor heroverweging door de gemeenteraad;
6. De gemeenteraad geen medewerking zal verlenen aan deze gevraagde bestemmingsplanwijziging; en draagt het college op:
– De medewerking aan verdere uitwerking van dit door PSI gepresenteerde planvoorstel per direct te staken en PSI hiervan in kennis te stellen;
– Zo spoedig mogelijk een plan van aanpak op te stellen bestaande uit 2 onderdelen: 1. Optimale invulling van Statenland ten behoeve van woningbouw; 2. Een programma van eisen en wensen voor een 12-maanden-zwemvoorziening op de Noortsyde (…)”
Deze motie is aangenomen. Er is vervolgens een raadsbesluit genomen conform punt 6 van de motie.
2.11.
Het college heeft PSI bij brief van 21 februari 2017 op de hoogte gebracht van de door de raad aangenomen motie en heeft aangekondigd geen verdere medewerking te verlenen aan het sluiten van vervolgovereenkomsten. Het college heeft PSI meegedeeld dat het ervan uitgaat dat dit PSI aanleiding geeft om de Intentieovereenkomst met toepassing van artikel 8.1 sub c op te zeggen en heeft de overeenkomst - voor zover nodig - hierbij zelf op grond van artikel 8.1 sub e opgezegd, aangezien vaststaat dat tussen partijen geen vervolgovereenkomsten zullen worden gesloten.
2.12.
PSI heeft zich bij brief van 17 maart 2017 op het standpunt gesteld dat de opzegging in strijd was met de Intentieovereenkomst. PSI heeft de Gemeente verzocht binnen zeven dagen te bevestigen dat zij haar opzegging zou intrekken en alles in het werk zou stellen om tot realisatie van haar plan te komen.
2.13.
De Gemeente heeft bij brief van 5 april 2017 toegelicht dat het niet haar bedoeling was zich eenzijdig uit de Intentieovereenkomst terug te trekken. Zij heeft zich bereid verklaard met PSI tot een plan te komen dat vóór 1 januari 2018 binnen de kaders van de raad ter goedkeuring zou kunnen worden voorgelegd. De Gemeente heeft PSI twee opties voorgehouden, die voor PSI echter niet acceptabel waren. Partijen hebben hierna nog correspondentie en gesprekken gevoerd om tot een oplossing te komen, maar zijn hier niet in geslaagd.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
PSI vordert daarom:
1. primair: te verklaren voor recht dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens PSI en jegens haar in verzuim is;
2. subsidiair: te verklaren dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee onrechtmatig jegens PSI heeft gehandeld;
3. primair en subsidiair:
a. de Gemeente te veroordelen tot betaling van de door PSI gemaakte kosten ad
€ 179.635,61 inclusief btw, dan wel (subsidiair) € 115.000,-- exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2017, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
b) de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van de overige schade (gederfde winst)
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de
wettelijke rente en de zaak daarvoor te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
c) de Gemeente te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
Toerekenbare tekortkoming
3.2.
PSI stelt zich primair op het standpunt dat de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de Intentieovereenkomst. Volgens PSI is de Gemeente haar verplichting op grond van artikel 1.2 van de Intentieovereenkomst zich tot 1 januari 2018 in te spannen om samen met PSI tot een planvoorstel te komen op basis waarvan vervolgovereenkomst met PSI zouden worden gesloten, niet nagekomen en was de Gemeente daarom niet bevoegd de Intentieovereenkomst op grond van artikel 8.1 sub e op te zeggen. Daarom kan de Gemeente niet volstaan met betaling van de in artikel 9.2 van de Intentieovereenkomst afgesproken break up fee van € 115.000,--, maar moet zij de volledige schade vergoeden die PSI door het tekortschieten van de Gemeente heeft geleden.
3.3.
De Gemeente betwist dat zij haar inspanningsverplichting heeft geschonden en stelt zich op het standpunt dat zij in de gegeven omstandigheden bevoegd was de Intentieovereenkomst op grond van artikel 8.1 sub e op te zeggen. Gelet hierop heeft PSI volgens de Gemeente hoogstens recht op de break up fee van € 115.000,--, maar niet op een hoger bedrag aan schadevergoeding.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil, dat de Intentieovereenkomst namens de Gemeente door het college is gesloten en dat de Intentieovereenkomst niet vooraf ter goedkeuring is voorgelegd aan de raad. Gelet hierop is alleen het college - en niet de raad - aan deze overeenkomst gebonden. De door PSI gestelde omstandigheid dat de Intentieovereenkomst nadien ter kennisneming van de raad is gebracht, maakt dit niet anders. Bij de beoordeling van de vraag of de Gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Intentieovereenkomst, is dus alleen het handelen of nalaten van het college van belang.
Uitleg artikel 8.1 sub e van de Intentieovereenkomst
3.5.
Op grond van artikel 8.1 sub e van de Intentieovereenkomst waren partijen bevoegd de Intentieovereenkomst op te zeggen als op 1 januari 2018 geen vervolgovereenkomsten zouden zijn gesloten. Partijen leggen dit artikel verschillend uit. Volgens PSI bestond deze opzeggingsmogelijkheid alleen voor het geval de raad om planologische of financiële redenen niet met het plan van PSI akkoord kon gaan. Volgens de Gemeente was opzegging op deze grond mogelijk in alle gevallen waarin de raad niet aan het plan van PSI wilde meewerken.
3.6.
Het ligt in de rede bij de uitleg van dit artikel belang toe kennen aan het voorbehoud dat in artikel 2.7 wordt gemaakt ten aanzien van de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de Gemeente. PSI vult dit voorbehoud zo in, dat dit is beperkt tot planologie en het budgetrecht van de raad. De Gemeente betwist echter dat de term publiekrechtelijke verantwoordelijkheid zo beperkt moet worden uitgelegd. Volgens de Gemeente is dit begrip veel breder en vormen bijvoorbeeld de opbrengsten van een project ook een publiekrechtelijk belang.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de Intentieovereenkomst en uit de overige bewijsstukken niet worden afgeleid dat partijen de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de Gemeente hebben willen beperken tot planologie en het budgetrecht van de raad. Als partijen dat hadden willen doen, had het voor de hand gelegen dat zij dit expliciet in de overeenkomst hadden bepaald. Gelet op de autonome bevoegdheid van de raad en de omstandigheid dat de raad een politiek orgaan is, had PSI als professionele partij ermee rekening moeten houden dat de raad om andere dan planologische en budgettaire redenen nog van het plan zou willen afzien. Dit geldt temeer, omdat het plan ten tijde van het raadsbesluit van 9 juli 2015 nog globaal was en pas na uitwerking daarvan weer aan de raad zou worden voorgelegd. Het publiekrechtelijke voorbehoud moet daarom ruim worden opgevat. Hierbij aansluitend moet artikel 8.1 sub e naar het oordeel van de rechtbank zo worden begrepen, dat deze opzeggingsmogelijkheid in beginsel geldt voor alle redenen op grond waarvan vóór 1 januari 2018 geen vervolgovereenkomsten zijn gesloten. Gelet hierop kan in het midden blijven waarom de raad op 16 februari 2018 geen medewerking meer aan het plan van PSI wilde verlenen.
3.8.
In dit geval heeft het college de Intentieovereenkomst al bij brief van 21 februari 2017 per 1 januari 2018 opgezegd omdat volgens het college toen al vaststond dat tussen partijen geen vervolgovereenkomsten zouden worden gesloten. Tussen partijen is niet in geschil, dat op het college op grond van artikel 1.2 van de Intentieovereenkomst een inspanningsplicht rustte samen met PSI tot een planvoorstel te komen op basis waarvan vervolgovereenkomsten met PSI zouden worden gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van de Intentieovereenkomst mee, dat een dergelijke voortijdige opzegging geoorloofd was als bij voorbaat duidelijk zou zijn dat er vóór 1 januari 2018 geen vervolgovereenkomsten zouden worden gesloten. Hierbij dient dan wel als voorwaarde te worden gesteld, dat dit niet mag zijn veroorzaakt door een gebrek aan inspanning door het college.
De inspanningsverplichting van het college
3.9.
Dit laatste is wel wat PSI de Gemeente verwijt, namelijk dat zij de op haar rustende inspanningsverplichting niet is nagekomen. Volgens PSI had het college de raad tijdens de raadsvergadering op 16 februari 2017 moeten voorhouden dat het raadsbesluit waartoe de motie opriep, in strijd was met het eerdere raadsbesluit van 9 juli 2015, waarbij de raad definitief voor het plan van PSI heeft gekozen, en dat de raad zijn medewerking aan het plan daarom niet op de door de raad genoemde gronden kon onthouden. Het college had de raad in dit verband moeten wijzen op de Intentieovereenkomst en het vertrouwen dat de raad door zijn betrokkenheid in het voortraject had opgewekt.
3.10.
PSI betoogt dat de raad het vertrouwen heeft gewekt dat verder zou worden gegaan met haar plan en dat op basis daarvan de Intentieovereenkomst is gesloten. De raad had daarom bij zijn besluitvorming op 16 februari 2017 acht moeten slaan op de Intentieovereenkomst. Volgens PSI zijn partijen hierin bindend overeengekomen dat definitief werd gekozen voor het plan van PSI en dat er voor het sluiten van de vervolgovereenkomsten alleen nog maar hoefde te worden onderhandeld over nadere afspraken, met name ten aanzien van de precieze locatie voor het nieuwe zwembad en de bepaling van de koopprijs voor de woningbouwlocatie.
3.11.
De Gemeente stelt op haar beurt dat het voor het college geen zin had om tegen de raad in te gaan, omdat de raad tijdens de raadsvergadering gebruik maakte van haar autonome bevoegdheid. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat de raad met zijn raadsbesluit van 9 juli 2015 helemaal niet definitief voor het plan van PSI heeft gekozen en betwist dat de raad jegens PSI het vertrouwen heeft gewekt dat zij haar medewerking zou verlenen aan het plan van PSI.
3.12.
Beoordeeld moet worden wat de raad op 9 juli 2015 precies heeft besloten en in hoeverre de raad bij PSI het vertrouwen heeft gewekt dat hij zou meewerken aan het plan van PSI. Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre het de raad tijdens de raadsvergadering op 16 februari 2017 nog vrij stond af te zien van het verlenen van medewerking aan het plan van PSI.
Gewekt vertrouwen door de raad
3.13.
De rechtbank stelt vast dat de raad bij zijn raadsbesluit van 9 juli 2015 formeel niets anders heeft beslist dan dat werd gekozen voor de realisatie van een openluchtbad en niet voor een overdekt zwembad, en dat dit zwembad bij voorkeur op de locatie Noort Syde II zou moeten worden gebouwd.
3.14.
PSI baseert haar stelling dat uit dit raadsbesluit volgt dat de raad voor haar plan heeft gekozen, in de eerste plaats op de omstandigheid dat er maar twee plannen waren ingediend, te weten het plan voor een openluchtzwembad van PSI en het plan voor een overdekt zwembad van COO. Omdat de raad een keuze heeft gemaakt voor realisatie van een openluchtbad, heeft hij hiermee volgens PSI dus gekozen voor haar plan.
PSI stelt verder dat in het raadsbesluit van 9 juli 2015 ligt besloten dat het plan binnen de financiële kaders van de Gemeente viel. Dit blijkt volgens PSI uit het feit dat in het raadsvoorstel van 28 april 2015 is vermeld dat haar plan is getoetst aan het toetsingskader zoals dat is vastgesteld in de raadsvergadering van 11 november 2010 en met name in de vergadering van 4 juli 2013 nader is uitgewerkt, en dat uit de analyse van [adviesbureau 1] blijkt dat het plan overwegend voldoet aan de door de Gemeente gestelde criteria.
3.15.
De rechtbank merkt op dat het, gelet op de keuze van de raad voor de realisatie van een openluchtzwembad, logisch was dat het college hierover met PSI in onderhandeling is getreden en het plan samen met PSI nader heeft uitgewerkt. PSI was immers de enige partij die een plan voor een openluchtzwembad had ingediend. Uit de enkele keuze van de raad voor realisatie van een openluchtzwembad en uit de conclusie van [adviesbureau 1] dat het plan van PSI overwegend voldeed aan de door de Gemeente gestelde criteria, kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat de raad zich aan het plan van PSI heeft gecommitteerd. Dit blijkt niet uit de bewoordingen van het raadsbesluit en ook niet uit andere uitingen van de raad ten tijde van het nemen van het raadsbesluit. De onderbouwing van het raadsvoorstel door het college dient naar het oordeel van de rechtbank alleen aan het college te worden toegerekend. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de raad door acceptatie van het raadsvoorstel ook akkoord is gegaan met deze onderbouwing. In het raadsvoorstel is bij het onderdeel ‘Uitvoering’ bovendien vermeld dat het college in overleg zal treden met de initiatiefnemer ten behoeve van de nadere uitwerking van de plannen en dat, alvorens tot realisatie wordt overgegaan, de raad de nodige besluiten zal nemen, onder andere met betrekking tot de ruimtelijke invulling van Statenland en Noort Syde II.
Verder is bij het onderdeel “Financiën” vermeld dat de financiële gevolgen van het nieuw te realiseren zwembad voor de gemeentebegroting nog aan de orde zullen komen, nadat de plannen zijn uitgewerkt.
Hieruit blijkt dat er na het raadsbesluit nog veel beslismomenten voor de raad zouden zijn. Anders dan PSI stelt, kan uit het raadsvoorstel niet worden afgeleid dat het de bedoeling was dat de raad een deel van haar bevoegdheden aan het college zou delegeren en dat de raad alleen nog maar planologische en financiële beslissingen kon nemen. De bewoordingen van het raadsbesluit geven ook geen aanleiding om dit aan te nemen.
3.16.
PSI stelt verder dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de raad medewerking zou verlenen aan het gepresenteerde plan, omdat dit plan in nauw overleg met het college was opgesteld, vooraf was gesondeerd met de raadsfracties en het college tijdens de planpresentatie op 20 september 2016 enthousiast was over het plan.
De Gemeente stelt hierover terecht dat eventueel door het college gewekte verwachtingen niet aan de raad kunnen worden toegerekend en dat PSI aan de omstandigheid dat het plan vooraf is gesondeerd met individuele raadsleden niet het vertrouwen kon ontlenen dat de raad als geheel akkoord was met het aangepaste plan.
Conclusie: geen sprake van opgewekt vertrouwen door de raad of schending van de inspanningsverplichting door het college
3.17.
Op grond hiervan luidt de conclusie dat de raad bij PSI niet het vertrouwen heeft gewekt dat hij zou meewerken aan het plan van PSI. De raad was ook niet gebonden aan de inhoud van de Intentieovereenkomst en het stond de raad daarom, mede gelet op zijn autonome bevoegdheid, vrij het college bij het raadsbesluit van 16 februari 2017 op te dragen de medewerking aan verdere uitwerking van het door PSI gepresenteerde planvoorstel per direct te staken. Omdat het hier een politiek besluit betreft, zal de voorzieningenrechter niet treden in de vraag of dit een terecht besluit is geweest. Het college had de opdracht van de raad te accepteren en daarom kan niet worden gezegd dat het college zich te weinig heeft ingespannen om de raad op andere gedachten te brengen.
3.18.
Met betrekking tot de opdracht van de raad aan het college om een plan van aanpak op te stellen met een programma van eisen en wensen voor een 12-maanden-zwemvoorziening (wat de rechtbank interpreteert als een overdekt zwembad), geldt dat deze opdracht in strijd is met het raadsbesluit van 9 juli 2015, waarbij immers definitief van realisatie van een overdekt zwembad werd afgezien en gekozen werd voor een openluchtzwemvoorziening. Het stond de raad echter als politiek orgaan in beginsel vrij op dit besluit terug te komen. Dit zou onder omstandigheden onrechtmatig jegens PSI kunnen zijn, namelijk als het nieuwe raadsbesluit in strijd zou zijn met verplichtingen die de raad is aangegaan of vertrouwen dat hij heeft gewekt. Zoals al eerder is overwogen, is hiervan geen sprake. Daarom moet worden aangenomen dat de raad bevoegd was terug te komen van het raadsbesluit van 9 juli 2015 en kan het college niet worden verweten dat het de raad niet heeft voorgehouden dat dit al een gepasseerd station was. De conclusie luidt daarom dat het college ook op dit punt zijn inspanningsverplichting niet heeft geschonden.
3.19.
PSI stelt zich daarnaast op het standpunt dat het college zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door na het raadsbesluit van 16 februari 2017 geen serieuze inspanningen te verrichten om met PSI tot een planvoorstel te komen op basis waarvan vervolgovereenkomsten met PSI konden worden gesloten. PSI heeft ter zitting echter zelf verklaard dat het sluiten van vervolgovereenkomsten zoals bedoeld in de Intentieovereenkomsten na het raadsbesluit van 16 februari 2017 niet meer haalbaar was, omdat duidelijk was dat de raad een knip wilde tussen de realisatie van het zwembad en de woningbouw en dit openbaar wilde aanbesteden. Gelet hierop had PSI concreet moeten maken wat het college in de gegeven omstandigheden nog had kunnen doen om tot de in de Intentieovereenkomst bedoelde vervolgovereenkomsten te komen. Omdat PSI dit heeft nagelaten, kan niet worden vastgesteld dat het college op dit punt zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
3.20.
Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat het college bevoegd was de Intentieovereenkomst met toepassing van artikel 8.1 onder e bij brief van 21 februari 2017 per 1 januari 2018 op te zeggen, omdat op dat moment voldoende vaststond dat tussen partijen geen vervolgovereenkomsten konden worden gesloten en dit niet te wijten was aan een gebrek aan inspanning door het college. Dit betekent dat de Gemeente niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Intentieovereenkomst.
Onrechtmatige daad
3.21.
PSI baseert haar vorderingen subsidiair op onrechtmatige daad. Zij stelt dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens PSI heeft de Gemeente zich daarnaast schuldig gemaakt aan misbruik van bevoegdheid door onterecht een beroep te doen op artikel 8 sub e van de Intentieovereenkomst dan wel doordat de raad op grond van niet gerechtvaardigde motieven heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het plan van PSI.
3.22.
Zoals hierboven al is overwogen, is de Intentieovereenkomst rechtsgeldig op grond van artikel 8 lid 1 sub e opgezegd en heeft de raad bij PSI niet het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij medewerking zou verlenen aan haar plan. Uit hetgeen hierboven onder 3.7 over het publiekrechtelijke voorbehoud in artikel 2.7 van de Intentieovereenkomst is overwogen, vloeit voort dat ook het college niet bij PSI het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de raad aan haar plan zou meewerken. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of misbruik van bevoegdheid is de rechtbank ook niet gebleken. Het beroep van PSI op onrechtmatige daad kan dan ook niet slagen.
Precontractuele fase
3.23.
PSI stelt zich ten slotte op het standpunt dat de Gemeente bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de vervolgovereenkomsten tot stand zouden komen en dat zij zich daarom niet meer uit de onderhandelingen mocht terugtrekken. Zoals hierboven is overwogen, is van opgewekt vertrouwen echter geen sprake geweest. De vorderingen kunnen daarom ook niet op deze grondslag worden toegewezen.
Break up fee
3.24.
Aangezien geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatig handelen van de kant van de Gemeente, dienen de vorderingen van PSI te worden afgewezen voor zover deze op een hogere vergoeding zien dan de break up fee van € 115.000,--, die in de Intentieovereenkomst is opgenomen voor het geval de overeenkomst op grond van artikel 8.1 sub e zou worden opgezegd. De Gemeente is dit bedrag aan PSI verschuldigd, maar heeft de betaling van dit bedrag opgeschort. Zij legt aan deze opschorting ten grondslag dat zij op grond van artikel 9.2 gerechtigd is het plan met een derde ter hand te nemen en dat uit dit artikel voortvloeit, dat PSI verplicht is alle stukken behorend bij het plan aan de Gemeente toe te sturen. PSI is volgens de Gemeente echter niet bereid geweest de gevraagde bevestiging te geven en de gevraagde stukken af te geven.
3.25.
PSI stelt dat de Gemeente al over alle bij het plan behorende stukken beschikt. De Gemeente heeft op haar beurt niet aangegeven welke stukken zij nodig heeft. Bovendien kan naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 9.2 van de Intentieovereenkomst geen verplichting tot het verstrekken van stukken worden afgeleid. Het beroep van de Gemeente op opschorting gaat daarom niet op. De Gemeente zal daarom worden veroordeeld de break up fee van € 115.000,-- exclusief btw aan PSI te betalen. De gevorderde wettelijke rente, waartegen de Gemeente geen apart verweer heeft gevoerd, zal ook worden toegewezen.
Kosten
3.26.
PSI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 2.349,--
- salaris advocaat
4.267,50(2,5 punt × tarief € 1.707,--)
Totaal € 6.616,50

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt de Gemeente tot betaling van een bedrag van € 115.000,-- exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 21 februari 2017 tot de dag van voldoening;
4.2.
veroordeelt PSI in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 6.616,50;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.